In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin machtiging is verleend tot uithuisplaatsing van haar minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.H.C.K. Reijans, verzoekt de beschikking te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de GI), tot uithuisplaatsing af te wijzen. De GI verzoekt op haar beurt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek of dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 januari 2018, waarbij verschillende betrokkenen, waaronder de moeder, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming, hun standpunten naar voren brachten.
De moeder voert aan dat de situatie van haar kind, [minderjarige], sinds hij bij haar, de oma en de stiefopa woont, is verbeterd. Ze betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing, vooral gezien de lange tijd die is verstreken sinds de veroordeling van een familielid voor zedendelicten. De GI daarentegen stelt dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedingssituatie en dat de moeder niet in staat is om de zorg voor [minderjarige] zelfstandig te dragen. De GI pleit voor continuïteit in de zorg en stelt dat [minderjarige] in het pleeggezin beter af is.
Het hof oordeelt dat de wettelijke vereisten voor uithuisplaatsing zijn voldaan en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. Het hof benadrukt het belang van stabiliteit en de noodzaak voor [minderjarige] om in een veilige omgeving op te groeien, wat in het huidige pleeggezin wordt geboden. De beslissing van het hof is op 1 maart 2018 uitgesproken in het openbaar.