ECLI:NL:GHSHE:2019:1250

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
200.250.990_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag ouders over minderjarigen na ernstige bedreiging in ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De moeder, appellante, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 oktober 2018 aangevochten, waarin het gezag over de kinderen was beëindigd en de GI tot voogd was benoemd. De moeder voerde aan dat zij in staat was om voor de kinderen te zorgen en dat er geen ontwikkelingsbedreiging was. De vader, die ook betrokken was, had inmiddels stappen gezet in zijn ontwikkeling en stond achter de plaatsing van de kinderen in een pleeggezin.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd door de onveilige en onrustige thuissituatie, die gekenmerkt werd door fysiek en emotioneel geweld. De moeder had onvoldoende inzicht in de gevolgen van haar gedrag en de situatie voor de kinderen en had niet de nodige stappen ondernomen om de situatie te verbeteren. De GI had een traject ingezet om de moeder de kans te geven om te laten zien dat zij de kinderen weer kon verzorgen, maar de moeder had hieraan onvoldoende medewerking verleend.

Het hof concludeerde dat het gezag van de ouders terecht was beëindigd, gezien de ernstige problematiek van de kinderen en het belang van stabiliteit en rust voor hun ontwikkeling. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof verzocht de griffier om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Oost-Brabant voor het centraal gezagsregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 4 april 2019
Zaaknummer : 200.250.990/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/336570 / FA RK 18-3608
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
en
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI,
en
[pleegvader],
en
[pleegmoeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 11 oktober 2018 met betrekking tot de beëindiging van het gezag van de ouders over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift, met producties, ingekomen ter griffie op 6 december 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en haar beroep gegrond te verklaren.
Het hof begrijpt het petitum aldus, dat de moeder wil dat het inleidende verzoek van de raad om haar gezag over de kinderen te beëindigen alsnog wordt afgewezen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 februari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van de Laar;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2] .
2.3.1.
De pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof twee keer (een keer voorafgaand aan een aangehouden mondelinge behandeling en een keer voorafgaand aan de hiervoor genoemde mondelinge behandeling) een brief althans een “Formulier bij kindgesprek” te sturen met daarin haar mening, ter griffie ingekomen op respectievelijk 17 oktober 2018 en 15 februari 2019. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van deze brieven/formulieren zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V-formulier d.d. 18 februari 2019 van de advocaat van de moeder met bijlagen, waaronder het raadsrapport van 12 juli 2018.
2.5.1.
Na sluiting van de mondelinge behandeling op 19 februari 2019 is er bij de griffie van dit hof op 28 februari 2019 nog een brief met bijlage binnengekomen. Het hof heeft van de inhoud van dit stuk geen kennis genomen, reeds omdat deze brief met bijlage niet is ingediend via de advocaat van de moeder, mr. Van de Laar.
2.6.
De onderhavige zaak is tegelijkertijd behandeld met het hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank van 22 juni 2018, waarbij de ondertoezichtstelling van en de machtiging uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn verlengd tot - uiterlijk - 29 juni 2019. Op dat hoger beroep (bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.244.345./01) zal bij afzonderlijke beschikking van 4 april 2019 worden beslist.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn - geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] );
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] );
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 3] ).
3.2.
Bovengenoemde kinderen zijn bij beschikking van 29 juni 2016 onder toezicht gesteld van de GI en met een daartoe strekkende machtiging van 9 augustus 2016 uit huis geplaatst. Deze maatregelen zijn steeds verlengd, voor het laatst tot 29 juni 2019.
[minderjarige 1] verblijft in een perspectief biedend pleeggezin. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben aanvankelijk verbleven in een ander pleegezin, maar vanwege de langdurige intensieve zorg voor beide kinderen hadden de pleegouders hun limiet bereikt en zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 3] vervolgens elders geplaatst. Sinds medio februari 2019 verblijven [minderjarige 3] en [minderjarige 2] in het pleeggezin bij [minderjarige 1] .
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder en de vader over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] beëindigd, de GI tot voogd over de kinderen benoemd en de ouders veroordeeld tot het doen van rekening en verantwoording van het gevoerde bewind aan de voogd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan. De moeder heeft veel meegemaakt toen zij met de vader samenwoonde. De vader mishandelde haar en hij gebruikt(e) drugs. De kinderen hebben hier ook het nodige van meegekregen. De moeder is met de kinderen naar een blijf-van-mijn-lijfhuis gegaan om zich aan het geweld te onttrekken. Inmiddels is er al geruime tijd sprake van een gewijzigde situatie aan de kant van de moeder. De moeder is in staat om de kinderen zelf te verzorgen en op te voeden. Er is geen ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen. De moeder heeft geen contact meer met de vader. Zij heeft een nieuwe vriend met een mooie ruime woning, waar de moeder al anderhalf jaar verblijft. De GI is de nieuwe (woon)situatie van de moeder echter nog niet komen bekijken. De GI is in het verleden blijven hangen. Er wordt uitgegaan van onjuiste door de raad gedane aannames. Zo is er geen sprake van drugsproblematiek en is de moeder wel bereid om drugscontroles te ondergaan. Verder is bijvoorbeeld de diagnose borderline nooit gesteld. De moeder heeft geen eerlijke kans gehad, terwijl de vader de hand boven het hoofd wordt gehouden. De kinderen lopen schade op door de uithuisplaatsing. De wisselingen van verblijfplaats en school zijn niet in hun belang. De kinderen hebben rust en stabiliteit nodig. Bovendien is het belangrijk dat alle drie de kinderen weer samen komen.
