ECLI:NL:GHSHE:2019:1182

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
200.241.704_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bewindvoerder en mentorschap in familiezaken met verstoorde verhoudingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een bewindvoerder en de vraag of er een mentor moest worden aangesteld voor de rechthebbende. De rechthebbende, een 85-jarige man, had zijn zoon als bewindvoerder, maar zijn dochter, appellante, verzocht om een onafhankelijke bewindvoerder en een mentor aan te stellen. Het hof oordeelde dat er geen gegronde redenen waren om de zoon als bewindvoerder te vervangen, ondanks de verstoorde familieverhoudingen. Het hof benadrukte dat de rechthebbende zelf de voorkeur had voor zijn zoon als bewindvoerder en dat de huidige situatie hem rust en vertrouwen bood. De zorgen van de appellante over de financiële situatie en de zorg voor haar vader werden niet als voldoende gegrond beschouwd om een professionele bewindvoerder aan te stellen. Daarnaast werd het verzoek om een mentorschap afgewezen, omdat de rechthebbende nog voldoende zelfredzaam was en er geen dringende noodzaak was voor een dergelijke maatregel. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 mei 2018, waarin het bewind was ingesteld en het verzoek om mentorschap was afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 maart 2019
Zaaknummer: 200.241.704/01
Zaaknummer eerste aanleg:6297303 BM VERZ 17-4650 en 6331794 BM VERZ 17-4911
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
dochter van hierna genoemde rechthebbende,
appellante,
advocaat: mr. G.V. van Campen,
inzake het bewind over de goederen van:
[rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. E.J.M. Stals.
Als overige belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
- [belanghebbende] , zoon van de rechthebbende en tevens zijn bewindvoerder (hierna te noemen: de bewindvoerder).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 mei 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 juni 2018, heeft appellante verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - te bepalen dat de heer [derde] , althans een onafhankelijk bewindvoerder, wordt benoemd en te bepalen dat er ten behoeve van de rechthebbende een mentor wordt benoemd. Subsidiair verzoekt appellante om een deskundigenonderzoek te gelasten.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 september 2018, heeft de rechthebbende verzocht appellante in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 februari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Stals;
  • appellante, bijgestaan door mr. Van Campen;
  • de bewindvoerder.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 16 november 2017 en 20 april 2018;
  • de brief met bijlage van de advocaat van appellante d.d. 3 oktober 2018;
  • de brief van de bewindvoerder d.d. 4 november 2018;
  • de brief van de bewindvoerder d.d. 27 januari 2019 (mede namens de rechthebbende);
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de rechthebbende d.d. 8 februari 2019;
  • het V6-formulier met bijlagen d.d. 11 februari 2019 van de advocaat van appellante.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de bestreden beschikking van 1 mei 2018 heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld, met benoeming van [belanghebbende] tot bewindvoerder.
Het verzoek van appellante om ten behoeve van de rechthebbende tevens een mentorschap in te stellen is door de kantonrechter afgewezen.
3.2.
Appellante kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
Appellante voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
Appellante maakt zich grote zorgen over haar vader, de rechthebbende. Ze zit hier niet voor zichzelf, maar voor haar vader, die zich door de huidige situatie in een loyaliteitsconflict bevindt. De spanningen tussen broer en zus zijn enorm.
De rechthebbende heeft geen eigen voorkeur uitgesproken over de persoon van de te benoemen bewindvoerder. Hij is niet in staat om alles te bevatten. Het is de broer (bewindvoerder) geweest die deze suggestie heeft gewekt. Uit naam van zijn vader schrijft hij allerlei brieven met veel nare beschuldigingen.
Appellante heeft in eerste aanleg reeds aangevoerd dat haar broer niet in staat is om als bewindvoerder op te treden. De financiële problemen zijn pas ontstaan toen de bewindvoerder zich met de financiën van de rechthebbende ging bemoeien. Er wordt gemiddeld € 1.000,- per maand gepind, terwijl de vader hiertoe zelf niet in staat is. Er worden verder veel zaken aangevoerd, die niet kunnen kloppen. Daarbij is het zorgelijk dat de bewindvoerder zelf schulden heeft en dat de financiële zorgen van de vader ontstonden op het moment dat de financiële problemen bij de bewindvoerder zijn ontstaan.
Vanwege de verstoorde familieverhoudingen en het over en weer bestaande wantrouwen is de huidige situatie onwenselijk.
Daarnaast is er ten onrechte geen mentor benoemd. De rechthebbende komt regelmatig verward over. De medische en psychische zorg lijken ontoereikend te zijn. Deze zorgen werden gedeeld door de vorige huisarts. Ook zijn er zorgen over de emotionele behoeften van de vader. Het wordt hem verboden om contact te hebben met zijn dochter en kleinkinderen.
Verder wordt ten onrechte de suggestie gewekt dat appellante erop uit zou zijn om de rechthebbende uit zijn huidige leefomgeving weg te halen.
3.4.
Door en namens de rechthebbende is in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting
- zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Hij is tegen zijn wil betrokken geraakt bij procedures. Hij is 85 jaar en woont nog geheel zelfstandig. Soms laat zijn geheugen hem wat in de steek, maar verder is zijn gezondheid goed, behoudens wat gehoorproblemen.
