ECLI:NL:GHSHE:2019:1184

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
200.251.664_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de zorg en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [minderjarige]. De moeder, appellante, heeft verzocht de beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen, die de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd. De moeder beschikte, ondanks langdurige begeleiding, niet over voldoende pedagogische vaardigheden om de zorg en opvoeding van [minderjarige] adequaat te waarborgen. De GI, Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, heeft in haar verweerschrift aangegeven dat de moeder niet leerbaar is en dat haar pedagogische vaardigheden ontoereikend blijven. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 5 maart 2019 gehouden, waarbij de moeder, haar advocaat, de GI, de pleegouders en de vader zijn gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks haar goede bedoelingen en liefde voor [minderjarige], niet in staat is om de noodzakelijke opvoedingsomgeving te bieden. De uithuisplaatsing is noodzakelijk voor de ontwikkeling van [minderjarige]. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek van de moeder om de machtiging te beperken tot een half jaar afgewezen. De beslissing is genomen in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 28 maart 2019
Zaaknummer : 200.251.664/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/253568 / JE RK 18-1867
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [pleegmoeder] en [pleegvader] , hierna te noemen: de pleegmoeder respectievelijk de pleegvader, tezamen de pleegouders.
Als informant wordt aangemerkt:
- [de vader] , hierna te noemen: de vader;
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 26 september 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 december 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen (zoals nader toegelicht ter zitting: uitsluitend voor zover het de uithuisplaatsing betreft) en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing wordt afgewezen dan wel dat deze machtiging wordt verlengd met een half jaar in plaats van met een jaar.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 januari 2019, heeft de GI verzocht, naar het hof begrijpt, het hoger beroep van de moeder af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 maart 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Voor de moeder is opgetreden als beëdigde tolk in de Marokkaanse taal de heer Z. Hamidi (tolkennummer 4958);
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de pleegouders;
  • de vader.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 26 september 2018;
  • het V-formulier van de advocaat van de moeder van 23 januari 2019 met bijlagen;
  • de brief van de raad van 27 februari 2019 waarin de raad aangeeft niet ter zitting te zullen verschijnen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] is op 7 maart 2017 vrijwillig uit huis geplaatst. Sinds 5 oktober 2017 is sprake van een onafgebroken ondertoezichtstelling van [minderjarige] . [minderjarige] verblijft sinds 9 mei 2017 in het huidige pleeggezin van de familie [pleegouders] .
De moeder heeft één keer per week contact met [minderjarige] (conform de schriftelijke aanwijzing van de GI van 26 juli 2018) bij [instelling] in [plaats] . Het bezoek duurt minimaal één uur, maximaal twee uur, afhankelijk van de vraag wat [minderjarige] aankan. Zowel pleegouders als [instelling] zijn bij deze contactmomenten aanwezig.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans relevant, de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een verblijf voor pleegouders met ingang van 5 oktober 2018 verlengd tot uiterlijk 5 oktober 2019.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, heeft zij het volgende aangevoerd.
Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de leerbaarheid van de moeder voor wat betreft het verzorgen en opvoeden van [minderjarige] . Onvoldoende is gebleken wat de mogelijkheden zijn voor ondersteuning door derden, zoals bijvoorbeeld de vader van de moeder en de zus van de moeder. De GI stelt dat de moeder moeite heeft met het opvolgen van aanwijzingen, maar er wordt niet onderzocht wat hier de oorzaak van is. Als de oorzaak bekend is, kan de hulpverlening hierop worden afgestemd. De moeder accepteert alle hulpverlening.
De moeder komt de wekelijks contactmomenten met [minderjarige] altijd na. De bezoekmomenten verlopen goed: de moeder en [minderjarige] eten samen, knuffelen en spelen met elkaar. [minderjarige] is heel blij als ze haar moeder ziet. De moeder heeft goed contact met de pleegouders en zij is blij dat de pleegouders zo goed voor [minderjarige] zorgen. Liever zou de moeder dit zelf doen; zij weet als moeder het beste wat goed is voor [minderjarige] . De moeder acht zichzelf in staat om thans, met betrokkenheid van de gezinsvoogd, zelfstandig weer voor [minderjarige] te zorgen.
