6.1In overweging 2. heeft de voorzieningenrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
Partijen zijn buren. [geïntimeerde] is eigenaar van het perceel aan de [adres 1] (perceel [perceelletter] nummer [perceelnummer 1] , voorheen nummer [oude nummer 1 van perceelnummer 1] en [oude nummer 2 van perceelnummer 1] ) en [appellanten c.s.] is eigenaar van het perceel aan de [adres 2] (perceel [perceelletter] nummer [perceelnummer 2] , voorheen [oude nummer 1 van perceelnummer 2] en [oude nummer 2 van perceelnummer 1] ) te [plaats] .
Bij notariële akte van 22 januari 1959 is ten behoeve van het erf van [geïntimeerde] en ten laste van het erf van [appellanten c.s.] een erfdienstbaarheid van voetpad gevestigd. In deze akte staat daarover het volgende opgenomen:
“Ten behoeve van de kadastrale percelen Gemeente Sint Philipsland, sectie [sectieletter] , nummers [sectienummer 1] , [sectienummer 2] , [oude nummer 1 van perceelnummer 1] , [oude nummer 1 van perceelnummer 2] , [sectienummer 3] , [sectienummer 4] , [sectienummer 5] en [sectienummer 6] en de achter die nummers gelegen gedeelten van [oude nummer 2 van perceelnummer 1] wordt hiermede de erfdienstbaarheid van voetpad gevestigd ten laste van de gedeelten van [oude nummer 2 van perceelnummer 1] gelegen achter de gemelde nummers, alsmede ten laste van de gang welke is gelegen naast [sectienummer 6] , en deel uitmaakt van de gemeente Sint Philipsland, sectie [sectieletter] nummer [sectienummer 7] , eigendom van verkoper, zodanig dat de eigenaren van de heersende erven blijvend achterom kunnen komen zoals dit thans reeds het geval is.”
Het perceel van [appellanten c.s.] is omsloten door een schutting op de erfgrens. Ter hoogte van het voetpad bevindt zich aan weerszijden in de schutting een poort. [appellanten c.s.] heeft de toegang tot de poort aan de zijde van [geïntimeerde] geblokkeerd met pallets.
[geïntimeerde] heeft tegen [appellanten c.s.] een bodemprocedure aanhangig gemaakt, waarin op 4 juli 2017 een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden. Ter zitting hebben partijen een regeling getroffen omtrent de erfdienstbaarheid. Zij zijn onder meer het volgende overeengekomen, voor zover hier van belang:
“ 1. Zij houden de erfdienstbaarheid op het bestaande tegelpad van vier stoeptegels breed in stand.
2. [geïntimeerde] maakt van dit pad geen gebruik, zolang boer [boer] het gebruik van de weg achter de percelen [adres 3] tot en met [adres 1] toestaat.
(…)
4. In die situatie mag [appellanten c.s.] over het tegelpad waarop de erfdienstbaarheid rust op de perceelsgrens tussen de percelen [adres 4] en [adres 5] een poort plaatsen die hij afgesloten mag houden.
5. Zodra boer [boer] het gebruik van zijn weg door [geïntimeerde] niet meer toestaat, dan wel [geïntimeerde] haar huis verkoopt, verplicht [appellanten c.s.] zich ertoe voornoemde poort zodanig te construeren dat [geïntimeerde] c.q. haar opvolgend eigenaar die zelfstandig open en dicht kan doen, dus vrijelijk kan gebruiken om te gaan over het tegelpad waarop de erfdienstbaarheid rust. (...)”
Deze zaak is daarna doorgehaald.
Via de boerenweg van [boer] achter de percelen [adres 3] tot en met [adres 1] is de [straatnaam] vanaf de achterzijde van het perceel van [geïntimeerde] bereikbaar. [geïntimeerde] heeft geen persoonlijk of zakelijk recht om gebruik te maken van de boerenweg van [boer] .
Boer [boer] heeft onlangs zijn weg afgesloten met een ketting die aan weerszijden is bevestigd aan twee palen. Aan de ketting hangt een bordje met de tekst “verboden toegang”.
Naar aanleiding hiervan heeft [geïntimeerde] [appellanten c.s.] verzocht de blokkade van de toegang tot de erfdienstbaarheid ongedaan te maken. Dat verzoek is niet ingewilligd.