In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie en de vraag of de nieuwe echtgenoot van de moeder onderhoudsplichtig is voor de minderjarige dochter. De man, verzoeker in hoger beroep, is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 december 2016. De rechtbank had bepaald dat de kinderalimentatie voor de minderjarige, die bij de vrouw woont, op € 190,42 per maand is vastgesteld. De man verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en de kinderalimentatie te verlagen naar € 46,- per maand, met de stelling dat de draagkracht van de nieuwe echtgenoot van de vrouw, [partner van verweerster], niet in de berekening is meegenomen.
De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft geen verweerschrift ingediend en heeft ter zitting verklaard dat [partner van verweerster] niet onderhoudsplichtig is voor de minderjarige. Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking en de ingediende stukken. De vrouw heeft verklaard dat [partner van verweerster] nog steeds in [woonplaats 2] woont en dat er geen gezinsverband bestaat tussen [de minderjarige] en [partner van verweerster]. Het hof heeft geoordeeld dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat [partner van verweerster] daadwerkelijk betrokken is in het leven van [de minderjarige].
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de man en de vrouw samen voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van [de minderjarige] te voorzien. De beslissing van het hof is op 8 maart 2018 uitgesproken in het openbaar.