Het is beter indien de machtiging tot uithuisplaatsing voor een half jaar wordt verlengd en dat na die periode wordt bezien wat nader onderzoek en extra inzet voor resultaat heeft gehad. Ook dan kan worden bekeken of de moeder beter inzicht heeft verkregen in wat nodig is en of het contact tussen de moeder en [minderjarige] is verbeterd en welke mogelijkheden dit oplevert.
3.5.
De GI heeft in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende standpunt ingenomen.
[minderjarige] is al op jonge leeftijd (7 maart 2017) uit huis geplaatst, omdat de moeder op dat moment te kampen had met een psychose. In het crisispleeggezin werd duidelijk dat [minderjarige] een ontwikkelingsachterstand had van vier maanden. Zodra de moeder voldoende was hersteld, heeft de GI getracht om het contact tussen de moeder en [minderjarige] weer op te bouwen. [instelling] heeft dit proces begeleid. Door middel van voor- en nabesprekingen van de contactmomenten is getracht om de opvoedvaardigheden van de moeder te vergroten. Uit het procesverslag van 24 juli 2018 blijkt dat [instelling] geen ontwikkeling ziet met betrekking tot verdieping van het contact tussen de moeder en [minderjarige] . Uit het procesverslag van 7 januari 2019 blijkt wederom dat de pedagogische vaardigheden van de moeder beperkt zijn, er geen ontwikkeling is bij de moeder in het contact met [minderjarige] en dat de moeder niet leerbaar is. Adviezen met betrekking tot de omgang met [minderjarige] beklijven bij de moeder niet: er steeds herhaling nodig. De moeder heeft hulp nodig bij het inspelen op de behoeftes van [minderjarige] en heeft te weinig oog voor de fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige] . Als [minderjarige] een afwerende beweging met haar armen maakt, begrijpt de moeder bijvoorbeeld niet dat [minderjarige] op dat moment niet wil knuffelen.
Er is uitvoerig onderzoek gedaan naar de leerbaarheid van de moeder voor wat betreft de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De moeder blijft hulp nodig hebben om de begeleide bezoeken aan [minderjarige] zo goed mogelijk te laten verlopen. De moeder vraagt vaak wanneer [minderjarige] weer thuiskomt. Zij lijkt het antwoord niet te snappen of vergeet dit weer. Onduidelijk is of dit komt door haar ziektebeeld Schizo-affectieve Stoornis. Er zijn namelijk ook vraagtekens bij haar intelligentie. De GI heeft contact gehad met het FACT-team. Het FACT-team geeft aan dat, gezien het ziektebeeld van de moeder, het hoogst haalbare inmiddels is bereikt. Het FACT-team richt zich nu op het behoud van de stabiliteit bij de moeder.
De moeder komt altijd trouw op bezoek en wil het beste voor [minderjarige] . De GI ziet veel liefde vanuit de moeder naar [minderjarige] en de onderlinge band is warm. De moeder hoort een plek te krijgen in het leven van [minderjarige] , maar niet als hoofdopvoeder.
3.6.
Ter zitting van het hof hebben de pleegouders het volgende verklaard.
Het gaat goed met [minderjarige] . Ze ontwikkelt zich als een normale tweejarige. [minderjarige] is een vrolijk, pittig en eigenwijs meisje. [minderjarige] heeft veel behoefte aan voorspelbaarheid en kan in de war raken als ze ‘verkeerd’ benaderd wordt. De moeder gedraagt zich wisselend tijdens de bezoeken met [minderjarige] : de ene keer is ze vrolijk en andere keer heel passief. Dit is voor [minderjarige] lastig. [minderjarige] neemt altijd de initiatieven tijdens de contactmomenten met haar moeder. Dat is [minderjarige] gewend, zo gaat het altijd. De pleegouders zijn bij de contactmomenten op afstand, aanwezig en dat is genoeg voor [minderjarige] . Het contact tussen de moeder en [minderjarige] verloopt goed. De pleegouders hebben veel respect voor de moeder en voelen dat de moeder ook respect heeft voor hen.
3.7.
