ECLI:NL:GHSHE:2019:1228

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
2 april 2019
Zaaknummer
200.219.179_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geldlening en bewijsopdracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een geschil over een vermeende geldlening van [geïntimeerde] aan [appellante]. [geïntimeerde] vordert betaling van een bedrag van € 5.289,86, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, op basis van een door hem gestelde overeenkomst van verbruikleen. [appellante] betwist de overeenkomst en de echtheid van de handtekeningen op de schuldbekentenis die door [geïntimeerde] is overgelegd. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis [geïntimeerde] opgedragen te bewijzen dat er een geldleningsovereenkomst bestaat. Na het horen van getuigen heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] erin is geslaagd te bewijzen dat [appellante] € 3.500,00 van hem heeft geleend, en heeft de vordering tot dat bedrag toegewezen.

In hoger beroep heeft [appellante] grieven ingediend tegen het eindvonnis van de kantonrechter. Het hof heeft besloten om een handschriftkundige te benoemen om de echtheid van de handtekeningen op de schuldbekentenis te onderzoeken. [geïntimeerde] heeft de originele schuldbekentenis ter griffie van het hof gedeponeerd en het hof heeft [appellante] opgedragen haar medewerking te verlenen aan het onderzoek. Het hof heeft de bewijslast voor de echtheid van de handtekeningen en de schuldbekentenis bij [geïntimeerde] gelegd, en hem opgedragen het voorschot voor de handschriftkundige te betalen. De zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een akte door beide partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.219.179/01
arrest van 2 april 2019
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. T.M.L. de la Haije te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.G.F. Lammers te ‘s-Hertogenbosch,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 26 juni 2018 in het hoger beroep van het vonnis van 12 april 2017 van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellante] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4490889 CV EXPL 15-9359)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het tussenvonnis van 18 mei 2016, houdende een bewijsopdracht aan [geïntimeerde] .

2.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 26 juni 2018 waarbij het hof een pleidooi heeft gelast;
  • de aanvullende productie van [appellante] van 7 februari 2019;
  • het pleidooi van 18 februari 2019, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
[geïntimeerde] (broer van [appellante] ) heeft in eerste instantie de veroordeling van [appellante] gevorderd tot betaling van € 5.289,86, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige voldoening, en [appellante] te veroordelen in de proceskosten.
Hij heeft daartoe gesteld dat hij [appellante] een aantal geldbedragen heeft geleend, tot een hoofdsom van € 4.444,00, zoals omschreven in de door hem als productie 1 bij inleidende dagvaarding overgelegde overeenkomst/schuldbekentenis. [appellante] heeft, aldus [geïntimeerde] , ondanks aanmaningen en sommatie geweigerd het geleende geld terug te betalen aan hem.
3.2.
[appellante] heeft betwist dat zij een overeenkomst van verbruikleen/geldlening zou hebben gesloten met [geïntimeerde] . Zij stelt geen gelden van [geïntimeerde] in verbruikleen te hebben ontvangen. Zij betwist de echtheid van de inhoud van het door [geïntimeerde] in het geding gebrachte stuk, ontkent de tekst op het stuk te hebben geschreven en heeft ook de echtheid van de handtekeningen op het stuk stellig betwist.
3.3.
In het tussenvonnis van 18 mei 2016 heeft de kantonrechter [geïntimeerde] opgedragen het bestaan van een geldleenovereenkomst tussen partijen van in totaal
€ 4.444,00 te bewijzen.
Na het horen van getuigen heeft de kantonrechter in het eindvonnis geoordeeld dat [geïntimeerde] erin is geslaagd te bewijzen dat [appellante] € 3.500,00 van hem heeft geleend. De vordering van [geïntimeerde] is tot dat bedrag toegewezen, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten, rente en proceskosten.
3.4.
[appellante] heeft drie grieven gericht tegen het eindvonnis van de kantonrechter. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Met de grieven wordt aan het hof de vraag voorgelegd of [appellante] in totaal € 3.500,00 heeft geleend van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft de vordering jegens [appellante] ingesteld en ter onderbouwing daarvan (onder andere) een document (hierna te noemen: de schuldbekentenis) in het geding gebracht. [geïntimeerde] heeft gesteld dat de schuldbekentenis door [appellante] is opgesteld en ondertekend. [appellante] betwist dat zij de schuldbekentenis heeft opgesteld. Daarnaast heeft [appellante] gesteld dat zij stellig heeft ontkend dat de drie handtekeningen die op de schuldbekentenis staan van haar zijn, hetgeen het hof – mede gezien de aangifte die zij heeft gedaan jegens [geïntimeerde] – inderdaad het geval oordeelt.
3.5.
Om de grieven te kunnen beoordelen acht het hof het geraden om een handschriftkundige te benoemen. [geïntimeerde] heeft op 22 februari 2019 de originele schuldbekentenis ter griffie van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch gedeponeerd. [appellante] dient desgevraagd haar volledige medewerking te verlenen aan het onderzoek door de handschriftkundige.
3.6.
Het hof is voornemens de volgende handschriftkundige te benoemen:
W. de Jong,
gerechtelijk deskundige NRGD
[adres]
[postcode] [woonplaats]
[e-mailadres]
telefoonnummer: [telefoonnummer]
3.7.
Het hof is voornemens om de volgende vragen aan de handschriftkundige voor te leggen die betrekking hebben op het deel van de als productie 1 bij inleidende dagvaarding overgelegde en in originele vorm door [geïntimeerde] bij de griffie van het hof gedeponeerde handgeschreven akte die begint met:
“(…) 04-05-09
Geleend € 1000,00
(handtekening)
Angela
Tot en met:
22-03-2010
Geleend € 1.000.00
(handtekening)
[roepnaam van appellante] (…)”
  • Kunt u op grond van uw deskundigheid vaststellen of en zo ja met welke mate van waarschijnlijkheid de drie handtekeningen op de schuldbekentenis afkomstig zijn van [appellante] ?
  • Kunt u op grond van uw deskundigheid vaststellen of en zo ja met welke mate van waarschijnlijkheid de schuldbekentenis is geschreven door [appellante] ?
  • Wilt u bij de beantwoording van bovenstaande vragen zoveel mogelijk onderbouwen op welke gronden u tot uw beslissing bent gekomen?
  • Geeft uw onderzoek u – binnen het kader van uw deskundigheid – nog aanleiding tot het maken van andere opmerkingen die voor de beoordeling van het geschil van belang kunnen zijn?
3.8.
Omdat [geïntimeerde] zich op de echtheid van de handtekening beroept en (in ieder geval in hoger beroep) heeft gesteld dat [appellante] de schuldbekentenis heeft geschreven, rust de bewijslast van die stellingen op hem. Om die reden moet hij het voorschot op de kosten van de handschriftkundige betalen. De deskundige heeft in deze zaak zijn voorschot begroot op € 3.630 incl. btw.
3.9.
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich (tegelijkertijd) bij akte uit te laten over de persoon van de hiervoor voorgestelde handschriftkundige (zie r.o. 3.6.) de aan de handschriftkundige te stellen vragen (zie r.o. 3.7) en het gevraagde voorschot (zie r.o. 3.8). De zaak zal hiertoe naar de rol van 16 april 2019 worden verwezen.
3.10.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 16 april 2019 voor het nemen van een akte aan de zijde van beide partijen als bedoeld in overweging 3.9.;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.I.M.W. Bartelds, H.A.G. Fikkers en J. van der Beek en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 april 2019.
griffier rolraadsheer