ECLI:NL:GHSHE:2019:1251

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
200.251.098_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder over minderjarigen in het kader van ernstige kind eigen problematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het gezag van de moeder was beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) tot voogd was benoemd. De moeder voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een aanvaardbare termijn. Ze stelde dat er geen uitzichtloze situatie was en dat ze inmiddels stappen had gezet in haar persoonlijke ontwikkeling.

Het hof heeft echter vastgesteld dat er sprake is van ernstige kind eigen problematiek bij beide kinderen, die in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. De kinderen hebben behoefte aan een opvoedingsklimaat met structuur, duidelijkheid en veiligheid, wat de moeder op dat moment niet kon bieden. Het hof oordeelde dat, ondanks de positieve ontwikkeling van de moeder, de huidige situatie in de pleeggezinnen het beste was voor de kinderen. De moeder blijft juridisch ouder en kan betrokken blijven bij het leven van de kinderen, maar het gezag is beëindigd om de stabiliteit en veiligheid van de kinderen te waarborgen.

De beslissing van het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder om een nieuw raadsonderzoek af, omdat dit niet in het belang van de kinderen zou zijn. Het hof benadrukt het belang van continuïteit en zekerheid voor de kinderen in hun huidige opvoedsituatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 4 april 2019
Zaaknummer : 200.251.098/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/340147 / FA RK 18-180
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende op een geheim adres,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Czarnota,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- Stichting Intervence, de gecertificeerde instelling, gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna te noemen: de GI);
- [pleegouders 1] (hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 1] );
- [pleegouders 2] (hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 2] ).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 14 september 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 december 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, onder aanvulling en/of verbetering van de rechtsgronden te bepalen dat het verzoek van de raad om het ouderlijk gezag van de moeder over de hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (het hof begrijpt:) alsnog wordt afgewezen, althans te bepalen dat de raad een aanvullend onderzoek dient te doen om inzicht te geven in de huidige stand van zaken omtrent de moeder en de minderjarigen alvorens een beslissing op het verzoek van de raad om het gezag van de moeder te beëindigen kan worden genomen.
2.2.
Er is geen verweerschrift van de raad ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 februari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Czarnota;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en de heer [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de pleegouders van [minderjarige 1] ;
- de pleegouders van [minderjarige 2] .
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V8-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 15 januari 2019;
  • het V8-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 23 januari 2019;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 8 februari 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 3 december 2015 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 3 december 2018.
Bij beschikking van 14 juli 2016 heeft de rechtbank de GI gemachtigd om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit huis te plaatsen, welke machtiging laatstelijk is verlengd tot 3 december 2018.
3.2.1.
[minderjarige 2] verblijft sinds 22 juli 2016 in het huidige pleeggezin.
[minderjarige 1] heeft in de periode van september 2016 tot 18 augustus 2017 in een observatiegroep van [instelling] verbleven. [minderjarige 1] woont sinds 18 augustus 2017 in het huidige pleeggezin.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder en de vader beëindigd en de GI tot voogdes over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] benoemd.
3.4.
De moeder kan zich – voor wat betreft de beëindiging van haar gezag – met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte bepaald dat het ouderlijk gezag van de moeder wordt beëindigd. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een voor hun ontwikkeling aanvaardbare termijn. Het gezag van de moeder is te snel beëindigd. Er is geen sprake van een uitzichtloze situatie waarbij de machtiging uithuisplaatsing steeds is verlengd; ten tijde van het verzoek van de raad zijn de kinderen pas anderhalf jaar uit huis geplaatst. De moeder heeft zelf aangegeven dat zij de zorg voor de kinderen niet aan kon en heeft vrijwillig ingestemd met een uithuisplaatsing; zij ziet in wat haar tekortkomingen zijn. De moeder heeft pas nadat de kinderen uit huis zijn geplaatst de gelegenheid gekregen om aan haar diepgaande eigen persoonlijke problematiek en trauma’s te werken. De moeder had daarom ten tijde van het raadsonderzoek nog niet alles op orde. Er wordt thans gewerkt aan de afbouw van de psychologische hulp voor haar. De