ECLI:NL:GHSHE:2019:1188

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
200.250.593_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij haar minderjarige kind onder toezicht is gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De moeder, die het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent, verzoekt om de ondertoezichtstelling op te heffen, omdat zij van mening is dat er geen ernstige bedreiging is voor de ontwikkeling van haar kind. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de moeder onvoldoende opvoedvaardigheden heeft en dat er extra ondersteuning nodig is. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 12 februari 2019, heeft de moeder haar standpunten toegelicht, waarbij zij stelt dat zij in staat is om voor haar kind te zorgen en dat de zorgen van de raad ongegrond zijn. De raad en de gecertificeerde instelling hebben echter aangegeven dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, gezien de kwetsbaarheid van het kind en de zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder. Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling en heeft geconcludeerd dat deze zijn vervuld. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij de ondertoezichtstelling van het kind wordt gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 28 maart 2019
Zaaknummer : 200.250.593/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/347593 / JE RK 18-1334
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J.R. Albicher,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI)).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 september 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 november 2018, heeft de moeder verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en de ondertoezichtstelling van de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] op te heffen met ingang van 6 september 2018, althans met ingang van een zodanige datum als het hof redelijk acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 februari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Albicher;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 13 augustus 2018;
- de brief met bijlage van de raad van 31 december 2018;
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 10 januari 2019;
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 5 februari 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen [minderjarige] ) geboren.
[biologische vader] is de biologische vader van [minderjarige] .
De moeder oefent het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] met ingang van 6 september 2018 (het hof begrijpt en leest: 7 september 2018) tot 6 september 2019 (het hof begrijpt: voor de verzochte duur van twaalf maanden) onder toezicht gesteld van de GI.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
Er is geen sprake van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] . De moeder heeft zich positief ontwikkeld en zij is goed in staat om voor [minderjarige] te zorgen. De moeder kan zich niet vinden in de zorgen die het CJG naar voren heeft gebracht. Gelet op de informatie die de jeugdarts van het consultatiebureau en de huisarts aan de raad hebben verstrekt is de basiszorg van [minderjarige] en diens veiligheid niet onvoldoende en loopt [minderjarige] niet achter in zijn ontwikkeling.
De moeder betwist dat zij over een beperkt netwerk beschikt, dat zij belast is met persoonlijke problematiek zoals stemmingswisselingen en dat zij onvoldoende beschikbaar zou zijn voor [minderjarige] . Evenmin bestaat er onduidelijkheid over de positie van de biologische vader van [minderjarige] en diens rol in het leven van [minderjarige] .
De moeder ontkent verder dat zij ooit verbaal en fysiek agressief heeft gereageerd ten opzichte van de hulpverlening. Zij heeft niet met koffie gegooid. Het feit dat het niet klikte tussen de moeder en een medewerkster van [instelling] betekent niet dat de moeder hulp nodig heeft bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
Er is geen sprake van een noodzaak om [minderjarige] onder toezicht te stellen. Het opvoedingsklimaat bij de moeder thuis is gestructureerd, rustig en veilig.
Verder heeft de moeder in het verleden hulp gevraagd en vrijwillige hulpverlening geaccepteerd, ook voor zichzelf. Ook nu staat de moeder open voor opvoedondersteuning. Zij staat tevens positief ten aanzien van een gastgezin voor [minderjarige] , zodat hij meer in contact komt met andere kinderen.
De zorg dat het wellicht in de toekomst niet goed zal gaan met [minderjarige] en de bedoeling om de positieve ontwikkeling te bestendigen vormen onvoldoende grond om de ondertoezichtstelling te handhaven.
3.5.
De raad voert ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
Een ondertoezichtstelling van [minderjarige] , die nog zeer jong en kwetsbaar is, is noodzakelijk. De moeder heeft onvoldoende inzicht in haar beperkingen. Zo ziet zij onvoldoende in dat opvoedondersteuning nodig is. De moeder heeft een wisselende houding ten aanzien van de hulpverlening.
Ook de situatie rondom de biologische vader is precair.
3.6.
De GI brengt ter zitting - kort samengevat - het volgende naar voren.
[minderjarige] ziet er goed uit. Het is wel belangrijk dat hij met andere kinderen in contact komt, zoals in een gastgezin. De moeder beschermt hem teveel en heeft moeite met loslaten.
Bij de aanvang van de ondertoezichtstelling was de moeder wantrouwend. Dit gaat nu wat beter. SDW is inmiddels ingeschakeld. De opvoedondersteuning gaat binnenkort van start.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Op grond van de overgelegde stukken en het besprokene ter zitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling. Uit het rapport van de raad blijkt dat [minderjarige] , die nog zeer jong en kwetsbaar is, ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd doordat er bij de moeder sprake is van een gebrek aan opvoedvaardigheden. De moeder heeft een licht verstandelijke beperking en zij heeft hulp nodig bij de opvoeding en verzorging van [minderjarige] . Blijkens het raadsrapport verklaren ook de huisarts van de moeder en een medewerkster van het consultatiebureau dat extra ondersteuning in de opvoedsituatie van [minderjarige] nodig is. Op dit moment is die noodzakelijke hulp onvoldoende voorhanden in de thuissituatie van de moeder en [minderjarige] .
Tevens is er onduidelijkheid over de positie van de biologische vader en diens rol in het leven van [minderjarige] . Dit zorgt voor spanningen bij de moeder en doet afbreuk aan de stabiliteit van [minderjarige] opvoedomgeving. Bij de rechtbank loopt een door de biologische vader gestarte procedure, in het kader waarvan hij verzoekt om vervangende toestemming om [minderjarige] te erkennen, om gezamenlijk gezag en om omgang. De rechtbank heeft de beslissing op deze verzoeken aangehouden tot juli 2019 in afwachting van de resultaten van een raadsonderzoek.
Uit het raadsrapport komt naar voren dat de moeder weerstand heeft tegen de hulpverlening en in het verleden hierop wisselend heeft gereageerd. Zij heeft de opvoedbegeleiding door [instelling] in februari 2018 na een incident abrupt stopgezet. Gebleken is dat de moeder haar emoties daarbij te hoog heeft laten oplopen.
Met de raad acht het hof het van belang dat de moeder leert om haar emoties beter te reguleren en op een andere manier te uiten. Uit het raadsrapport blijkt verder dat de moeder de ernst van de zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige] onvoldoende erkent en ook onvoldoende inzicht heeft in haar eigen mogelijkheden en beperkingen. De gezinsvoogd heeft ter zitting verklaard dat binnenkort vanuit SDW opvoedondersteuning bij de moeder zal worden ingezet. Het hof acht een ondertoezichtstelling van [minderjarige] noodzakelijk, zodat de gezinsvoogd de moeder kan aansturen en kan waarborgen dat de noodzakelijke opvoedondersteuning doorgang vindt en blijft doorgaan, ook als de moeder bij een eventueel verschil van inzicht tussen haar en de hulpverlening dreigt af te haken. Het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de noodzakelijke hulp zonder de inzet van een gezinsvoogd goed van de grond komt en gecontinueerd wordt.
3.8.
Het voorgaande, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 september 2018, waarbij het hof de ingangsdatum van de ondertoezichtstelling van
6 september 2018 verbeterd leest als 7 september 2018;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, J.C.E. Ackermans-Wijn en
H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is op 28 maart 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.