3.4.[appellant] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.
Naar aanleiding van grief 1: schending van hoor en wederhoor?
3.5.1.Grief 1 luidt als volgt:
‘Voor zover de kantonrechter zijn oordeel baseert op de stukken die gedaagde bij conclusie van 10.11.16 (conclusie van dupliek) heeft overgelegd, miskent hij dat hij daarvan ten laste van eiser geen gebruik mocht maken omdat hij eiser niet in de gelegenheid had gesteld om daarop te reageren.’
3.5.2.Het hof verwerpt deze grief. Uit het vonnis blijkt immers niet dat de kantonrechter gebruik heeft gemaakt van bij de conclusie van dupliek overgelegde stukken. De door de kantonrechter in rov. 4.3 genoemde gegevens – zijnde: ‘gegevens omtrent het verzonden respectievelijk retour ontvangen totale gewicht van de zending’ – zijn door [juweliers] al bij de conclusie van antwoord verstrekt, zodat [appellant] daarop heeft kunnen reageren bij conclusie van repliek. Van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor is dus geen sprake.
Naar aanleiding van grief 2: gewicht van de verzending bij het verlaten van Nederland
3.6.1.Grief 2 luidt als volgt:
‘De kantonrechter miskent dat de vraag welk gewicht de zending had, toen zij Nederland heeft verlaten, voor de vraag of eiser de zending heeft ontvangen, niet relevant is. Een zwijgen op de desbetreffende stelling kan dus niet tot nadeel van eiser leiden.’
3.6.2.Naar het hof begrijpt, heeft de kantonrechter uit de onbestreden stellingen van [juweliers] over het gewicht van de zending afgeleid dat de ring zich nog in de envelop bevond, toen de envelop door PostNL ter verdere verzending werd overgedragen aan Deutsche Post AG. Dat is op zich een relevante omstandigheid, aangezien daaruit in elk geval blijkt dat [juweliers] geen lege envelop aan [appellant] heeft verzonden. [appellant] heeft niet bestreden dat de ring zich nog in de envelop bevond, toen de envelop Nederland verliet. In zoverre verwerpt het hof de grief.
3.6.3.Voor zover [juweliers] met de grief wil betogen dat de ring in Duitsland voor de bezorging van de envelop aan [appellant] uit de envelop is ontvreemd, zal het hof dat betoog hierna bij de behandeling van grief 4 beoordelen.
Naar aanleiding van grief 4: bewijswaardering
3.7.1.Door middel van grief 4 betoogt [appellant] dat hij het bewijs, dat de ring niet in de envelop zat toen de envelop bij hem werd bezorgd, heeft geleverd.
3.7.2.In de toelichting op grief 4 heeft [appellant] de gang van zaken geschetst die zich volgens hem heeft voorgedaan toen de envelop op 10 oktober 2015 op zijn adres werd aangeboden door de postbode. Deze schets komt, samengevat, op het volgende neer.
Toen de postbode de envelop op 10 oktober 2015 kwam bezorgen en [appellant] niet aanwezig was, heeft een medewerkster van het restaurant van [appellant] de ontvangstbevestiging ondertekend. Direct daarna kwam [appellant] binnen en hij heeft de ongeopende envelop, die erg dun aanvoelde, meteen geopend in aanwezigheid van de postbode en vastgesteld dat er niets in de envelop zat. [appellant] heeft toen op de envelop geschreven:
‘kein Inhalt vorhanden
[appellant]
10.10.15’
[appellant] heeft de postbode verzocht om dit op de envelop schriftelijk te bevestigen, waarna de postbode op de envelop heeft geschreven:
‘Postfrau[gevolgd door een handtekening]
10.10.15
kein Inhalt vorhanden.
Hätte auch besser verschickt werden können.
Das ist ein Leichtsinn, so zu verschicken.”
Daarna heeft [appellant] een foto gemaakt van de envelop, zoals die toen lag op de plastic kist van de postbode. De postbode heeft de envelop vervolgens meegenomen en terug op het postkantoor een sticker op de envelop geplakt met de tekst:
‘Annahme verweigert, refusé, kein Inhalt’.
De postbode heeft de sticker op het postkantoor vervolgens voorzien van een stempel met de datum ’10 Okt. 2015’ en haar handtekening.