moeder beschikt over een woning en een baan. Hoewel de moeder nog tijd nodig heeft voordat zij de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen zelfstandig kan dragen, kan nu wel worden gestart met een onderzoek naar een mogelijke terugplaatsing van de kinderen. Een terugplaatsing dient geleidelijk te gebeuren. De moeder acht geen belemmeringen meer aanwezig om de kinderen terug te plaatsen. Zij heeft wel de begeleiding van een opvoedkundige nodig omdat de kinderen inmiddels al drie jaar uit huis zijn geplaatst. Het contact tussen de moeder en de kinderen is goed en verloopt altijd ontspannen. Sinds januari 2019 is sprake van onbegeleide omgang met de kinderen. De moeder wil de kinderen vaker zien. De moeder betwist dat zij niet leerbaar is. Er is geen rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de begeleide omgangsmomenten hebben plaatsgevonden. Bovendien dateert de conclusie over de leerbaarheid van de moeder uit de periode dat het slecht met haar ging. De moeder is nu wel in staat om tijdens de omgang grenzen te stellen. In het rapport van de raad wordt niet onderbouwd waarom de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd wanneer het gezag niet wordt beëindigd. De problematiek van de kinderen is veroorzaakt door wat zij in het verleden hebben meegemaakt. Het gaat nu goed met de kinderen. Zij lijden niet onder de huidige situatie waarbij sprake is van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De kinderen horen weliswaar duidelijkheid te krijgen, maar geven ook aan dat zij de moeder missen. De moeder werkt consequent en zonder enig voorbehoud mee met de gezinsvoogd en/of pleegouders; zij heeft een goed contact met beide pleeggezinnen. De moeder heeft nooit misbruik gemaakt van haar gezag. De conclusie van de raad en de rechtbank dat de kinderen ook in de toekomst niet meer bij de moeder kunnen worden geplaatst is te voorbarig en dient opnieuw te worden onderzocht. De moeder heeft sinds het vorige onderzoek van de raad een positieve ontwikkeling doorgemaakt.
3.6.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verweer gevoerd en het eerder gedane verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder gehandhaafd. Er is sprake van forse kind eigen problematiek bij zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] ; de raad verwijst hiervoor naar de inhoud van de rapportage van 9 januari 2018. Op het moment dat de kinderen uit huis werden geplaatst was de ernst van de kind eigen problematiek nog niet volledig zichtbaar. Er dient verder onderzoek te worden gedaan naar het zorgelijke gedrag van [minderjarige 2] . De kinderen hebben een stabiele situatie nodig. De kinderen kunnen alleen vanuit deze stabiele situatie goed profiteren van de ingezette hulpverlening. Een wijziging van de verblijfplaats van de kinderen zou stress met zich brengen en een nieuwe hechtingsbreuk opleveren. De moeder is onvoldoende in staat om de kinderen grenzen te stellen en de rust, structuur en duidelijkheid te bieden die zij nodig hebben. De moeder is niet leerbaar gebleken. De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid en zekerheid omtrent hun toekomstperspectief. De raad is daarom van mening dat de huidige situatie moet worden gehandhaafd. De raad erkent wel dat de moeder belangrijke stappen heeft gezet, waardoor zij thans goed invulling kan geven aan haar rol als ouder op afstand. De omgangsmomenten verlopen goed en er is sprake van een goede samenwerking tussen de moeder en de beide pleeggezinnen.
De raad acht een (nieuw) raadsonderzoek niet nodig, omdat het rapport van 9 januari 2018 en het daarin genomen besluit nog steeds relevant zijn. De huidige bevindingen van de GI onderschrijven dit. Bovendien zou een nieuw raadsonderzoek onrust voor de kinderen met zich brengen, hetgeen de raad niet in het belang van de kinderen acht.
3.7.
De GI voert ter zitting in hoger beroep – samengevat – het volgende aan.
De moeder kon voorafgaand aan de uithuisplaatsing van de kinderen de zorg voor de kinderen onvoldoende vorm geven. De GI heeft intensieve hulpverlening ingezet, maar de door hen gegeven adviezen beklijfden niet bij de moeder. Er bleven daardoor onveilige situaties voor de kinderen ontstaan, waarop de GI in overleg met de moeder heeft besloten om de kinderen uit huis te plaatsen. De GI erkent dat de moeder tijdens de uithuisplaatsing stappen heeft gezet, maar ook is gebleken dat de kind eigen problematiek bij de kinderen groter is dan gedacht. Beide kinderen vragen veel om duidelijkheid omtrent hun toekomstperspectief. [minderjarige 2] woont al een groot deel van haar leven bij de pleegouders en ziet hen als haar opvoeders. De kinderen moeten bij het oordeel over de beëindiging van het gezag van de moeder centraal staan. Het gezag van de moeder dient te worden beëindigd. De GI heeft de afgelopen periode ingezet op het goed laten verlopen van de omgangsmomenten en niet op een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder. Deze omgangsmomenten verlopen goed en vinden sinds kort onbegeleid plaats. De moeder geeft de omgang goed vorm, de kinderen genieten van de omgang en de moeder werkt goed samen met beide pleeggezinnen en de GI. De omgang tussen de moeder en de kinderen zou kunnen worden uitgebreid, maar wel vanuit de veilige basis bij de pleeggezinnen.