De vader heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij altijd probeert aan te sluiten bij de bezoekmomenten die de moeder met [minderjarige] heeft. Het contact is dan leuk. De laatste keer dat de vader [minderjarige] heeft gezien was met haar verjaardag in [maand] . De vader is het niet eens met de uithuisplaatsing. Hij en de moeder zorgden goed voor [minderjarige] en zij willen hun dochter terug. Het is bovendien onbekend wat de reden van de uithuisplaatsing was. De moeder was weliswaar even niet stabiel, maar dat was na twee of drie weken weer over. De vader sluit zich verder volledig aan bij het standpunt van de moeder.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.2.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk is.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.8.3.
Bij aanvang van de uithuisplaatsing in maart 2017 had de GI meerdere zorgen: er was bij [minderjarige] sprake van onderstimulatie (zij had een ontwikkelingsachterstand) en het was onduidelijk of de moeder leeftijdsadequaat kon inspelen op [minderjarige] . De GI heeft sindsdien veelvuldig ingezet op het onderzoeken van de pedagogische vaardigheden van de moeder en tegelijkertijd het waarborgen van de frequente contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] ter behoud van hun warme band.
Het hof is overtuigd van de goede bedoelingen en inzet van de moeder. De moeder houdt veel van [minderjarige] , is betrouwbaar in het nakomen van de contactmomenten en doet – binnen haar mogelijkheden – alles voor [minderjarige] . Naast moederliefde heeft [minderjarige] echter ook behoefte aan een opvoedingsomgeving waarin ingespeeld wordt op haar behoeftes en waarin [minderjarige] veiligheid, rust, stabiliteit, duidelijkheid en structuur worden geboden, zodat zij zich lichamelijk en geestelijk gezond kan ontwikkelen.
[instelling] heeft in de loop van 2018 aanvullende begeleiding ingezet waarin er uitgebreid aandacht werd besteed aan de moeder om haar pedagogische vaardigheden te onderzoeken en te verbeteren. Voorafgaand aan een bezoek met [minderjarige] werd er met de moeder uitvoerig teruggekeken op het vorige bezoek, werd het huidige bezoek voorbesproken en na afloop van het bezoek, werd er uitvoerig nabesproken. Uit de verslagen van [instelling] (24 juli 2018 en 7 januari 2019) blijkt dat de moeder niet leerbaar is, haar pedagogische vaardigheden ontoereikend blijven en dat de moeder niet in staat is om aan te sluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft. Adviezen beklijven niet en er is veel herhaling nodig. Het FACT-team heeft ingezet op stabilisatie van de moeder, omdat het hoogst haalbare is bereikt.
De contactmomenten vinden nog steeds onder begeleiding plaats en deze begeleiding is nog steeds noodzakelijk om de bezoeken op een voor [minderjarige] prettige wijze te laten verlopen.
3.8.4.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, is het hof dan ook van oordeel dat de moeder, ondanks langdurige intensieve begeleiding, ten tijde van de bestreden beschikking – en ook nu – niet over voldoende pedagogische vaardigheden beschikt(e) om [minderjarige] de zorg, opvoeding en stabiliteit te bieden die zij nodig heeft. Waarom de moeder dit niet kan, (wellicht vanwege haar Schizo-affectieve Stoornis en/of vanwege haar beperkte intellectuele capaciteiten), acht het hof hierbij van ondergeschikt belang. Dat de moeder niet in staat is om het opvoedingsklimaat te creëren dat [minderjarige] nodig heeft, zelfs niet tijdens het ene begeleide bezoekmoment per week dat tussen de één en twee uur duurt, staat voor het hof voldoende vast. Hiermee is de noodzaak van de uithuisplaatsing van [minderjarige] voldoende vast komen te staan.
3.8.5.
Sinds maart 2018 verblijft [minderjarige] in het huidige pleeggezin. Het gaat goed met [minderjarige] . Zij ontwikkelt zich leeftijdsadequaat en de pleegouders bieden [minderjarige] een gestructureerd en stabiel opvoedingsklimaat. Het hof acht de door de GI verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 5 oktober 2019 nog steeds noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , zodat haar plaats in het pleeggezin de komende tijd veilig is gesteld. Het verzoek van de moeder in hoger beroep om de machtiging tot uithuisplaatsing te beperken tot de duur van een half jaar, wordt dan ook afgewezen.
3.8.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.
Al het overige door de moeder aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, L.Th.L.G. Pellis en M.I. Peereboom-Van Drunick en is op 28 maart 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.