ECLI:NL:GHSHE:2019:1162

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
200.218.787_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de eigendom van een strook grond tussen buren en de gevolgen van een scheidingsmuur

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee buren over de eigendom van een strook grond die zich tussen hun percelen bevindt. Appellant, eigenaar van een onroerende zaak, heeft een scheidingsmuur gebouwd en stelt dat de strook grond tussen de muur en de kadastrale erfgrens zijn eigendom is. Geïntimeerde 1, de buurman, heeft op deze strook een bloembak geplaatst en bomen en planten geplant. Appellant heeft in 2016 een procedure aangespannen om de eigendom van de strook grond te bevestigen en om de verwijdering van de beplanting te vorderen. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de vordering van appellant is verjaard en dat geïntimeerde 1 eigenaar is geworden van de strook grond. Appellant heeft hoger beroep ingesteld en vijf grieven aangevoerd, waarbij hij onder andere een voorwaardelijke eiswijziging heeft toegevoegd. Het hof heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de feitelijke situatie en heeft partijen verzocht om een duidelijke situatietekening en foto's over te leggen. De zaak is vervolgens naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van appellant, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.218.787/01
arrest van 26 maart 2019
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
verder: [appellant] ,
advocaat: mr. R.J.H.M. Crombaghs te Heerlen,
tegen:

1.[geïntimeerde 1] ,

2. [geïntimeerde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in het principaal appel,
appellanten in het incidenteel appel,
verder in mannelijk enkelvoud: [geïntimeerde 1] ,
advocaat: mr. A.J.E. Verschuren te Kerkrade,
op het bij exploot van dagvaarding van 29 juni 2017 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen vonnis van 5 april 2017 tussen [appellant] als eiser in conventie, verweerder in reconventie en [geïntimeerde 1] als gedaagden in conventie, eisers in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 4815467 CV EXPL 16-1579)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 6 april 2016.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 29 juni 2017 met een productie;
  • de memorie van grieven van [appellant] van 24 oktober 2017 met producties en (voorwaardelijke) eiswijziging;
  • de memorie van antwoord in het principaal appel tevens memorie van grieven in het incidenteel appel van [geïntimeerde 1] van 5 december 2017 met eiswijziging;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel appel van [appellant] van 23 januari 2018;
  • het schriftelijk pleidooi op 20 maart 2018, waarbij partijen pleitnotities met
productie(s) hebben overgelegd.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

