Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant] ,[appellante] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4346864 \ CV EXPL 15-8667)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de akte uitlating comparitie na aanbrengen van de VvE van 27 september 2016;
- de memorie van grieven met producties 1 tot en met 5;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met 44 producties, tevens houdende wijziging van eis;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met producties 1 tot en met 4;
3.3. De beoordeling
[appellante] en [appellant] zijn echtelieden; [appellant] heeft het in de vaststaande feiten bedoelde appartement op een veiling gekocht, maar de levering heeft plaatsgevonden aan [appellante] . Desondanks zal het hof hierna, in navolging van partijen en de kantonrechter, veelal (vooral als het gaat om de aanduiding van de procespartij) refereren in (mannelijk) enkelvoud aan “ [appellant] ”, waarmee dan afhankelijk van de context ook [appellant] en [appellante] gezamenlijk, dan wel enkel [appellante] wordt bedoeld.
Grief 1 heeft betrekking op het ontbreken van een procesvolmacht aan de zijde van de VvE.
Grief 2 heeft betrekking op het gegeven dat niet [appellante] en [appellant] , maar enkel [appellante] eigenaresse is van het appartement.
Grief 3 heeft betrekking op de vordering, hiervoor omschreven in r.o. 3.1.2. sub a.
Grief 4 heeft betrekking op de vordering, hiervoor omschreven in r.o. 3.1.2. sub c.
Grief 5 heeft betrekking op de vordering, hiervoor omschreven in r.o. 3.1.2. sub f.
Grief 6 heeft betrekking op de vordering in reconventie, genoemd onder r.o. 3.2.2. Kennelijk per abuis heeft [appellant] zijn conclusie in de memorie van grieven daarop niet aangepast; het hof begrijpt dat hij bedoelt te vorderen dat het vonnis ook in reconventie zal worden vernietigd en dat het door hem in hoger beroep specifiek genoemde en aldus gevorderde bedrag alsnog zal worden toegewezen. Blijkens de door haar genomen memorie van antwoord c.a., in het bijzonder onderdeel 122 e.v., heeft de VvE dit eveneens zo begrepen. Dit nu zij onder verwijzing naar haar verweer in eerste aanleg aangeeft dat indien het hof toe komt aan inhoudelijke beoordeling de vorderingen van [appellant] alsnog afgewezen dienen te worden (onderdeel 125).
Voorts heeft de VvE bij deze memorie diverse aanvullende vorderingen ingesteld, als hierna te bespreken.
Het verweer van de VvE slaagt. [appellant] stelde dat de VvE een machtiging nodig had maar er geen had of heeft; de VvE heeft overtuigend aangetoond dat zo’n machtiging bij incasso’s ook niet nodig is.
De VvE pareert dat met de stelling dat weliswaar juist is dat levering aan [appellante] heeft plaatsgevonden, maar dat zij gehuwd is met [appellant] , dat bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel aangenomen moet worden dat [appellante] en [appellant] in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd, en dat de onderhavige schuld dus in de gemeenschap valt.
Appartement 1 bestond uit de commerciële ruimte met souterrain (later, zie hierna, appartement 7), plus een woonruimte op de eerste verdieping (later appartement 8).
Appartementen 2 en 3 bestonden uit twee woonappartementen, eveneens op de eerste verdieping; appartementen 4 en 5 uit twee appartementen, op de tweede verdieping; appartement 6 uit een appartement op de derde verdieping. Alles met bergingen en/of garages.
Volgens [appellant] bedroegen deze krachtens afspraak ook reeds over de maanden januari tot en met april 2015 geen € 214,67, maar € 104,17. Het belang is aldus beperkt tot € 442,--, nu er geen discussie over bestaat dat [appellant] over de maanden november en december 2014 eerstgenoemd bedrag, en vanaf mei 2015 laatstgenoemd bedrag verschuldigd is.
en is gelegen tussen de achtergevel van het woonappartement met indexnummer 3[ofwel moet hier 2 zijn bedoeld, ofwel zijn in de schetsen achter deze akte nummers 2 en 3 verwisseld; hof]
en de voorgevel van de woonruimte op de eerste verdieping welke onderdeel uitmaakt van het appartement met indexnummer 1[thans: 8; hof],
is gemeenschappelijk”.Dit gedeelte van het dak zal worden geconstrueerd en ingericht als gemeenschappelijk buitenterras voor de woonruimte met de indexnummer 2 tot en met 6 en voor de woonruimte op de eerste verdieping welke onderdeel uitmaakt van het appartement met indexnummer 1[ thans: 8; hof]
én als toegang tot laatstbedoelde woonruimte, zulks volgens het ter plaatse aangegeven tracé.
Kortom: dat [appellant] van het terras geen gebruik mocht maken valt uit de reglementen niet af te leiden.
Het hof is evenwel van oordeel dat minstens aan [appellant] aangezegd had moeten worden dat hij daar niet mocht komen en dat, als hij daarin volhardde, op zijn kosten een slot zou worden geplaatst. Dat is niet gebeurd.
Het huishoudelijk reglement bevat geen bepalingen waarop deze bevoegdheid kan worden gebaseerd. Voor zoveel nodig overweegt het hof dat art. 7.2 sub h) dit geval niet dekt.
Ook het modelreglement bevat zodanige bepalingen niet, en dat geldt eveneens voor art. III van de akte van splitsing van 26 januari 2011.
Nu het gevorderde bedrag niet adequaat is aangezegd op de in artikel 6:96 lid 6 BW voorgeschreven wijze, en ook de hoofdsom na verzending van de hierboven genoemde veertiendagenbrief van 3 december 2014 is veranderd en [appellant] enkel voor het in daarin genoemde bedrag is aangemaand, ziet het hof aanleiding het incidentele appel te verwerpen. Voor toewijzing van buitengerechtelijke kosten bestaat in de gegeven omstandigheden geen grond.
Vermeerderde eis:
- [appellant] is geen enkel bedrag verschuldigd aan de VvE;
- de servicekosten over september en oktober 2014 ad € 214,67 per maand zijn niet door [appellante] verschuldigd;
- de servicekosten over november en december zijn door [appellante] verschuldigd tot een bedrag van € 214,67 per maand;
- de servicekosten over januari tot en met april 2015 zijn door [appellante] verschuldigd tot een bedrag van € 214,67 per maand;
- de servicekosten vanaf mei 2015 zijn door [appellante] verschuldigd tot een bedrag van € 104,17 per maand;
- de kosten ad € 264,36 voor het aanbrengen van een slot op de deur zijn niet door [appellante] verschuldigd;
- de door [appellante] gevorderde schade als gevolg van een lekkage ad € 1.686,74 is niet door de VvE verschuldigd.