Er wordt ten onrechte gesuggereerd dat de zoon van de rechthebbende niet in staat is om de financiële belangen van de rechthebbende te behartigen. De belastingschulden, die door een fout van de Belastingdienst waren ontstaan, zijn inmiddels afgelost. Verder was er sprake van een doorlopend krediet, dat al jaren bestaat. Dit krediet is in het verleden mede aangegaan om appellante na haar echtscheiding te helpen.
De rechthebbende hoeft verder geen verantwoording af te leggen over de besteding van zijn gelden. Voor zover er sprake is van onderling wantrouwen, dan heeft appellante dit zelf veroorzaakt. Appellante weigert een gesprek met de rechthebbende en haar broer (de bewindvoerder) aan te gaan.
Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg blijkt dat het voor rechthebbende helder was waar het verzoek over ging en hij heeft duidelijk gemaakt hoe hij met zijn leven verder wil. De raadsman van de rechthebbende heeft zelf uitvoerig met de rechthebbende gesproken en zij kan bevestigen dat een mentorschap voor de rechthebbende nog niet aan de orde is.
De financiële belangen zijn door middel van het bewind veilig gesteld, omdat de kantonrechter controle uitvoert en er voor ingrijpende beslissingen toestemming nodig is.
Een professionele bewindvoerder is niet in het belang van de rechthebbende. De huidige bewindvoerder verstaat de kunst om de rechthebbende zijn gevoel van zelfbeschikking te laten behouden. Er is een goede band tussen vader en zoon en zij ondernemen veel samen.
Nu het de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende heeft dat zijn zoon bewindvoerder blijft en er geen gegronde reden zijn om hiervan af te wijken, kunnen de grieven van appellante niet slagen.
De situatie van de rechthebbende is veilig en de rechthebbende heeft voldoende mensen om zich heen om hulp van derden in te schakelen. Medische zorg wordt hem niet onthouden. Een medisch onderzoek acht de rechthebbende ongepast en een te vergaande vorm van inmenging in zijn privéleven.
3.5.
De bewindvoerder heeft ter zitting - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Het gaat goed met de rechthebbende. Er is inderdaad sprake van vergeetachtigheid bij vader, maar vooralsnog functioneert hij goed. Als de rust weer is wedergekeerd, dan is er geen beletsel om een nadere geheugentest of onderzoek te doen laten plaatsvinden. De rechthebbende heeft nog een sociaal actief leven, waarbij hij schildert, met de hond wandelt en naar de kerk gaat. De bewindvoerder onderneemt ook veel activiteiten met zijn vader. Ze gaan bijvoorbeeld naar muziekvoorstellingen en naar familie.
De bewindvoerder is drie à vier dagen per week bij zijn vader en heeft daarnaast een eigen woning in [plaats] . Van persoonlijke financiële problemen is bij hem nooit sprake geweest.
Het bewind verloopt ook goed. De schulden van de vader zijn nagenoeg weggewerkt, op een openstaand bedrag van € 400,- na. De bewindvoerder spreekt wekelijks met de rechthebbende over het budget. Hij zorgt ervoor dat de rechthebbende altijd voldoende contant geld op zak heeft.
In het verleden zijn er inderdaad grotere bedragen gepind, omdat vader en zoon bang waren dat door de fiscus beslag op het inkomen zou worden gelegd.
Het is voor de rechthebbende belangrijk dat het contact met zijn dochter (appellante) wordt hersteld. De bewindvoerder geeft aan dat zijn zus in zoverre welkom is.
De relatie tussen de bewindvoerder en appellante is door dit alles wel beschadigd, nu hij door toedoen van appellante ten onrechte bij Veilig Thuis in beeld is geraakt. Het is voor hem belangrijk dat hij door Veilig Thuis wordt gerehabiliteerd en dat het dossier van Veilig Thuis wordt gesloten.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Bewind
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:435 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) benoemt de rechter bij het uitspreken van het bewind of zo spoedig mogelijk daarna een bewindvoerder. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel omtrent de geschiktheid van de te benoemen persoon.
Ingevolge het derde lid van artikel 1:435 lid BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
3.6.2.
Niet ter discussie staat de noodzaak van het bewind, nu de rechthebbende reeds in eerste aanleg heeft ingestemd met de instelling van deze maatregel.
Aan het hof ligt derhalve voor of er gegronde redenen zijn die zich tegen de benoeming van de zoon van de rechthebbende als bewindvoerder verzetten. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
3.6.3.
Het hof constateert uit de stukken en het ter zitting verhandelde dat de onderlinge verhouding tussen met name de kinderen van de rechthebbende ernstig is verstoord, waarbij er een groot wantrouwen jegens elkaar is ontstaan en waarbij er ernstige en soms ook laakbare beschuldigingen aan elkaars adres worden gedaan.
Alhoewel een dergelijke verstoorde familieverhouding aanleiding kan zijn om een onafhankelijk professioneel bewindvoerder te benoemen, is het hof van oordeel dat de rechthebbende er het meeste belang bij heeft dat de huidige situatie wordt gecontinueerd.
