In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Finance AB tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. Finance AB had een huurkoopovereenkomst gesloten met de geïntimeerde, waarbij een kredietfaciliteit werd verstrekt voor de aankoop van een personenauto. De geïntimeerde kwam zijn betalingsverplichtingen niet na, waarop Santander Consumer Finance Benelux B.V., de oorspronkelijke kredietgever, de geïntimeerde in gebreke stelde en het restant van de schuld opeiste. Finance AB, die de vorderingen van Santander had overgenomen, vorderde in eerste aanleg betaling van de achterstallige bedragen en de teruggave van het huurkoopobject. De kantonrechter wees de vordering af, omdat hij oordeelde dat de voorwaarden voor vervroegde opeisbaarheid niet waren vervuld. Finance AB ging in hoger beroep.
Het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat vervroegde opeisbaarheid alleen mogelijk was bij ingebrekestelling voor niet meer dan één vervallen termijnbedrag. Het hof stelde vast dat de ingebrekestelling en de algehele opeising voldeden aan de wettelijke eisen van artikel 7:77 lid 1 aanhef en onder c sub 1 BW. Aangezien de geïntimeerde niet had voldaan aan zijn betalingsverplichtingen, werd de vordering van Finance AB toegewezen. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de geïntimeerde tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met rente en kosten.