10.10.Het hof benadrukt – in aansluiting op het tussenarrest van 9 januari 2018, onderdelen 4.7.3.en 4.7.4. – dat gezien de strekking van de in deze relevante regels, in het bijzonder artikel 23 EEX-Vo (ook wel Brussel I -Vo geheten), moet worden vastgesteld dat partijen daadwerkelijk wilsovereenstemming hebben bereikt over de toepasselijkheid van het forumkeuzebeding.
Dat in deze een strenge norm geldt blijkt ook uit de – na het laatste tussenarrest in deze zaak gepubliceerde - uitspraak van het Hof van Justitie EU van 8 maart 2018, C 64/17 (ECLI:EU:C:2018:173) inzake Saey Home & Garden NV tegen Lusavouga-Máquinas e Acessórios Industriais SA aangaande artikel 25 Brussel I-bis (ook wel EEX –Vo herschikt geheten), dat op het onderhavige punt (de wilsovereenstemming) een gelijkluidende voortzetting vormt van artikel 23 EEX-Vo. In de betreffende uitspraak wordt ook uitdrukkelijk verwezen naar de uitspraak van het Hof van Justitie EU van 28 juni 2017, C -436/17 (ECLI:EU:C:2017:497), inzake Leventis en Vafeias, handelend over artikel 23 EEX-Vo voornoemd :
“24 Volgens vaste rechtspraak moeten de voorwaarden van artikel 25 van verordening nr. 1215/2012 strikt worden uitgelegd, daar dat artikel zowel de uit het algemene beginsel van artikel 4 van die verordening voortvloeiende bevoegdheid van de gerechten van de woonplaats van de verweerder als de bijzondere bevoegdheden van de artikelen 7 tot en met 9 van die verordening uitsluit (zie in die zin arrest van 28 juni 2017, Leventis en Vafeias, C 436/16, EU:C:2017:497, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
25 Meer in het bijzonder moet de aangezochte rechter in limine litis nagaan of het forumkeuzebeding daadwerkelijk het voorwerp is geweest van wilsovereenstemming tussen partijen, die duidelijk en nauwkeurig tot uiting moet komen, waarbij de vormvereisten van artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 er in dat verband toe strekken te waarborgen dat de wilsovereenstemming inderdaad vaststaat (zie in die zin arrest van 28 juni 2017, Leventis en Vafeias, C 436/16, EU:C:2017:497, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
26 Artikel 25, lid 1, onder a), van verordening nr. 1215/2012 bepaalt dat het forumkeuzebeding schriftelijk of mondeling met schriftelijke bevestiging kan worden gesloten.
27 Voorts dient te worden opgemerkt dat het Hof heeft geoordeeld dat een forumkeuzebeding dat is vastgelegd in algemene voorwaarden, geldig is indien in de tekst zelf van de door beide partijen ondertekende overeenkomst uitdrukkelijk wordt verwezen naar algemene voorwaarden die dit beding bevatten (arrest van 7 juli 2016, Hőszig, C 222/15, EU:C:2016:525, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).”
10.11.1.[appellante] heeft zich ertegen verzet dat de verklaring van mevrouw [de getuige aan de zijde van geintimeerde] wordt gebruikt, nu deze verklaring onduidelijk zou zijn, [de getuige aan de zijde van geintimeerde] niet als getuige is gehoord noch door [appellante] ondervraagd, terwijl de verklaring op het laatste moment is ingediend en voorts [appellante] betwist dat de handtekening onder de verklaring die van mevrouw [de getuige aan de zijde van geintimeerde] is.
[appellante] heeft in dat kader een – naar eigen zeggen - kopie van een identiteitsbewijs van mevrouw [de getuige aan de zijde van geintimeerde] overgelegd, en betoogd dat de verklaring van mevrouw [de getuige aan de zijde van geintimeerde] vrije bewijskracht heeft.
10.11.2.Het hof oordeelt als volgt.
