Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
[pleegvader],
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder, appellante, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 juli 2018 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] zijn verlengd tot 20 juli 2019. De moeder verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing te vernietigen of te beperken in duur, met als doel een terugplaatsing van [minderjarige] bij haar te realiseren.
Het hof heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 20 januari 2015 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI) en sinds 16 juli 2015 uit huis is geplaatst. De moeder heeft aangevoerd dat de uithuisplaatsing destijds het gevolg was van haar gebrek aan woonruimte na een relatiebreuk, en dat [minderjarige] zich goed ontwikkelde voordat zij uit huis werd geplaatst. De moeder heeft positieve ontwikkelingen doorgemaakt en is van mening dat de uithuisplaatsing beëindigd moet worden, omdat zij nu in staat is om voor [minderjarige] te zorgen.
De GI en de pleegouders hebben echter betoogd dat het in het belang van [minderjarige] is om in het pleeggezin te blijven, waar zij stabiliteit en structuur ontvangt. Het hof heeft overwogen dat er nog steeds aanzienlijke zorgen zijn over de thuissituatie van de moeder en dat er onvoldoende zicht is op haar mogelijkheden om voor [minderjarige] te zorgen. De moeder heeft nog niet alleen voor [minderjarige] gezorgd sinds de uithuisplaatsing en er is een gebrek aan samenwerking met de hulpverlening. Het hof heeft geconcludeerd dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing gerechtvaardigd is, met het oog op de noodzakelijke speltherapie voor [minderjarige].
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het meer of anders verzochte is afgewezen.