Gebleken is immers dat de rechthebbende er sterk aan hecht dat zijn zoon - met wie hij een nauwe band heeft - zorg draagt voor zijn financiële belangen.
De rechthebbende heeft zelf vanuit zijn verleden een verantwoordelijke financiële positie bij een gemeente vervuld. Vanuit dit besef en vanuit respect jegens zijn vader betrekt de bewindvoerder (de zoon) zijn vader zoveel als mogelijk bij het afhandelen van bankzaken, belastingkwesties en overige financiële zaken, waardoor de rechthebbende het gevoel van zelfbeschikking behoudt. De rechthebbende ervaart hierbij veel rust en vertrouwen, terwijl anderzijds de verwachting bestaat dat het voor de rechthebbende verwarrend en onrustig zal zijn als hij zich voor financiële zaken tot een vreemde (derde) moet wenden, indien zou worden overgegaan tot de benoeming van een onafhankelijk bewindvoerder.
3.6.4.
Daar komt bij dat niet is komen vast te staan dat de huidige bewindvoerder zijn werkzaamheden niet naar behoren verricht. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat er sprake is van financieel wanbeheer, verkwisting of misbruik, zoals door appellante is aangevoerd. Zo zijn de schulden van de rechthebbende weggewerkt en is het krediet bij de bank afgelost. Alhoewel de bewindvoerder nog niet in staat is geweest om gelden voor de inkomstenbelasting te reserveren, laten de inkomsten van de rechthebbende voldoende ruimte om de te verwachten aanslag over 2018 in maandelijkse termijnen af te lossen.
Voor zover er twijfels zijn over het gevoerde financiële beheer door de huidige bewindvoerder, biedt de regeling van bewind bovendien voldoende waarborgen, nu de bewindvoerder jaarlijks rekening en verantwoording dient af te leggen aan de kantonrechter. Mogelijke onregelmatigheden zullen via deze weg aan het licht komen. Bovendien heeft de bewindvoerder voor ingrijpende beslissingen toestemming van de kantonrechter nodig, zodat er via die weg ook voldoende waarborgen zijn om mogelijk misbruik of verkwisting tegen te gaan.
3.6.5.
Het hof neemt bij deze beslissing tevens in overweging dat bij de benoeming van een professioneel bewindvoerder er geen verbetering te verwachten valt in de familiaire verhoudingen. De oplossing van de huidige situatie ligt bij broer en zus zelf. Nu zij beiden hetzelfde doel voor ogen hebben, namelijk het belang van hun vader, is het aan hen om in diens belang de strijd te staken en om vooral te bewerkstelligen dat het contact tussen vader en dochter zo spoedig mogelijk wordt hersteld.
3.7.
Dit alles tezamen maakt dat de grieven van appellante niet kunnen slagen en haar verzoek dient te worden afgewezen.
Mentorschap
3.8.
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 BW kan de kantonrechter ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
Het mentorschap kan ingevolge lid 3 eveneens worden ingesteld, indien te verwachten is dat een meerderjarige binnen afzienbare tijd in de in het eerste lid bedoelde toestand zal verkeren.
3.8.1.
Op grond van het voorgaande dient het hof te beoordelen of bij de rechthebbende sprake is van een lichamelijke of geestelijke toestand die een mentorschap rechtvaardigt.
3.8.2.
Alhoewel er bij de rechthebbende sprake is van geheugenproblemen en hij af en toe heden en verleden met elkaar verwart, levert dit vooralsnog onvoldoende grond op om ten behoeve van de rechthebbende een mentorschap in te stellen. Temeer nu dit een zwaar middel is, dat ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene en dat derhalve niet te snel moet worden aangewend.
Daarbij kent het hof waarde toe aan hetgeen de advocaat van de rechthebbende ter zitting in het belang van haar cliënt heeft betoogd. De rechthebbende is voor een groot deel nog zelfredzaam en in staat om met de mensen om hem heen zelfstandig thuis te wonen. Hij hecht er grote waarde aan dat hij zijn zelfredzaamheid zolang mogelijk kan behouden. Waar nodig wordt er hulp of zorg ingeschakeld en de huisarts wordt met enige regelmaat bezocht. Een deskundigenonderzoek wordt op die grond dan ook niet noodzakelijk geacht. De rechthebbende is immers voldoende bij de huisarts in beeld, nog daargelaten de verklaring van de bewindvoerder, dat hij een onderzoek naar het geheugen van de rechthebbende in gang zal zetten als de rust is wedergekeerd.
Behalve dat de bewindvoerder drie à vier dagen per week bij de rechthebbende verblijft, heeft de rechthebbende daarnaast nog een sociaal netwerk van familie, vrienden en familie, zodat er ook voldoende toezicht van derden is op het welzijn van de rechthebbende.
Er zijn verder geen aanwijzingen dat de rechthebbende enige vorm van zorg wordt onthouden.
3.9.
Dit alles maakt dat er niet aan de gronden van een mentorschap wordt voldaan, zodat ook dit verzoek zal worden afgewezen.
3.10.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 mei 2018;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel en M.L.F.J. Schyns en is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.