3.8.
De pleegouders van [minderjarige 1] voeren ter zitting in hoger beroep – samengevat – het volgende aan.
[minderjarige 1] is een hele actieve jongen. [minderjarige 1] is in april 2018 gestart met Psychomotorische Therapie (PMT) en gaat binnenkort starten met EMDR. De EMDR-therapie gaat een lange tijd duren en zal veel vragen van de pleegouders als opvoeders. [minderjarige 1] kan dan terugvallen in oud gedrag. Stabiliteit van de opvoedsituatie is juist nu heel hard voor [minderjarige 1] nodig. [minderjarige 1] kende bij de aanvang van de plaatsing slechts twee emoties, boosheid of blijheid. Hij is de afgelopen periode hierin heel erg gegroeid. [minderjarige 1] vertoont nog wel zorgelijk gedrag. Wanneer de pleegouders [minderjarige 1] bij kunnen sturen en begeleiden dan gaat het goed met [minderjarige 1] . Indien de pleegouders er niet bij zijn dan komt [minderjarige 1] op school en bij het voetballen in lastige situaties terecht, omdat hij dan vaak met zijn vuisten reageert. [minderjarige 1] heeft een gebrek aan basisvertrouwen. Op advies van PMT werken de pleegouders met een spanningswijzer en letten zij constant op het gedrag van [minderjarige 1] . Als [minderjarige 1] spanning voelt, dan denkt hij dat hij om zich heen moet “maaien”. [minderjarige 1] heeft een sterke behoefte aan duidelijkheid omtrent zijn toekomstperspectief. [minderjarige 1] wil heel graag weten waar hij mag opgroeien; hij komt hier vaak op terug.
3.9.
De pleegouders van [minderjarige 2] voeren ter zitting in hoger beroep – samengevat – het volgende aan.
[minderjarige 2] is een vrolijke drukke jonge dame, die weet hoe ze haar zin moet krijgen en hoe ze mensen moet bespelen. [minderjarige 2] is een kind dat duidelijke kaders nodig heeft. Bij de aanvang van de plaatsing van [minderjarige 2] bij de pleegouders was de hechting niet goed; [minderjarige 2] ging gemakkelijk bij vreemden op schoot zitten. [minderjarige 2] heeft daarin stappen gezet. [minderjarige 2] heeft nu een veilige opvoedomgeving. Zij is goed geworteld in het pleeggezin en op school. De pleegouders vinden het zorgelijk dat [minderjarige 2] heel erg kan liegen zonder dat zij zich hiervan bewust is. Er moet nog onderzoek worden gedaan naar deze gewetenloosheid. Het contact met de moeder is goed. De pleegouders zien dat [minderjarige 2] de omgang met de moeder prettig vindt, maar dat zij het ook fijn vindt om haar veilige basis bij de pleegouders te hebben. [minderjarige 2] reageert gedragsmatig wel op de omgang met de moeder. Het is voor [minderjarige 2] belangrijk dat zij weet waar zij kan opgroeien en dat zij in de veilige basis bij de pleegouders mag blijven. Vanuit deze basis kan dan de omgang met de moeder groeien.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.10.2.
Het hof stelt voorop dat, voor zover de moeder in het beroepschrift en ter zitting in hoger beroep het hof heeft verzocht om een nieuw raadsonderzoek te gelasten, het hof zich op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende voorgelicht acht om in de onderhavige zaak een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Daarbij komt dat het hof een nieuw raadsonderzoek op dit moment niet in het belang van de kinderen acht, omdat een dergelijk onderzoek onrust voor de kinderen met zich brengt. Het hof wijst derhalve het verzoek van de moeder om een nieuw raadsonderzoek te gelasten af.
3.10.3.
Ten aanzien van de beëindiging van het gezag van de moeder is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van misbruik van gezag. Beoordeeld dient in deze zaak dan ook enkel te worden of voldaan is aan het bepaalde in artikel 1:266 aanhef en sub a BW. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
3.10.4.