In het principaal appel en in het incidenteel appel
3.1
De vaststelling van de feiten in het vonnis waarvan beroep onder 2. is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt, met een door het hof aangebrachte letteraanduiding en met aanduiding van partijen als hiervoor vermeld:
[appellant] is eigenaar van de onroerende zaak, staande en gelegen aan de [adres 1] te [plaats] .
[appellant] was sedert 30 juni 1988 eveneens eigenaar van het buurperceel [adres 2] te [plaats] . Op 26 februari 1991 heeft [appellant] dit perceel verkocht en geleverd aan [geïntimeerde 1] .
Partijen zijn elkaars directe buren. De desbetreffende percelen grenzen in de lengterichting aan elkaar. De kadastrale erfgrens loopt zoals door het Kadaster op 24 februari 2015 is vastgesteld (productie 5 bij dagvaarding).
[appellant] heeft een scheidingsmuur gebouwd. De huidige scheidingsmuur ligt krachtens de kadastrale grens op het perceel van [appellant] . Tussen die muur en de kadastrale erfgrens ligt een strook grond.
[geïntimeerde 1] heeft daarop een bloembak gerealiseerd en bomen en planten geplant. Verder heeft [geïntimeerde 1] in de scheidingsmuur pluggen en schroeven aangebracht ter bevestiging van een houten skelet dat voorzien is van wijnranken.
Gedateerd 15 oktober 2010 heeft [appellant] aan [geïntimeerde 1] een aangetekende brief gezonden met onder meer daarin opgenomen:
‘Zoals u weet is er een strook langs de muur aan uw kant mijn eigendom.
Ik heb u geen toestemming en ga u die toestemming ook niet geven om die strook te gebruiken.’
3.2
Bij dagvaarding van 28 januari 2016 heeft [appellant] de onderhavige procedure tegen [geïntimeerde 1] aanhangig gemaakt. In deze procedure stelt [appellant] dat de strook grond tussen de scheidingsmuur op zijn perceel en de kadastrale erfgrens zijn eigendom is. De erfgrens werd ten tijde van de verkoop van perceel [adres 2] aan [geïntimeerde 1] gemarkeerd door een afrastering van draad en paal, maar [geïntimeerde 1] heeft deze volgens [appellant] verwijderd en de strook bij zijn tuin getrokken. [geïntimeerde 1] heeft daarop onder meer een bloembak gerealiseerd en bomen en planten geplant. [appellant] stelt primair dat deze op zijn grond staan, zodat zij alleen al om die reden verwijderd moeten worden. Subsidiair stelt [appellant] dat de bomen en planten binnen de grens van artikel 5:42 BW staan en (ook) daarom verwijderd moeten worden.
Verder heeft [geïntimeerde 1] volgens [appellant] buiten zijn medeweten tegen de muur een houtskelet met wijnranken bevestigd en is voor het realiseren van de bloembak de grond opgehoogd, zodat de muur door optrekkend vocht is beschadigd. Volgens [appellant] handelt [geïntimeerde 1] door dit alles jegens hem onrechtmatig en dient de onrechtmatige toestand beëindigd te worden.
3.3
Op grond hiervan vorderde [appellant] in eerste aanleg in conventie, samengevat, een verklaring voor recht dat de kadastrale erfgrens tussen beide percelen is zoals vastgesteld bij de reconstructie van het Kadaster van 24 februari 2015, en hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] tot:
  • het terugplaatsen van de verwijderde afrastering op de kadastrale erfgrens,
  • het verwijderen van de conifeer;
  • het verwijderen van alle beplanting achter de muur van [appellant] aan de zijde van [geïntimeerde 1] op het erf/perceel van [appellant] ;
  • het verwijderen van alle bomen die zich binnen een afstand van twee meter tot de kadastrale erfgrens bevinden;
  • het verwijderen van alle planten die zich binnen een afstand van 50 centimeter tot de kadastrale erfgrens bevinden;
  • het verwijderen van de bloembak tegen de muur, althans op de grond, van [appellant] tot het vervolgens zorgdragen voor een veilige en deugdelijke (muur)constructie, dan wel in dit verband een deskundige te benomen;
  • het verwijderen van het houten skelet met wijnranken de gaten in de muur te dichten;
  • het respecteren van de kadastrale erfgrens en de gronden van [appellant] , na verwijdering van de hiervoor genoemde zaken aan [appellant] ter beschikking te stellen;
een en ander op verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [geïntimeerde 1] in de proceskosten met nakosten.
3.4
[geïntimeerde 1] heeft deze vorderingen bestreden en daarbij onder meer aangevoerd dat de strook grond al sinds de bouw van de muur in 1972 bij het perceel hoort dat hij van [appellant] heeft gekocht, zodat sprake is van verjaring. De erfgrens is volgens [geïntimeerde 1] niet gemarkeerd geweest met een afrastering. De scheidingsmuur is volgens [geïntimeerde 1] mandelig. Voor het plaatsen van de wijnranken heeft [appellant] ook toestemming gegeven. De bomen en planten, waaronder de conifeer, zijn vlak na de koop van het perceel geplaatst. Ook de vorderingen tot verwijdering daarvan zijn verjaard, aldus [geïntimeerde 1] .
In reconventie stelt [geïntimeerde 1] dat [appellant] het dak van de aanbouw bij zijn woning als balkon gebruikt. Omdat dit binnen twee meter van de grenslijn is gelegen en [appellant] op die manier zicht heeft op het erf en de woning van [geïntimeerde 1] , vordert [geïntimeerde 1] op grond van artikel 5:50 BW veroordeling van [appellant] tot verwijdering van het balkon op deze aanbouw, op verbeurte van een dwangsom.
[appellant] heeft de reconventionele vordering van [geïntimeerde 1] op zijn beurt bestreden.
3.5
