In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een verzetvonnis van de kantonrechter in Tilburg, waarbij de kantonrechter oordeelde dat de verzettermijn van de appellant, die in Indonesië woont, was verstreken. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G.C.L. van de Corput, had verzet aangetekend tegen een verstekvonnis van 23 december 2015, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van € 14.595,00 aan de naamloze vennootschap, vertegenwoordigd door mr. J.P.A. Jansen. De kantonrechter oordeelde dat de appellant woonplaats had in Nederland, omdat hij een kantoor had in Nederland, en verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn verzet. Het hof oordeelt echter dat de appellant recht heeft op een verzettermijn van acht weken, omdat hij geen bekende woonplaats in Nederland had ten tijde van de betekening van het verstekvonnis. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en verwijst de zaak terug voor inhoudelijke behandeling. De kosten van het hoger beroep worden begroot, maar geen van de partijen wordt in de proceskosten veroordeeld. Het hof benadrukt dat de kantonrechter in zijn eindvonnis ook moet beslissen over de proceskosten van het hoger beroep.