Uit de overgelegde stukken (waaronder het rapport van de raad van 9 januari 2018) en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het hof gebleken dat bij beide kinderen sprake is van ernstige kind eigen problematiek, waardoor zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. [minderjarige 1] is gediagnosticeerd met een reactieve hechtingsstoornis en PTSS. Hij heeft een zeer negatief zelfbeeld en er zijn zorgen over zijn sociaal-emotionele- en gewetensontwikkeling. [minderjarige 2] vertoonde bij de aanvang van de uithuisplaatsing bij de pleegouders ongeremd gedrag jegens vreemden. Voorts kan [minderjarige 2] wervend en gewetenloos gedrag vertonen en op een instrumentele manier met de vader omgaan. Beide kinderen hebben in hun jonge leven al veel meegemaakt. Zo zijn de kinderen getuige geweest van het huiselijk geweld tussen de vader en de moeder, het middelengebruik van de vader en vele (soms ook onverwachte) verhuizingen. Ter zitting in hoger beroep is voorts gebleken dat de kind eigen problematiek bij beide kinderen ernstiger is dan bij de aanvang van de uithuisplaatsing door de GI en de raad werd gedacht. Hierdoor vraagt de verzorging en de opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van een opvoeder meer dan gemiddelde pedagogische vaardigheden. De kinderen hebben – meer dan een gemiddeld kind – behoefte aan een opvoedingsklimaat waarin sprake is van een vaste structuur, duidelijkheid, rust/voorspelbaarheid, veiligheid en ondersteuning om tot ontwikkeling te komen.
3.10.5.
Het hof is op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep van oordeel dat de moeder – mede gelet op de zeer ernstige kind eigen problematiek van de kinderen – niet over voldoende pedagogische vaardigheden beschikt om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een dergelijke opvoeding, binnen een voor hen aanvaardbare termijn, te kunnen bieden. Het perspectief van de kinderen ligt niet langer meer bij de moeder. Dat de moeder sedert de uithuisplaatsing van de kinderen een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en zij thans een goede invulling weet te geven aan de (onbegeleide) omgangscontacten met de kinderen, kan niet tot een ander oordeel leiden.
3.10.6.
Het hof overweegt verder dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat de kinderen in de pleeggezinnen zijn gehecht, dan wel aan het hechten zijn en dat zij beiden een positieve ontwikkeling doormaken. De kinderen bevinden zich in de pleeggezinnen thans in een stabiele opvoedingssituatie, waarin zij structureel kunnen rekenen op hun pleegouders. Het belang van de kinderen vergt dat zij recht hebben op zekerheid, continuïteit en een ongestoorde verdere hechting in deze alternatieve opvoedingssituatie. Voorts maken de vele verhuizingen in het verleden dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] meer dan andere kinderen, op korte termijn behoefte hebben aan duidelijkheid omtrent hun toekomstperspectief. Het voorgaande maakt dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet meer de geëigende maatregelen zijn om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen, omdat dan de onduidelijkheid omtrent hun toekomstperspectief blijft voortduren, in aanmerking genomen ook de (op zich begrijpelijke) wens van de moeder om op termijn zelf weer voor de kinderen te zorgen. Dit laatste betekent dat de moeder de plaatsing van de kinderen in de pleeggezinnen (op termijn) niet accepteert en zij niet inziet wat de kinderen ook op termijn daadwerkelijk nodig hebben. Het hof acht de gezagsbeëindigende maatregel in het belang van de kinderen nodig om hun huidige stabiele en veilige opvoedingssituatie in de pleeggezinnen te behouden
.
3.10.7.
Het hof merkt ten overvloede op dat de moeder – ondanks de beëindiging van het gezag – de (juridisch) ouder van de kinderen blijft en dat zij een plaats in het leven van de kinderen als “ouder op afstand” blijft behouden. Ter zitting van het hof is gebleken dat de samenwerking met beide pleeggezinnen goed is en dat de pleegouders de moeder zoveel mogelijk bij het leven van de kinderen proberen te betrekken. Ook is ter zitting gebleken dat dat – gelet op de recente ontwikkelingen aan de zijde van de moeder – een uitbreiding van de (onbegeleide) omgangscontacten tussen de moeder en de kinderen mogelijk lijkt, nu alle betrokkenen het erover eens zijn dat de huidige (onbegeleide) omgang goed verloopt.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 14 september 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en P. Vlaardingerbroek en is op 4 april 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. E. Hulzink-Mimpen, griffier.