ECLI:NL:GHSHE:2018:858

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 maart 2018
Publicatiedatum
1 maart 2018
Zaaknummer
200.229.541_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin machtiging is verleend tot uithuisplaatsing van haar minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.H.C.K. Reijans, verzoekt de beschikking te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de GI), tot uithuisplaatsing af te wijzen. De GI verzoekt op haar beurt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek of dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 januari 2018, waarbij verschillende betrokkenen, waaronder de moeder, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming, hun standpunten naar voren brachten.

De moeder voert aan dat de situatie van haar kind, [minderjarige], sinds hij bij haar, de oma en de stiefopa woont, is verbeterd. Ze betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing, vooral gezien de lange tijd die is verstreken sinds de veroordeling van een familielid voor zedendelicten. De GI daarentegen stelt dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedingssituatie en dat de moeder niet in staat is om de zorg voor [minderjarige] zelfstandig te dragen. De GI pleit voor continuïteit in de zorg en stelt dat [minderjarige] in het pleeggezin beter af is.

Het hof oordeelt dat de wettelijke vereisten voor uithuisplaatsing zijn voldaan en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. Het hof benadrukt het belang van stabiliteit en de noodzaak voor [minderjarige] om in een veilige omgeving op te groeien, wat in het huidige pleeggezin wordt geboden. De beslissing van het hof is op 1 maart 2018 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 1 maart 2018
Zaaknummer : 200.229.541/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/240095 / JE RK 17-1998
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.H.C.K. Reijans,
tegen
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 13 september 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 december 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de GI tot verlening van een machtiging uithuisplaatsing van de hierna nader te noemen [minderjarige] alsnog af te wijzen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 januari 2018, heeft de GI verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, dan wel dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 januari 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Reijans;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
Tevens zijn – als informant – verschenen:
 de heer [de stiefopa vz.] en mevrouw [oma vz.] (de stiefopa en de oma vz).
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 16 januari 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats]
(hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.2.
[minderjarige] staat sinds 22 juli 2014 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 22 juli 2018.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, tot 22 juli 2018.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij voert in het beroepschrift -zakelijk weergegeven- het volgende aan.
Sinds [minderjarige] niet meer met zijn moeder bij de vader woont, maar begin maart 2017 met de moeder bij de oma (vz) en de stiefopa is gaan wonen, ging het redelijk goed met hem, zo was ook de GI van oordeel. Het enkele feit dat de halfbroer van de oma ( [de halfbroer van de oma] ) in het verleden is veroordeeld voor zedendelicten kan geen aanleiding vormen voor uithuisplaatsing. De delicten zijn meer dan vijftig jaar geleden begaan en sinds zijn invrijheidstelling is [de halfbroer van de oma] , die inmiddels hoogbejaard is, niet meer in aanraking gekomen met justitie. Het risico op herhaling is nihil dan wel verwaarloosbaar. Overigens betrof het seks met leeftijdgenoten en was geen sprake van pedofilie. Het is dan ook niet terecht dat de oma en de stiefopa wordt verweten dat zij de GI hierover niet hebben ingelicht. Van (gedwongen) prostitutie en huiselijk geweld is geen sprake (meer) vanaf het moment dat [minderjarige] bij de moeder, de oma en de stiefopa is komen wonen.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder aanvullend het volgende naar voren gebracht.
Het belang van [minderjarige] is gediend bij terugkeer naar zijn vorige plek. Hij geeft duidelijk te kennen dat hij terug wil naar de moeder, de oma en de stiefopa. Er kan dan ook niet worden aangenomen dat [minderjarige] in het pleeggezin goed op zijn plek is.
De incidenten die worden aangehaald, speelden enkel in de periode dat de ouders nog een relatie hadden. De vader had een slechte invloed op de moeder en op [minderjarige] . Inmiddels is de vader echter volledig buiten beeld.
Dat de moeder bij de opvoeding van [minderjarige] afhankelijk is van de stiefopa, vormt geen probleem nu de stiefopa fulltime beschikbaar is.
Uit de verslagen blijkt van de progressie in de ontwikkeling van [minderjarige] sinds hij met de moeder bij de oma en de stiefopa woonde.
Op het betoog van de GI dat [minderjarige] heftig heeft gereageerd op het feit dat er kort na elkaar drie contactmomenten waren tussen hem en de moeder, heeft de moeder opgemerkt dat zij [minderjarige] met koorts meekreeg en naar haar toe geen melding was gemaakt van het feit dat hij koorts had.
3.5.
De GI voert in het verweerschrift -zakelijk weergegeven- het volgende aan.
