ECLI:NL:GHSHE:2018:846

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 februari 2018
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
01-993324-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van voorlopige hechtenis na veroordeling voor overtreding van de Opiumwet en Wet Wapens en Munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 8 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die was veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet en de Wet Wapens en Munitie. De verdachte was eerder in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en had tegen dit vonnis hoger beroep aangetekend. Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de argumenten van de raadsman van de verdachte, die stelde dat de verdachte zijn proces in vrijheid zou moeten kunnen afwachten, vooral omdat het openbaar ministerie eerder geen bezwaar had tegen schorsing van de voorlopige hechtenis.

Het hof overweegt dat de vrijheidsbeneming van de verdachte niet langer is gebaseerd op artikel 5 lid 1 sub c EVRM, maar op artikel 5 lid 1 sub a EVRM, omdat er inmiddels een veroordelend vonnis is uitgesproken door een bevoegde rechter. Het hof stelt vast dat de rechtbank in haar eerdere beslissing voldoende heeft gemotiveerd dat de persoonlijke belangen van de verdachte ondergeschikt zijn aan de strafvorderlijke belangen en het belang van de samenleving bij het hervatten van de voorlopige hechtenis. Het hof concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de schorsing van de voorlopige hechtenis rechtvaardigen.

Uiteindelijk wijst het hof het verzoek tot schorsing af, waarbij het belang van de samenleving bij de voortzetting van de voorlopige hechtenis zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van de verdachte. De beslissing van het hof is in overeenstemming met de geldende rechtspraak en de overwegingen van het EHRM.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

