ECLI:NL:GHSHE:2019:1246

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
200.239.077_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling in hoger beroep met betrekking tot de omgangsregeling van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011. De vader, vertegenwoordigd door mr. A.M.B.J. Derks-Höppener, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 7 maart 2018 aangevochten, waarin was bepaald dat [minderjarige] één weekend per twee weken bij hem verblijft. De moeder, vertegenwoordigd door mr. E.W.J.M. van Bree, heeft verzocht de beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 februari 2019 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vader wenst dat [minderjarige] in de oneven weken bij hem verblijft van donderdag na school tot vrijdag 19.30 uur, terwijl de moeder voorstelt dat [minderjarige] op vrijdag na school weer naar haar gaat. Het hof heeft vastgesteld dat partijen in onderling overleg tot een nagenoeg sluitende regeling zijn gekomen, waarbij de bestaande regeling voor de even weken wordt gehandhaafd en de regeling voor de oneven weken is aangepast.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de oneven weken en bepaald dat [minderjarige] in de oneven weken bij de vader verblijft van donderdag na school tot vrijdag 19.30 uur, inclusief het avondeten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de overige onderdelen van de beschikking bekrachtigd. Deze uitspraak is gedaan door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 april 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 4 april 2019
Zaaknummer: 200.239.077/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/238131 / FA RK 17-2728
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.M.B.J. Derks-Höppener,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.W.J.M. van Bree.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 7 maart 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 mei 2018, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover is bepaald dat hierna genoemde minderjarige [minderjarige] één weekend per twee weken (in de even weken) bij de vader doorbrengt en [minderjarige] op de andere vrijdag, in de oneven weken, bij haar vader is van na school tot 19.30 uur en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat [minderjarige] afwisselend de ene week bij de vader en de ander week bij de moeder doorbrengt.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 25 juni 2018, heeft de moeder verzocht
de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep dan wel zijn verzoeken af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 februari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Derks-Höppener;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Bree;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] , namens de raad.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg
d.d. 29 augustus 2017 en 7 februari 2018, toegezonden door de advocaat van de vader bij brief van 13 juni 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, een zorgregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige] één weekend per twee weken (in de even weken) bij de vader verblijft, van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 18.30 uur en waarbij zij in de oneven weken op vrijdag na school tot 19.30 uur bij de vader verblijft. Verder heeft de rechtbank een regeling voor de vakanties, feestdagen en overige bijzondere dagen - zoals verjaardagen en Vaderdag en Moederdag - vastgesteld.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
Partijen hebben hun standpunten ter zitting bij het hof uitvoerig toegelicht. Partijen zijn tijdens een schorsing van de zitting, in het bijzijn van hun beider advocaten en de raad, in onderling overleg tot een nagenoeg sluitende regeling gekomen met betrekking tot hetgeen hen in deze zaak verdeeld hield.
3.5.1.
Partijen zijn het navolgende overeengekomen:
- de regeling dat [minderjarige] één weekend per twee weken (in de even weken) bij de vader verblijft van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 18.30 uur, blijft gehandhaafd;
- met betrekking tot de oneven weken:
partijen zijn het met elkaar eens dat [minderjarige] bij de vader blijft vanaf donderdag na school, waarbij de vader, dan wel de grootvader- of moeder vaderszijde (vz), [minderjarige] ophaalt, tot vrijdag einde dag op een door het hof te bepalen tijdstip. Partijen hebben het hof verzocht op dat punt een beslissing te geven, aan welk verzoek het hof zal voldoen zoals hieronder is aangegeven.
3.5.2.
Partijen zijn verder overeengekomen dat de vader [minderjarige] brengt als zij een afspraak heeft (op dinsdagen) bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (hierna: CJG) , waarna de vader [minderjarige] naar dansles brengt. Moeder haalt [minderjarige] op van dansles. Voorts hebben partijen afgesproken dat zij zich zullen wenden tot ‘ [instelling] ’ teneinde hulp en begeleiding te krijgen bij de invulling van het ouderschap na echtscheiding, waarvoor partijen bij het CJG een indicatie zullen aanvragen. De bovenstaande afspraken zullen partijen communiceren met het CJG.
3.6.1.
Met betrekking tot de eindtijd van het verblijf van [minderjarige] bij de vader op de vrijdag in de oneven weken, overweegt het hof als volgt.
3.6.2.
Geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag kunnen aan de rechter worden voorgelegd (artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de wens van de vader is dat [minderjarige] bij hem verblijft tot vrijdag 19.30 uur, inclusief het avondeten bij hem. De moeder heeft ter zitting gesteld, primair, dat [minderjarige] vrijdag na school weer naar de moeder gaat, subsidiair, dat er een eindtijd wordt bepaald op een eerder tijdstip dan door de vader is aangegeven.
Gelet op de gehele zorgregeling zoals thans in hoger beroep is gebleken en gelet op de belangen van [minderjarige] bij een bestendig contact met haar beide ouders, zal het hof bepalen dat [minderjarige] in de oneven weken bij de vader verblijft van donderdag na school tot vrijdag 19.30 uur, inclusief het avondeten bij de vader. Dat [minderjarige] normaal gesproken om 20.00 uur/20.30 uur naar bed gaat, zoals de moeder ter zitting heeft verklaard, staat aan deze regeling niet in de weg.
3.7.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing. Hetgeen niet in het dictum van deze beslissing is opgenomen (nu dit geen deel uitmaakt van het geschil dat aan het hof ter beoordeling is voorgelegd) bindt partijen wel.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 7 maart 2018, uitsluitend voor zover de rechtbank heeft bepaald dat [minderjarige] in de oneven weken bij de vader is op vrijdagmiddag na school tot 19.30 uur,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat [minderjarige] in de oneven weken bij de vader verblijft van donderdag na school, waarbij de vader, dan wel de grootvader- of moeder vz., [minderjarige] ophaalt van school ook op die vrijdag, tot vrijdag 19.30 uur, inclusief het avondeten bij de vader;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en R.C.A.M. Philippart en is op 4 april 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.