10.11.2.1. De verklaring van mevrouw [de getuige aan de zijde van geintimeerde] heeft in ieder geval vrije bewijskracht. Met [appellante] stelt het hof vast dat mevrouw [de getuige aan de zijde van geintimeerde] niet als getuige is gehoord, terwijl inderdaad onverklaard is gebleven waarom dat niet mogelijk was. Dit klemt temeer nu mevrouw [de getuige aan de zijde van geintimeerde] ook in haar woonland, Italië blijkens het overgelegde identiteitspapier, had kunnen worden gehoord, al dan niet rechtstreeks met behulp van de Europese bewijsverordening (EG/ 1206/2001). Hetzelfde geldt voor Zwitserland, blijkens de akte van CC van 6 februari 2018 klaarblijkelijk toen haar woonland, alwaar mevrouw [de getuige aan de zijde van geintimeerde] had kunnen worden gehoord op grond van het Haags Bewijsverdrag 1970 als voor zowel Nederland als Zwitserland geldend.
De verklaring van mevrouw [de getuige aan de zijde van geintimeerde] dient dan ook – zoal inderdaad opgesteld door mevrouw [de getuige aan de zijde van geintimeerde] , waar het hof voorshands gemakshalve vanuit gaat - met de nodige voorzichtigheid te worden gehanteerd.
10.11.2.2. De verklaring van mevrouw [de getuige aan de zijde van geintimeerde] bevat als zodanig weinig informatie: blijkbaar zijn er stukken via een skype batch - bij een email ? - door haar ontvangen.
Door CC is een afschrift van een mail van 10 april 2014 van mevrouw [de getuige aan de zijde van geintimeerde] als productie 34 bij akte van 6 februari 2018 in het geding gebracht, waarmee volgens CC mevrouw [de getuige aan de zijde van geintimeerde] destijds de van [appellante] ontvangen voorwaarden aan CC doorzond.
[appellante] heeft echter vraagtekens hierbij geplaatst nu de mail niet vermeldt welke documenten worden meegezonden, de mail een onderwerp heeft dat niets met [appellante] te maken heeft (“Re: Manufacturers Agreement peppa- Centro Stampa”) terwijl voorts alle andere documenten die meegezonden zouden zijn afkomstig zijn van [de rechtspersoon naar buitenlands recht 2] en 5 maanden eerder zijn gedateerd dan de mail.
Het hof stelt vast dat mevrouw [de getuige aan de zijde van geintimeerde] in ieder geval niet op deze vraagpunten nader bevraagd is kunnen worden, zodat deze zijn blijven liggen en daarmee de gestelde ontvangst van de voorwaarden door mevrouw [de getuige aan de zijde van geintimeerde] en vervolgens doorzending daarvan aan CC, en wel middels de overgelegde mail, onvoldoende vaststaat.
In ieder geval is klaarblijkelijk in 2014 op dit punt geen mail van [appellante] door mevrouw [de getuige aan de zijde van geintimeerde] doorgezonden aan CC, ook geen mail die gericht was aan CC en c.c. door mevrouw [de getuige aan de zijde van geintimeerde] / [bedrijf] Design gelijktijdig zou zijn ontvangen.
10.11.2.3. Voorts verklaart mevrouw [de getuige aan de zijde van geintimeerde] in haar schriftelijke verklaring dat zij er van uitging dat de handtekening op de voorwaarden van [getuige] was.
Waarom zij hier vanuit ging is niet duidelijk geworden, anders dan dat zij klaarblijkelijk dit heeft beredeneerd omdat de stukken door haar van [appellante] zouden zijn ontvangen.
10.11.2.4. Van de zijde van [appellante] is genoegzaam aangetoond, mede door de uitdrukkelijke verklaring van [getuige] , dat zij in ieder geval niet de voorwaarden heeft getekend. Door CC is niet aangetoond wie dan wel zou hebben getekend namens [appellante] . CC heeft wel allerlei veronderstellingen geuit maar geen duidelijk te identificeren persoon benoemd.
Dat mogelijk dan wel waarschijnlijk de bedrijfsstempel van [appellante] is gebruikt op de voorwaarden - de verklaring van [getuige] ter zake was aanvankelijk stellig op dit punt – is niet genoeg om aan te nemen dat rechtsgeldig (door een bevoegde persoon), althans daadwerkelijk door [appellante] de voorwaarden zijn ondertekend in 2014. Het beoordelingskader laat niet toe dat er een mate van twijfel en onduidelijkheid blijft bestaan als in deze zaak nog steeds aan de orde.
10.11.2.5. Het deskundigenonderzoek heeft voorts niet plaatsgevonden omdat CC daarvan heeft afgezien. Dit kan derhalve niet bijdragen aan het opgedragen bewijs.