ECLI:NL:GHSHE:2019:1080

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
19 maart 2019
Zaaknummer
200.247.256_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van de akte van niet-dienen in hoger beroep kort geding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep in een kort geding. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. J.Ch. van der Tak, hebben beroep aangetekend tegen de vennootschap Fuera Internacional S.A., vertegenwoordigd door mr. T.J. van Vugt. De zaak draait om de vraag of de memorie van antwoord tijdig is ingediend door de geïntimeerde. Na een verlenging van de termijn voor het indienen van de memorie, constateerde de rolraadsheer op 5 februari 2019 dat deze niet was ontvangen, wat leidde tot een akte van niet-dienen. De geïntimeerde betwistte deze beslissing en voerde aan dat de memorie wel degelijk op tijd was ingediend. De rolraadsheer heeft de appellanten de gelegenheid gegeven om schriftelijk te reageren op de faxen van de geïntimeerde. De appellanten hebben in hun antwoordakte verzocht om de beslissing tot akte van niet-dienen in stand te houden.

De rechter heeft in zijn overwegingen verwezen naar de relevante artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Landelijk procesreglement. Hij concludeert dat de memorie van antwoord pas op 8 februari 2019 door het hof is ontvangen, wat drie dagen na de rolzitting was. De rechter oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat teruggekomen wordt op de akte van niet-dienen. De zaak wordt verwezen naar de rol voor partijberaad op 2 april 2019. De beslissing is openbaar uitgesproken op 19 maart 2019 door rolraadsheer S.M.A.M. Venhuizen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.247.256/01

rolbeslissing van 19 maart 2019

in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
Greenway Finance B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[Greenway Consultancy] -Greenway Consultancy B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
Fuera International B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. J.Ch. van der Tak te Bergen op Zoom,
tegen
de vennootschap naar het recht van Colombia
Fuera Internacional S.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats] (Colombia),
geïntimeerde,
advocaat: mr. T.J. van Vugt te Amsterdam,

Motivering

1.1.
Nadat mr. Van Vugt zich als advocaat voor geïntimeerde had gesteld, is aan geïntimeerde een termijn verleend voor het nemen van de memorie van antwoord. Vervolgens is aan geïntimeerde daarvoor uitstel verleend, en wel tot de rol van 5 februari 2019. Op de rol van die datum stond in het roljournaal ten aanzien van de proceshandeling vermeld: 'Ambtshalve peremptoir'.
Op de rol van 5 februari 2019 heeft de rolraadsheer geconstateerd dat de memorie van antwoord niet is ontvangen en is van dat feit aan appellanten akte van niet-dienen verleend.
1.2.
Bij faxen van 9, 11 en 14 februari 2019 heeft geïntimeerde (mr. Van Vugt) betoogd dat de memorie van antwoord wel degelijk tijdig is ingediend en dat de rolraadsheer daarom ten onrechte akte van niet-dienen heeft verleend. Mr. Van Vugt heeft de rolraadsheer gevraagd om van die beslissing terug te komen.
Bij rolbeslissing van 19 februari 2019 zijn appellanten (mr. Van der Tak) in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de faxen van geïntimeerde (mr. Van Vugt). Appellanten concluderen in hun antwoordakte van 5 maart 2019 tot het in stand laten van de beslissing tot verlening van akte van niet-dienen.
1.3.
Gelet op artikel 133 lid 4 Rv (jo. 353 Rv) en artikel 1.7 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven vervalt het recht om een bepaalde proceshandeling te verrichten wanneer de proceshandeling niet binnen de gestelde termijn wordt verricht en geen uitstel wordt verleend. Volgens vaste rechtspraak is de beslissing tot het verlenen van akte niet-dienen een tussenvonnis of tussenarrest waarbij een bindende eindbeslissing is gegeven. De rechter mag van een dergelijke beslissing in dezelfde instantie in beginsel niet terugkomen, tenzij sprake is van bijzondere, door de rechter nauwkeurig aan te geven omstandigheden op grond waarvan het onaanvaardbaar is om vast te houden aan de gebondenheid aan de eerdere eindbeslissing.
1.4.
In zijn fax van 9 februari 2019 heeft mr. Van Vugt aangevoerd dat hij de memorie van antwoord tijdig aan [postbedrijf] heeft doen toekomen, namelijk op 4 februari 2019. Uit een bij die fax gevoegde verklaring van (een medewerker van) [postbedrijf] blijkt dat laatstgenoemde vermoedt dat het voorblad van de zending (de memorie van antwoord) bij [postbedrijf] is afgeraakt waardoor de memorie zonder bewijs van ontvangst is afgegeven aan de balie van het gerechtsgebouw. Bij zijn fax van 14 februari 2019 heeft mr. Van Vugt een e-mail van [postbedrijf] van 12 februari 2019 gevoegd waarin wordt verklaard dat de memorie 's nachts door een chauffeur van [postbedrijf] in de brievenbus van het gerechtsgebouw is afgeleverd.
Zoals mr. Van der Tak in zijn antwoordakte heeft aangevoerd, zijn de twee verklaringen van [postbedrijf] niet met elkaar in overeenstemming.
Bovendien heeft de memorie van antwoord het hof eerst op 8 februari 2019 bereikt. Op de envelop, waarin die memorie zich bevond, is in de rechterbovenhoek over de sticker van [postbedrijf] een andere langwerpige sticker geplakt. Op die sticker staan codes alsmede de vermelding: "Port betaald Port Payé Pays Bas". Het hof gaat er op grond van de vermelding op de envelop vanuit dat deze per gewone post het hof heeft bereikt op de dag dat deze door de afdeling Facilitaire Zaken van het hof is gestempeld, te weten 8 februari 2019, derhalve drie dagen na de rolzitting. Voorts overweegt het hof dat mede gelet op de tegenstrijdige stellingen met betrekking tot de aflevering door [postbedrijf] , hetzij afgifte aan de balie, hetzij deponering ’s nachts in de brievenbus, evenmin aannemelijk is dat de memorie van antwoord tijdig door het hof is ontvangen en dat de constatering van de griffier d.d. 8 februari 2019 berust op een administratieve vergissing of anderszins onjuist is.
Dat mr. Van Vugt, naar hij heeft aangevoerd, door gebruik te maken van de procureursservice van [postbedrijf] ervan mocht uitgaan dat de memorie tijdig zou worden uitgediend, kan geïntimeerde niet baten. De te late indiening moet ook dan aan geïntimeerde worden toegerekend.
1.5.
Gelet op het voorgaande is er geen sprake van bijzondere omstandigheden die ertoe noodzaken terug te komen van de verleende akte van niet-dienen. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor partijberaad (artikel 2.19 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven).

De beslissing

handhaaft de verleende akte van niet-dienen;
verwijst de zaak naar de rol van 2 april 2019 voor partijberaad.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.M.A.M. Venhuizen, rolraadsheer, in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2019 en ondertekend door de griffier en de rolraadsheer.
griffier rolraadsheer