In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, is op 8 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep. De vader had beroep aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 november 2017, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van zijn minderjarige dochter was verleend aan de gecertificeerde instelling (GI). De vader verzocht de beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 februari 2018 zijn de vader, de GI, de Raad en de moeder gehoord. De minderjarige is ook in de gelegenheid gesteld haar mening te geven, wat zij heeft gedaan.
Het hof heeft vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet ten uitvoer is gelegd en dat de termijn voor verzilvering van deze machtiging inmiddels was verstreken. Volgens artikel 1:265c lid 3 van het Burgerlijk Wetboek is de machtiging vervallen. Ter zitting is gebleken dat er geen nieuw verzoek tot uithuisplaatsing zal worden gedaan. De vader kan zich niet verenigen met de eerdere beslissing, maar het hof concludeert dat het hoger beroep niet langer nodig is om het door de vader beoogde doel te realiseren, namelijk het voorkomen van de uithuisplaatsing van zijn dochter.
Daarom heeft het hof het verzoek van de vader in hoger beroep afgewezen, omdat het belang aan het beroep is ontvallen. De beschikking van de rechtbank Oost-Brabant is bekrachtigd, wat betekent dat de eerdere beslissing in stand blijft.