In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011. De vader, vertegenwoordigd door mr. A.M.B.J. Derks-Höppener, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 7 maart 2018 aangevochten, waarin was bepaald dat [minderjarige] één weekend per twee weken bij hem verblijft. De moeder, vertegenwoordigd door mr. E.W.J.M. van Bree, heeft verzocht de beschikking te bekrachtigen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 26 februari 2019 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vader wenst dat [minderjarige] in de oneven weken bij hem verblijft van donderdag na school tot vrijdag 19.30 uur, terwijl de moeder voorstelt dat [minderjarige] op vrijdag na school weer naar haar gaat. Het hof heeft vastgesteld dat partijen in onderling overleg tot een nagenoeg sluitende regeling zijn gekomen, waarbij de bestaande regeling voor de even weken wordt gehandhaafd en de regeling voor de oneven weken is aangepast.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de oneven weken en bepaald dat [minderjarige] in de oneven weken bij de vader verblijft van donderdag na school tot vrijdag 19.30 uur, inclusief het avondeten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de overige onderdelen van de beschikking bekrachtigd. Deze uitspraak is gedaan door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 april 2019.