Deze grieven falen.
Uit het voorgaande volgt (i) dat de rechtbank terecht het beroep op verrekening met de gestelde tegenvordering op [gevels] heeft afgewezen en (ii) dat de verrekeningsverklaring van [appellante] d.d. 14 mei 2015 voor zover deze de gestelde tegenvordering op [geïntimeerde] betreft evenmin het door [appellante] beoogde rechtsgevolg heeft gehad. Dit betekent dat de vordering van [geïntimeerde] niet door verrekening per 14 mei 2015 teniet is gegaan.
Ook als het hof veronderstellenderwijs met [appellante] zou aannemen dat zij de door haar gepretendeerde tegenvordering op [gevels] ad € 30.335,24 zou kunnen verrekenen en zij aanspraak kan maken op vervangende schadevergoeding terzake van de door [geïntimeerde] aan haar geleverde deuren, dan leidt dit in de gegeven omstandigheden niet tot de conclusie dat de gehele vordering van [geïntimeerde] door verrekening per 14 mei 2015 teniet is gegaan. Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
[geïntimeerde] heeft bij memorie van grieven in het incidenteel appel ook nog meer subsidiair de hoogte van de door [appellante] gevorderde vervangende schadevergoeding ad
€ 11.597,02 gemotiveerd bestreden. [geïntimeerde] heeft onder meer aangevoerd dat de door [appellante] gepresenteerde rekening van Timmerbedrijf [machinale timmerwerken] (ad € 10.896,80 incl. btw) exorbitant hoog is en in geen enkele verhouding staat tot de waarde van de deuren en de prijs die [appellante] hiervoor aan [geïntimeerde] heeft betaald, te weten € 3.756,- (incl. btw in totaal). [geïntimeerde] heeft ter onderbouwing daarvan verwezen naar de offertes van [opdrachtgever] en [opdrachtgever tevens architect] (producties 12 en 13, akte pleidooi hoger beroep [geïntimeerde] ) en de daarop betrekking hebbende facturen aan [appellante] (producties 15 en 16, akte pleidooi hoger beroep [geïntimeerde] ). Het is volgens [geïntimeerde] dan ook volstrekt ongeloofwaardig dat [machinale timmerwerken] – voor min of meer dezelfde deuren van dezelfde kwaliteit – meer dan € 9.000,- (excl. btw) vraagt en dat [appellante] dit bedrag zou hebben betaald. De heer [medewerker van geintimeerde] van [geïntimeerde] heeft medio mei 2017 telefonisch contact gehad met de heer [medewerker van machinale timmerwerken] van voornoemd timmerbedrijf om van hem te horen of hij daadwerkelijk aan [appellante] een bedrag heeft gefactureerd en of dit bedrag ook door [appellante] aan hem is betaald. De heer [medewerker van machinale timmerwerken] kon en wilde hierop geen antwoord geven, omdat hij zich niet wilde mengen in de discussie tussen [appellante] en [geïntimeerde] , aldus [geïntimeerde] .
[appellante] heeft dit verweer niet, onvoldoende gemotiveerd, weerlegd, zodat de door haar gepretendeerde vervangende schadevergoeding in het beste geval € 3.756,- (incl. btw) eventueel vermeerderd met de kosten terzake van het leveren en plaatsen van een nooddeur en de kosten van de schilder in verband met het aan de binnenzijde aflakken van de buitendeuren ad € 583,22 zou bedragen. De totale tegenvordering van [appellante] zou dan neerkomen op € 34.674,46, zodat na verrekening met de vordering van [geïntimeerde] ad
€ 41.681,41 altijd nog een vordering van [geïntimeerde] op [appellante] resteert.
Dit brengt mee dat (een deel van) de vordering van [geïntimeerde] nog bestaat en dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten en beslagkosten terecht door de rechtbank zijn toegewezen. Tegen het oordeel van de rechtbank dat deze kosten vermeerderd dienen te worden met de daarover gevorderde wettelijke rente is geen grief gericht, zodat het hof daar ook vanuit gaat.
Nu (een deel van) de vordering, ter verzekering van verhaal waarvoor het conservatoire beslag is gelegd, ten tijde van het gelegde conservatoire beslag nog bestond (en thans nog steeds bestaat) is de stelling dat het beslag vanwege het ontbreken van een vordering van [geïntimeerde] op [appellante] onrechtmatig is gelegd, niet komen vast te staan. De gevorderde verklaring voor recht dat het conservatoire beslag onrechtmatig is, is derhalve terecht door de rechtbank afgewezen. In het verlengde daarvan is de daarop gebaseerde (en voortbouwende) schadevergoeding eveneens terecht afgewezen.