afdeling strafrecht
Hofnummer: [nummer]
Parketnummer 1e aanleg: [nummer]
Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft gezien het verzoekschrift d.d. [datum] ingediend namens:
naam
[naam]
voornamen
[voornamen]
geboren
[geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te
[adres]
adres
[adres]
strekkende tot schorsing van de voorlopige hechtenis;
Het hof heeft kennis genomen van een namens verdachte ingediend verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Het hof heeft gehoord de raadsman van verdachte, alsmede de advocaat-generaal.
Het hof heeft kennis genomen van het dossier.
Uit het dossier blijkt onder meer het volgende.
Tegen verdachte is een bevel voorlopige hechtenis verleend op grond van overtreding van de Opiumwet. Het bevel bewaring is gedateerd [datum]. De voorlopige hechtenis is onder voorwaarden geschorst op [datum] aangezien de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op dat moment nog 5,5 maanden op zich zou laten wachten door omstandigheden die verdachte niet waren aan te rekenen. Inmiddels is verdachte in eerste aanleg bij vonnis van [uitspraakdatum] veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet en de Wet Wapens en Munitie tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Bij dat vonnis is door de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven welke opheffing door de rechtbank is gemotiveerd met een verwijzing naar de overwegingen met betrekking tot de strafoplegging en voorts gezien de aard, ernst en omvang van de bewezenverklaarde feiten en de strafoplegging, op grond waarvan de rechtbank geoordeeld heeft dat de persoonlijke belangen van verdachte bij het voortduren
van de schorsing van de voorlopige hechtenis ondergeschikt zijn aan de strafvorderlijke belangen en het belang dat de samenleving heeft bij het hervatten van de voorlopige hechtenis. Verdachte heeft tegen dit vonnis tijdig hoger beroep aangetekend.
Namens verdachte is betoogd dat volstrekt onbekend is wanneer de inhoudelijke behandeling in hoger beroep plaatsvindt; dat het openbaar ministerie eerder geen bezwaar heeft gehad tegen schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte; dat verdachte reeds langere tijd geschorst is geweest; dat verdachte zich tijdens de schorsing aan alle voorwaarden heeft gehouden en dat derhalve het persoonlijk belang van verdachte om zijn proces in vrijheid af te wachten zwaarder dient te wegen dan het strafvorderlijk belang om in voorlopige hechtenis te blijven. In dat licht heeft de raadsman voorts nog verwezen naar een beschikking van dit hof waarin onder meer is overwogen dat de enkele omstandigheid dat verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, onvoldoende reden is om een overigens reeds langer durende schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, aangezien alsdan sprake is van toepassing van de voorlopige hechtenis als executie van de opgelegde gevangenisstraf waarvoor de voorlopige hechtenis niet is bedoeld.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf wegens kort gezegd overtreding van de Opiumwet en de Wet Wapens en Munitie. Door het veroordelend vonnis is de vrijheidsbeneming van verdachte niet langer gebaseerd op art. 5 lid 1 sub c EVRM maar op art. 5 lid 1 sub a EVRM waarin is bepaald dat het recht op vrijheid is uitgezonderd wanneer de verdachte op rechtmatige wijze is gedetineerd na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter. In een dergelijk geval is het uitgangspunt dat de verdachte zijn berechting in vrijheid af mag wachten niet zonder meer nog aan de orde nu er sprake is van een berechting en een veroordelend vonnis door een daartoe bevoegde rechter. Daaraan doet volgens rechtspraak van het EHRM niet af dat het vonnis nog niet in kracht van gewijsde is gegaan.
De rechtbank heeft overwogen dat gelet op de aard, de ernst en de omvang van de bewezenverklaarde feiten en de strafoplegging de persoonlijke omstandigheden die verdachte heeft bij het voortduren van de schorsing ondergeschikt zijn aan de strafvorderlijke belangen en het belang dat de samenleving heeft bij het hervatten van de voorlopige hechtenis. Daarmee heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof tot uitdrukking gebracht dat het veroordelend vonnis mede grondslag is voor de voorlopige hechtenis en dat schorsing in de onderhavige zaak gelet op de aard, de ernst en de omvang van de bewezenverklaarde feiten alsmede gelet op de strafoplegging, alleen nog aan de orde is wanneer er sprake is van bijzondere zwaarwichtige, de persoon van de verdachte betreffende omstandigheden waardoor het belang dat de samenleving heeft bij het herleven van de voortzetting van de voorlopige hechtenis zou moeten wijken voor het persoonlijk belang van de verdachte. De rechtbank heeft dergelijke omstandigheden niet aanwezig geacht. Aldus is naar het oordeel van het hof mede gelet op art. 5 lid 1 sub a EVRM de opheffing van de schorsing in voldoende mate gemotiveerd terwijl die motivering overigens ook niet gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen onjuist of onbegrijpelijk is. Het hof is voorts van oordeel dat zich gelet op de motivering door de rechtbank, niet de situatie voordoet waarop de raadsman doelt namelijk dat er sprake van zou zijn dat enkel het veroordelend vonnis voldoende is om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, hetgeen immers neer zou komen op het toepassen van de voorlopige hechtenis als voorschot op de tenuitvoerlegging van de straf. Bij schorsing gaat het om de afweging van belangen, welke afweging de rechtbank expliciet gemaakt heeft. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat op grond van de aard, de ernst en de omvang van de feiten waarvoor verdachte is veroordeeld alsmede gelet op de strafoplegging het belang dat de samenleving thans heeft bij voortzetting van de voorlopige hechtenis zwaarder moet wegen dan het persoonlijk belang van de verdachte. Dat oordeel kan anders zijn wanneer er sprake is van bijzondere zwaarwichtige, de persoon van de verdachte betreffende omstandigheden, maar dergelijke omstandigheden zijn niet gesteld noch is het hof van het bestaan ervan anderszins gebleken.
Het hof wijst op grond van hetgeen hierboven is overwogen het verzoek tot schorsing af.

BESCHIKKENDE

Wijst af het ingediende verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis;
Aldus gedaan op 8 februari 2018 door mr. R.A.T.M. Dekkers, voorzitter, mr. F.J.M. Walstock en mr. G.P.M.F. Mols, in tegenwoordigheid van mr. A.G.A. Aben, griffier.
Fiat betekening en tenuitvoerlegging:
's-Hertogenbosch,
De advocaat-generaal,
Gezien d.d.
De directeur van