In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader van de rechthebbende, die onder bewind is gesteld. De vader verzoekt het hof om de huidige bewindvoerder te ontslaan en zichzelf als nieuwe bewindvoerder aan te stellen. De vader stelt dat hij beter in staat is om de belangen van zijn dochter te behartigen, omdat hij als vader dichter bij haar staat en zij een verstandelijke beperking heeft. De huidige bewindvoerder, mr. [de bewindvoerder], heeft verweer gevoerd en verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep. Tijdens de mondelinge behandeling is de vader bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.H.J.M. van Heugten, en een tolk. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere uitspraken en de argumenten van beide partijen. De vader heeft aangevoerd dat de huidige bewindvoerder niet in staat is om goed te communiceren met de rechthebbende, terwijl hij zelf kosteloos als bewindvoerder zou kunnen optreden. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen gewichtige redenen zijn om de huidige bewindvoerder te ontslaan. De bewindvoerder voert zijn taken naar behoren uit en de rechthebbende is schuldenvrij. Het hof concludeert dat de vader niet voldoende in staat is om de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende te behartigen, mede vanwege zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal en de noodzaak van begeleiding. De beschikking van de rechtbank Limburg wordt bekrachtigd, en de proceskosten worden gecompenseerd.