De moeder kan de zorg voor [minderjarige] niet zelfstandig dragen. Met de informatie die eerder voorhanden was, was een verblijf van [minderjarige] met de moeder bij de oma (vz.) en de stiefopa goed genoeg en in elk geval beter dan de situatie bij de vader waar [minderjarige] met de moeder vandaan kwam. Er kwamen echter over het systeem van de vader, de moeder, de oma mz., de oma vz. en de stiefopa steeds meer zorgen naar voren. Er bleek sprake van een uitermate complex gezinssysteem waarin verkrachting, incest, afpersing, geweld, verwaarlozing, seksueel misbruik (gedwongen) prostitutie en pedofilie een rode draad vormen door de hele familiegeschiedenis aan beide kanten. De gelatenheid en laconieke houding van de stiefopa daarbij (de enige binnen het systeem zonder verstandelijke beperking) is zorgwekkend. Hij lijkt zaken te bagatelliseren en onderliggende zorgen niet te erkennen. De zorg van de GI is thans dat [minderjarige] onvoldoende wordt beschermd tegen het getuige en/of slachtoffer worden van grensoverschrijdend gedrag, terwijl [minderjarige] vanuit zijn ervaringen in het verleden moeite heeft met het aangaan van gezonde relaties en hij daarom behoefte heeft aan vastigheid en aan stabiele, betrouwbare volwassenen om hem heen die hem in continuïteit helpen zich sociaal-emotioneel te ontwikkelen.
[minderjarige] heeft in het pleeggezin waar hij inmiddels verblijft zijn plek gevonden en laat een groei zien in zijn ontwikkeling. De moeder ziet hij eens in de twee weken op woensdag van 13.00 uur tot 16.00 uur en voorts (samen met ook de oma en de stiefopa) eens in de vier weken op zondag
Ter zitting van het hof heeft de GI aanvullend het volgende naar voren gebracht.
De situatie rondom [de halfbroer van de oma] vormde een belangrijke factor bij het verzoek om uithuisplaatsing. Ook anderszins waren er evenwel steeds grotere zorgen over de situatie van [minderjarige] bij de moeder, de oma en de stiefopa thuis. Deze zorgen hadden op zichzelf naar verwachting uiteindelijk ook geleid tot een verzoek om uithuisplaatsing, temeer omdat [minderjarige] naarmate hij ouder wordt steeds meer van zijn opvoeders gaat vragen en de moeder, de oma en de stiefopa hem onvoldoende blijken te kunnen bieden waar hij behoefte aan heeft.
In het pleeggezin heeft [minderjarige] op alle vlakken vooruitgang geboekt. Hij gaat nu nog vijf dagen in de week naar de dagopvang van PSW (Pedagogisch Sociaal Werk). Momenteel is men aan het kijken of hij de overstap kan maken naar school.
De huidige bezoekregeling met de moeder, de oma en de stiefopa kan [minderjarige] aan. Toen er recent door omstandigheden drie bezoeken kort na elkaar waren, heeft [minderjarige] daar heel heftig op gereageerd. Dat [minderjarige] aan de moeder laat merken dat hij graag terug wil naar haar, komt voort uit zijn loyaliteit naar haar toe.
De GI is ervan overtuigd dat [minderjarige] niet terug kan naar de moeder, de oma en de stiefopa thuis. De GI wil uiteindelijk komen tot gezagsbeëindiging van de moeder en de vader. Zij acht het in het belang van [minderjarige] dat hij in het huidige perspectief biedende pleeggezin kan blijven wonen.
3.6.
De raad heeft ter zitting van het hof geadviseerd het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad sluit zich aan bij de visie van de GI. De raad kan zich voorstellen dat, nu er al veel zorgen waren over de situatie van [minderjarige] bij de moeder, de oma en de stiefopa thuis, de situatie met [de halfbroer van de oma] de druppel vormde en aanleiding was voor een spoedverzoek om uithuisplaatsing. De raad kan zich verder voorstellen dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de moeder, de oma en de stiefopa thuis is en acht het in het belang van [minderjarige] dat hij zo nodig langere tijd kan blijven in het huidige pleeggezin.
De GI kijkt zorgvuldig naar de plek van de ouders en de grootouders in het leven van [minderjarige] . De belangen van [minderjarige] dienen daarbij leidend te zijn, aldus de raad.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW.
De door de GI bij het verweerschrift in beroep overgelegde informatie bevestigt het hof in zijn oordeel dat een uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. Zo wordt er in het verslag van PSW junior van 12 september 2017 geconcludeerd:
[minderjarige] is een gevoelige jongen die vanuit zijn ervaringen in het verleden moeite heeft met het aangaan van gezonde interacties. Hij vindt het moeilijk een goede balans in afstand en nabijheid te vinden. Van hieruit heeft hij behoefte aan vastigheid en aan stabiele, betrouwbare volwassenen om hem heen die hem in continuïteit helpen zich sociaal-emotioneel te ontwikkelen. Na alles wat hij in zijn eerste jaren heeft meegemaakt is continuïteit in zijn omgeving dan ook van groot belang voor zijn verdere ontwikkeling.
In het e-mailbericht van 11 januari 2018 van AnaCare aan de GI worden voorts de beperkingen van de moeder en de stiefopa uitgebreid benoemd en wordt met nadruk vermeld dat de rode draad door het verhaal van [minderjarige] is dat het systeem zo complex is dat dit nooit de zorg voor [minderjarige] kan waarborgen.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 13 september 2017;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.L. Schaafsma-Beversluis en M.L.F.J. Schyns, bijgestaan door de griffier, en is op 1 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.