3.7.3.Ter onderbouwing van deze schets van de gebeurtenissen heeft [appellant] gewezen op:
- de als productie 1 bij de memorie van grieven overgelegde foto van de envelop, zoals die volgens [appellant] na het toevoegen van de handgeschreven opmerkingen van [appellant] en van de postbode is gefotografeerd op de plastic kist van de postbode;
- een schriftelijke verklaring van de postbode (Frau [postbode] ) van 18 juli 2017 (prod. 2 bij de memorie van grieven);
- een schriftelijke verklaring van de medewerkster ( [getuige] ) van het restaurant van [appellant] (prod. 3 bij de memorie van grieven);
- de door [juweliers] als productie bij de conclusie van antwoord overgelegde foto van de envelop, waarop de sticker met de tekst
3.7.4.Op grond van deze producties, bezien in relatie tot de door [appellant] in de memorie van grieven gegeven toelichting, is [appellant] – indien uitgegaan wordt van de veronderstelling dat hij de bewijslast draagt – naar het oordeel van het hof voorshands geslaagd in de levering van het bewijs dat de ring niet in de envelop zat, toen de envelop op 10 oktober 2015 bij hem werd aangeboden.
3.7.5.Het staat [juweliers] in beginsel vrij om tegenbewijs te leveren tegen deze voorshands bewezen geachte stelling van [appellant] . Omdat [juweliers] in dit hoger beroep niet is verschenen en dus geen proceshandelingen kan verrichten, komt de levering van tegenbewijs echter niet aan de orde. In dit hoger beroep strekt dus verder tot uitgangspunt dat de ring niet in de envelop zat, toen de envelop op 10 oktober 2015 bij [appellant] werd aangeboden. Het hof moet er daarom vanuit gaan dat de ring op enig moment in het traject tussen de verzending en de ontvangst uit de envelop is verdwenen.
3.7.6.Grief 4 is dus terecht voorgedragen.
Naar aanleiding van grief 3: bewijslastverdeling
3.8.1.Door middel van grief 3 betoogt [appellant] dat op [juweliers] de bewijslast rust van de stelling dat [appellant] de ring heeft ontvangen. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter dit miskend.
3.8.2.Omdat grief 4 doel heeft getroffen, strekt in dit hoger beroep verder tot uitgangspunt dat de ring niet in de envelop zat, toen de envelop op 10 oktober 2015 bij [appellant] werd aangeboden. Grief 3 hoeft dus niet meer besproken te worden.
3.9.1.Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat het risico dat de zaak in de periode tussen de verzending en de ontvangst kwijt raakt of gestolen wordt, bij [juweliers] ligt. Dit volgt uit de door [appellant] in de toelichting op grief 3 genoemde bepalingen van het Bürgerliches Gesetzbuch (BGB). Omdat in dit hoger beroep is komen vast te staan dat de ring niet in de envelop zat toen de envelop op 10 oktober 2015 door de Duitse postbeambte bij [appellant] werd aangeboden, is daarmee dus tevens komen vast te staan dat [juweliers] de op haar rustende verbintenis niet is nagekomen. De omstandigheid dat de ring niet bij [appellant] is aangekomen, komt voor rekening en risico van [juweliers] , nu zij zich als verkopende partij bij de verkoop van een ring aan een consument van deze methode van verzending heeft bediend. Dat [appellant] de omstandigheid dat de envelop leeg was, niet op andere wijze dan via de postbode bij Deutsche Post AG heeft gemeld, voert niet tot een ander oordeel.
3.9.2.Het voorgaande brengt mee dat de vordering van [appellant] tot terugbetaling van de koopsom van in totaal € 1.974,50 moet worden toegewezen. [juweliers] heeft niet betwist dat, indien zij haar verbintenis tot aflevering van de ring niet is nagekomen, zij aan [appellant] het door hem in verband met de koop betaalde bedrag moet terugbetalen.
3.9.3.[juweliers] heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen de vordering ter zake de Duitse wettelijke rente over het bedrag van € 1.974,50. Ook in zoverre is de vordering van [appellant] toewijsbaar.
3.9.4.Tegen de vordering van [appellant] ter zake buitengerechtelijke incassokosten van € 255,85 heeft [juweliers] evenmin afzonderlijk verweer gevoerd, terwijl [appellant] ter onderbouwing van deze vordering enkele sommaties heeft overgelegd die door zijn advocaat zijn verzonden voorafgaand aan de procedure. Ook die vordering is toewijsbaar.
3.9.5.Het voorgaande brengt mee dat het bestreden vonnis, waarbij de vorderingen van [appellant] zijn afgewezen en [appellant] in de proceskosten is veroordeeld, niet in stand kan blijven. Het hof zal, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [appellant] toewijzen. Dat brengt mee dat [juweliers] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de procedure bij de kantonrechter moet worden veroordeeld.
3.9.6.Het hof zal [juweliers] voorts als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
3.9.7.Het hof zal dit arrest, zoals door [appellant] gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.