3.6.
De raad heeft ter zitting het volgende aangevoerd. De moeder heeft wel een kans gehad doordat er gewerkt is met een actieagenda. De moeder heeft energie gestopt in de strijd in plaats van in samenwerking. Verder zijn de signalen over drugsgebruik vanuit de politie gekomen. De moeder laat geen bewijs van het tegendeel zien door urinecontroles, terwijl zij dat wel had kunnen doen. Het perspectief van de kinderen is duidelijk. Dat is alleen nog maar meer het geval nu ze met zijn drieën bij elkaar zijn.
3.7.
De GI voert - kort samengevat - het volgende aan. De kinderen worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Er zijn zorgen over de identiteitsontwikkeling en er is sprake van hechtingsproblematiek. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en zijn erg gericht op eten. Zij kennen daarin geen maat. [minderjarige 1] heeft veel begrenzing nodig. De pleegouders sluiten goed aan bij de kinderen, maar de kinderen zijn kwetsbaar. Aan het begin van de ondertoezichtstelling zijn aan de moeder eisen voor een veilige terugplaatsing gesteld middels een actieagenda. Er is regelmatig geëvalueerd en in 2017 is besloten dat de kinderen niet terug naar de moeder konden. De moeder zet geen stappen om hulp te zoeken en een ontwikkeling te laten zien, waarbij het niet alleen gaat om urinecontroles. Het nagaan van de thuissituatie van de moeder is daarom niet aan de orde. De vader heeft wel stappen gezet. De kinderen zijn niet meer bang van hem, maar hij heeft onvoldoende capaciteiten om de kinderen te bieden wat zij nodig hebben. De kinderen moeten in een veilige omgeving opgroeien. [minderjarige 1] heeft haar plek gevonden in het pleeggezin. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn inmiddels in het gezin bij [minderjarige 1] geplaatst en dat gaat goed. Het is belangrijk om aan de individuele problematiek van de kinderen te werken, maar daarvoor is rust nodig.
3.8.
De vader heeft ter zitting het volgende aangevoerd. De vader staat inmiddels achter de plaatsing van de kinderen in het pleeggezin. De vader ziet dat de kinderen weer stralen. Hij zag in dat strijden geen zin heeft. Nu heeft hij regelmatig contact met de kinderen. De vader hoopt dat de rechtszaken snel voorbij zijn, zodat hij weer vooruit kan kijken.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd, en dat de ouders niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] aanvaardbaar te achten termijn.
Zowel [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] worden ernstig in hun ontwikkelingen bedreigd.
De kinderen hebben een belaste voorgeschiedenis. In de thuissituatie was er in elk geval sprake van fysiek en emotioneel geweld. De situatie is voor de kinderen erg onveilig en onrustig geweest. Nadat de moeder in 2016 in een blijf-van-mijn-lijfhuis had gezeten, werden de kinderen uit huis geplaatst. De situatie heeft de kinderen erg beschadigd. De kinderen kampen met ernstige problematiek op het gebied van hechting en identiteitsontwikkeling. Dit uit zich in zorgelijk gedrag. De jongens kunnen extreem liegen en hebben onverzadigbare honger. [minderjarige 1] kan niet omgaan met onduidelijkheid en onzekerheid. Ze loopt achter op sociaal-emotioneel gebied en kan niet omgaan met vrijheden.
Alle kinderen hebben last van de onderheid die gaande is. Om stappen te zetten in hun ontwikkeling, zowel op het gebied van gehechtheid als identiteitsontwikkeling, is het voor de kinderen essentieel dat zij rust en stabiliteit ervaren.
De moeder laat niet zien inzicht te hebben in wat de gebeurtenissen uit het verleden en haar (huidige) gedrag voor invloed hebben (gehad) op de kinderen. Zij legt de verantwoordelijkheden buiten zichzelf. De moeder heeft hierin de afgelopen jaren geen verbetering laten zien.
De GI heeft een traject ingezet waarin de moeder de kans is geboden om te laten zien de kinderen weer te kunnen verzorgen en opvoeden. Zij heeft onvoldoende medewerking verleend aan dit traject. Zij heeft geweigerd mee te werken aan het creëren van de voor de kinderen benodigde rust en duidelijkheid. Zo heeft zij nagelaten de vermoedens over drugsgebruik te ontkrachten, terwijl dat wel had gekund en is zij steeds de strijd aan blijven gaan met de GI in plaats van de samenwerking. De vader heeft met hulpverlening stappen gezet, maar duidelijk is dat hij niet in staat is aan te sluiten bij de opvoedbehoeften van de kinderen. Duidelijk is derhalve dat beide ouders, ook gelet op de problematiek van de kinderen, onvoldoende in staat zijn om aan te sluiten bij wat de kinderen nodig hebben om zich goed te kunnen ontwikkelen.
De aanvaardbare termijn voor de kinderen is verstreken. Het is niet meer in het belang van de kinderen dat zij verdere onzekerheid hebben over waar zij opgroeien, temeer nu er voor alle drie de kinderen een passende plek is gevonden, en verdere onzekerheid hebben over wie de beslissingen over hen neemt.
3.10.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het gezag van de ouders over de kinderen terecht beëindigd en dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 oktober 2018;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.A.R.M. van Leuven en
E.H. Schijven-Bours en is op 4 april 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.