ECLI:NL:GHSHE:2018:880

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
6 maart 2018
Zaaknummer
K16/0464
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake klaagschrift ex artikel 12 Sv over niet vervolgen van mishandeling

In deze tussenbeschikking van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 maart 2018 wordt de kennisname van stukken in de art. 12 Sv-procedure besproken, in het kader van de Wet van 8 maart 2017, die de implementatie van richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad tot doel heeft. Deze richtlijn stelt minimumnormen voor de rechten, ondersteuning en bescherming van slachtoffers van strafbare feiten. Het hof heeft geen aanleiding gezien om de bestaande praktijk te wijzigen.

De zaak betreft een klaagschrift van klager, wonende te Maastricht, die bijgestaan werd door mr. S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht. Klager had aangifte gedaan van mishandeling tegen beklaagde, die (voorheen) werkzaam was bij een uitgaansgelegenheid in Kerkrade. De officier van justitie had besloten niet tot vervolging over te gaan wegens onvoldoende bewijs. Klager heeft hiertegen een klaagschrift ingediend bij het hof, dat op 30 augustus 2016 ter griffie is ingekomen.

Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld en de advocaat-generaal heeft geadviseerd het beklag af te wijzen. In de beoordeling van het hof wordt ingegaan op de wetgeving en de rechten van slachtoffers. Het hof concludeert dat de huidige wijze van verstrekking van stukken in de art. 12 Sv-procedure voldoende waarborgen biedt voor de klager om te kunnen beslissen of hij een verzoek tot toetsing van de beslissing tot niet-vervolging zal indienen. Het verzoek van de advocaat van klager om afschriften van processtukken aan klager te verstrekken, wordt afgewezen. De behandeling van de zaak wordt aangehouden tot een nader te bepalen zitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling strafrecht
Klachtnummer: K16/0464
Tussenbeschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 6 maart 2018 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:

[klager] ,

wonende te Maastricht,
hierna te noemen: klager,
bijgestaan door mr. S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht,
over de beslissing van de officier van justitie van het arrondissementsparket Limburg tot het niet vervolgen van:

[beklaagde] ,

(voorheen) werkzaam bij de [uitgaansgelegenheid] te Kerkrade,
hierna te noemen: beklaagde,
wegens mishandeling.

De feitelijke gang van zaken.

Op 8 juni 2015 heeft klager tegen beklaagde aangifte gedaan wegens mishandeling.
Bij brief van 25 juli 2016 is door de officier van justitie aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat er onvoldoende bewijs is om duidelijk te krijgen wie klager heeft geslagen en waarom.
Hierop is namens klager bij brief van 30 augustus 2016 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 30 augustus 2016, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 29 september 2016 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 13 december 2016 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager en zijn advocaat. Bij die gelegenheid heeft het hof de zaak aangehouden voor het laten verrichten van nader onderzoek.
De advocaat-generaal heeft in het aanvullend schriftelijk verslag van 19 oktober 2017 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Bij brief van 17 november 2017 heeft de advocaat van klager het hof verzocht de stukken van de zaak in afschrift aan klager te mogen verstrekken.
Op 5 december 2017 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager en zijn advocaat. Bij die gelegenheid heeft het hof de zaak aangehouden met verzoek aan de advocaat-generaal om het hof op het bovengenoemde onderwerp schriftelijk van advies te dienen.
De advocaat-generaal heeft in het aanvullend verslag van 8 januari 2018 het hof schriftelijk geadviseerd, welk advies inhoudt dat de huidige wijze van verstrekking van stukken niet in strijd is met Europees recht.

De beoordeling.

In zijn brief van 17 november 2017 wijst de advocaat van klager op de Wet van 8 maart 2017, houdende implementatie van richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ. De advocaat van klager stelt dat deze wet meebrengt dat de verstrekking van stukken in het kader van de art. 12 Sv-procedure vanaf heden anders zou dienen te geschieden dan tot dusver het geval was, te weten door verstrekking van afschriften aan de advocaat of professioneel gemachtigde van de klager in combinatie met een inzagerecht voor de klager.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt:
Artikel 11, derde lid, van genoemde EU-richtlijn – gecodificeerd in artikel 51ac van eerdergenoemde wet – houdt in dat een slachtoffer op zijn verzoek voldoende informatie ontvangt om te kunnen beslissen of hij zal verzoeken om toetsing van een beslissing tot niet-vervolging. Het betreft derhalve nog geen recht op ongelimiteerde kennisname van alle stukken.
Naar het oordeel van het hof is door de wijze waarop kennisname van stukken thans in de art. 12 Sv-procedure plaatsvindt voldoende gewaarborgd dat de rechtstreeks belanghebbende als bedoeld in art. 12 Sv – hetgeen overigens een ruimer begrip is dan enkel het slachtoffer – voldoende informatie ontvangt om te kunnen beslissen of hij zal verzoeken om toetsing van een beslissing tot niet-vervolging. Met name wordt daarin voorzien door verstrekking van een aantal stukken aan de klagers, waaronder het advies van de advocaat-generaal en het ambtsbericht van de Hoofdofficier van justitie.
Voor zover het verzoek van de advocaat van klager in zijn brief van 17 november 2017 behelst dat hij afschriften van de door hem ontvangen processtukken aan klager zou moeten kunnen verstrekken, wordt het derhalve afgewezen.
Het hof zal de zaak aanhouden tot de zitting van
24 april 2018, onder de bepaling dat klager en zijn advocaat op die dag tegen een nader te bepalen tijdstip opnieuw zullen worden opgeroepen.

De beslissing.

Het hof houdt de behandeling van de zaak aan, één en ander zoals hierboven overwogen.
Aldus gegeven door
mr. R.A.T.M. Dekkers, voorzitter,
mr. P.T. Gründemann en mr. M.E.F.H. van Erve, raadsheren
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, griffier,
op 6 maart 2018.
Mr. R.A.T.M. Dekkers is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.