ECLI:NL:GHSHE:2018:883

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
6 maart 2018
Zaaknummer
20-003696-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake drugstransport met hasjiesj en cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van een grote hoeveelheid hasjiesj en cocaïne. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een drugstransport naar Zweden, waarbij ongeveer 181.052 gram hasjiesj en 1003 gram cocaïne in de lading aanwezig waren. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de cocaïne ten lastelegging en een lagere straf.

Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het opzet van de verdachte op de cocaïne, en sprak hem vrij van de tenlasteleggingen met betrekking tot de cocaïne. Wel achtte het hof bewezen dat de verdachte de hasjiesj had uitgevoerd. Het hof overwoog dat de verdachte een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs had uitgevoerd, wat ernstige gevolgen heeft voor de gezondheid van gebruikers en de samenleving. De verdachte had eerder al een veroordeling voor een soortgelijk feit in Engeland, wat meegewogen werd in de strafmaat. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003696-15
Uitspraak : 19 januari 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 3 december 2015 in de strafzaak met parketnummer 01-879320-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd en verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Namens verdachte is bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken voor het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde en dat aan verdachte een lagere, deels voorwaardelijke, gevangenisstraf wordt opgelegd, eventueel in combinatie met een werkstraf.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 22 oktober 2013 tot en met 24 oktober 2013, te Oss en/of te Waardenburg, gemeente Neerijnen, althans in Nederland, en/of te Trelleborg (Zweden) en/of te Malmö (Zweden) en/of te Göteborg (Zweden), en/of elders in Zweden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 181.052 gram, in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 oktober 2013, althans in of omstreeks de maand oktober 2013, te Oss en/of te Waardenburg, gemeente Neerijnen, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 181.052 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij in of omstreeks de periode van 22 oktober 2013 tot en met 24 oktober 2013 te Oss en/of te Waardenburg, gemeente Neerijnen, althans in Nederland, en/of te Trelleborg (Zweden) en/of te Malmö (Zweden) en/of te Göteborg (Zweden), en/of elders in Zweden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1003 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 oktober 2013, althans in of omstreeks de maand oktober 2013, te Oss en/of te Waardenburg, gemeente Neerijnen, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1003 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verdachte is betrokken geweest bij een drugstransport naar Zweden van hasjiesj zoals omschreven in het eerste ten laste gelegde feit. Daartoe heeft hij dozen vervoerd en telefoongesprekken gepleegd (zoals hieronder uitgewerkt in de bewijsmiddelen bij het eerste ten laste gelegde feit). In de lading bevond zich ook één kilo cocaïne. Uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, in het bijzonder de telefoontaps en de verklaringen van andere verdachten en getuigen, komt niet naar voren dat de verdachte wetenschap had van het feit dat deze cocaïne zich naast de hasjiesj in de lading bevond. Het hof is van oordeel dat niet gesteld kan worden dat nu verdachte een bijdrage leverde aan het transport naar Zweden van hasjiesj, hij zich daarmee gezien de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, tevens willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zich in die lading ook andere verdovende middelen bevonden. Het hof is dan ook van oordeel dat uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet is komen vast te staan dat verdachte het opzet had op het uitvoeren, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren of aanwezig hebben van cocaïne, ook niet in voorwaardelijke zin. Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 22 oktober 2013 tot en met 24 oktober 2013 te Oss en te Trelleborg (Zweden) en te Malmö (Zweden) tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 181.052 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge
samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Verdachte heeft tezamen met anderen een zeer grote hoeveelheid softdrugs uitgevoerd, ruim 181 kilo. Drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, leveren grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Bovendien draagt de uitvoer van drugs bij aan de negatieve beeldvorming van Nederland in het buitenland op het gebied van verdovende middelen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof voorts gelet op de omstandigheid dat de verdachte in 2008 in Engeland is veroordeeld tot een jarenlange gevangenisstraf voor een soortgelijk feit. Dat was kennelijk voor verdachte geen reden om zich niet meer met een drugstransport in te laten.
In strafmatigende zin heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat het hof minder bewezen heeft geacht dan de eerste rechter.
In beginsel acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden passend en geboden. Het hof is echter van oordeel dat bij de strafvervolging van verdachte de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, is geschonden, nu het hof niet binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht die deze overschrijding rechtvaardigen. Daarom zal worden volstaan met het opleggen van de hierna te noemen straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. J.T.F.M. van Krieken, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder, griffier,
en op 19 januari 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.