In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen VGZ Zorgverzekeraar N.V. betreffende de verschuldigdheid van premies voor de ziektekostenverzekering van zijn meerderjarige zoon. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 26 maart 2019 uitspraak gedaan. De zaak is ontstaan uit een eerdere procedure bij de kantonrechter te Bergen op Zoom, waar VGZ vorderingen had ingesteld voor openstaande verzekeringspremies en polismutaties. De kantonrechter had in zijn vonnis van 28 september 2016 een deel van de vorderingen toegewezen, maar de vorderingen tot betaling van verzekeringspremies werden afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.
In hoger beroep heeft [appellant] de vernietiging van het vonnis van de kantonrechter gevorderd, met een niet-ontvankelijk verklaring van VGZ, althans afwijzing van haar vorderingen. Het hof heeft vastgesteld dat er een zorgverzekeringsovereenkomst bestond tussen [appellant] en VGZ en dat de zoon van [appellant] tot 1 juni 2011 gratis meeverzekerd was. Na zijn meerderjarigheid was hij verplicht om een basisverzekering af te sluiten. Het hof oordeelde dat VGZ niet kon stellen dat [appellant] verantwoordelijk was voor de premies van zijn zoon, omdat er geen toestemming was gegeven voor de bijschrijving op de polis.
Het hof heeft de grieven van [appellant] gedeeltelijk toegewezen. De polismutaties van de zoon werden afgewezen, terwijl de polismutaties van [appellant] wel werden toegewezen. Het hof heeft VGZ veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 4.126,09, plus buitengerechtelijke kosten van € 650,50, en heeft de kosten van beide instanties gecompenseerd. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.