Bij tussenvonnis van 6 april 2016 heeft de kantonrechter een descente en comparitie van partijen bepaald. Op 9 augustus 2016 hebben deze plaatsgevonden.
Bij eindvonnis van 5 april 2017 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vordering van [appellant] tot beëindiging van het bezit van de strook grond door [geïntimeerde 1] op 27 februari 2011 is verjaard en dat [geïntimeerde 1] op grond van artikel 3:105 lid 1 BW daarvan eigenaar is geworden. Met betrekking tot de bloembak heeft de kantonrechter geoordeeld, dat voor zover er al sprake zou zijn van onrechtmatigheid aan de kant van [geïntimeerde 1] , de vordering van [appellant] op dit onderdeel is verjaard. Met betrekking tot de conifeer en het houten skelet met wijnranken heeft de kantonrechter in dezelfde zin geoordeeld. Met betrekking tot de bomen en planten binnen twee meter respectievelijk 50 centimeter heeft de kantonrechter geoordeeld dat niet is onderbouwd dat deze boven de scheidingsmuur uitkomen. Alle vorderingen van [appellant] zijn daarom afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in conventie. De reconventionele vordering van [geïntimeerde 1] oordeelde de kantonrechter onvoldoende onderbouwd zodat deze is afgewezen, met veroordeling van [geïntimeerde 1] in de proceskosten in reconventie.
3.6
In hoger beroep heeft [appellant] in het principaal appel vijf grieven aangevoerd die samen de gehele beoordeling van zijn vorderingen in conventie en de daaraan verbonden conclusie omvatten. Hij heeft daar een voorwaardelijke eiswijziging aan toegevoegd. Voor het geval het hof oordeelt dat sprake is van verjaring van de revindicatievordering van [appellant] vordert hij, samengevat, hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] tot teruglevering of overdracht, op verbeurte van een dwangsom. [geïntimeerde 1] heeft de grieven en de voorwaardelijke aanvulling van de eis bestreden. Tegen de vorderingen van [appellant] in conventie heeft hij daarbij zijn verweer gewijzigd in die zin dat hij thans primair stelt dat de strook grond bij de aankoop tot het perceel behoorde en reeds toen zijn eigendom is geworden, zodat verjaring niet aan de orde komt. Subsidiair handhaaft hij zijn beroep daarop.
3.7
In het incidenteel appel heeft [geïntimeerde 1] een grief aangevoerd tegen de afwijzing van zijn vordering in reconventie en deze vordering gewijzigd zodat deze inhoudt, samengevat, te bepalen dat [appellant] het gebruik van het dak van de aanbouw als balkon of dakterras staakt, op verbeurte van een dwangsom. [appellant] heeft deze grief en de gewijzigde vordering bestreden.
3.8
Het hof stelt vast dat partijen over de feitelijke situatie ter plaatse uiteenlopende gegevens verschaffen, ook op punten waarover vanwege de meetbaarheid geen verschillen verwacht zouden worden. Zo stelt [geïntimeerde 1] dat de strook grond waar het over gaat van 0 tot 2 cm breed is, terwijl volgens [appellant] de strook 25 cm breed is over een lengte van 18 meter. Deze gegevens zijn niet met elkaar te rijmen. Verder stelt het hof vast dat in het procesdossier een groot deel van de producties is overgelegd in de vorm van onduidelijke en daardoor weinigzeggende foto’s en slecht leesbare kopieën van stukken, waaronder de kadastrale tekeningen van de reconstructie die in het debat tussen partijen een centrale plaats inneemt. Ten slotte stelt het hof vast dat in het hele procesdossier een duidelijke situatietekening ontbreekt, terwijl een dergelijke tekening bij uitstek geschikt is om de standpunten van partijen en de verschillen daartussen te verduidelijken.
3.9
Een en ander brengt het hof ertoe om alvorens op de inhoud van de verschillende grieven in te gaan partijen te verzoeken een duidelijke situatietekening over te leggen waarop de
exacte plaatsvan de volgende elementen is opgenomen:
  • de kadastrale erfgrens;
  • de muur die in 1972 is geplaatst;
  • de muur die in de visie van [appellant] in 1991 is geplaatst;
  • de bloembak, met inbegrip van de situering ten opzichte van de muur en van het maaiveld;
  • de conifeer;
  • het skelet met wijnranken;
  • de bomen en planten in de buurt van de erfgrens;
  • de aanbouw met het dak.
Daarbij kunnen partijen desgewenst nog een enkele duidelijke overzichtsfoto overleggen van de actuele situatie bij de scheidingsmuur, en in dat geval zowel van de kant van het perceel van [appellant] als van de kant van het perceel van [geïntimeerde 1] . Het hof geeft (de advocaten van) partijen nadrukkelijk in overweging om gezamenlijk deze situatietekening en foto’s te produceren teneinde te voorkomen dat de beoogde verduidelijking verkeert in haar tegendeel.
3.1
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor akte aan de zijde van [appellant] , waarna antwoordakte van [geïntimeerde 1] . Deze aktewisseling is uitdrukkelijk niet voor enig ander doel bestemd. In geval van een gezamenlijke akte kan daarmee worden volstaan. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De uitspraak

Het hof:
in het principaal appel en in het incidenteel appel
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 23 april 2019 voor akte aan de zijde van [appellant] met het hiervoor onder 3.9 vermelde doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en E.H. Schulten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 maart 2019.
griffier rolraadsheer