In deze tussenbeschikking van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 maart 2018 wordt de kennisname van stukken in de art. 12 Sv-procedure besproken, in het kader van de Wet van 8 maart 2017, die de implementatie van richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad tot doel heeft. Deze richtlijn stelt minimumnormen voor de rechten, ondersteuning en bescherming van slachtoffers van strafbare feiten. Het hof heeft geen aanleiding gezien om de bestaande praktijk te wijzigen.
De zaak betreft een klaagschrift van klager, wonende te Maastricht, die bijgestaan werd door mr. S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht. Klager had aangifte gedaan van mishandeling tegen beklaagde, die (voorheen) werkzaam was bij een uitgaansgelegenheid in Kerkrade. De officier van justitie had besloten niet tot vervolging over te gaan wegens onvoldoende bewijs. Klager heeft hiertegen een klaagschrift ingediend bij het hof, dat op 30 augustus 2016 ter griffie is ingekomen.
Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld en de advocaat-generaal heeft geadviseerd het beklag af te wijzen. In de beoordeling van het hof wordt ingegaan op de wetgeving en de rechten van slachtoffers. Het hof concludeert dat de huidige wijze van verstrekking van stukken in de art. 12 Sv-procedure voldoende waarborgen biedt voor de klager om te kunnen beslissen of hij een verzoek tot toetsing van de beslissing tot niet-vervolging zal indienen. Het verzoek van de advocaat van klager om afschriften van processtukken aan klager te verstrekken, wordt afgewezen. De behandeling van de zaak wordt aangehouden tot een nader te bepalen zitting.