Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/291436/ HA ZA 15-223)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord;
- de akte van de zijde van de vrouw;
- de antwoordakte van de zijde van de man.
3.De beoordeling
3.3.b. Vestiging [vestigingsplaats 2]
’s-Hertogenbosch.
tijdens het huwelijkis geleden (het standpunt van de man) of dat de vrouw recht heeft op 40% van de
totale schadevergoeding(derhalve tijdens én na het huwelijk) voor de materiële schade (het standpunt van de vrouw). Tussen partijen is niet in geschil dat slechts de man is gerechtigd tot de schadevergoeding voor zover deze betrekking heeft op de immateriële schade.
- de Haviltexmaatstaf (grief I);
- de schadevergoeding (grief II);
- de mate van gerechtigdheid van partijen tot de schadevergoeding (grief III);
- het toelaten van de man tot het leveren van tegenbewijs (grief IV;)
- de bewijswaardering (grief V en grief VII);
- de uitkoopvergoeding (grief VI);
- de hoogte van de vordering van de vrouw (grief VIIIa);
- het door de man in het geding brengen van stukken (grief VIIIb).
vrouwdat de rechtbank in rov. 4.4. van het tussenvonnis ten onrechte de Haviltexmaatstaf heeft toegepast. Volgens de vrouw was geen aanleiding voor uitleg van art. 3.9 van het convenant, omdat de rechtbank reeds in rov. 4.3. de inhoud van dit artikel had vastgesteld. Bovendien is art. 3.9 niet onduidelijk, niet onvolledig en niet voor meerdere uitleg vatbaar. De rechtbank had de man moeten veroordelen tot nakoming van het bepaalde in art. 3.9 van het convenant.
manvoert aan dat art. 3.9 van het convenant vragen opriep. Onduidelijk is wat onder “materiële” schade moest worden begrepen en over welke periode (tijdens of ook na het huwelijk van partijen) die bepaling zich uitstrekte.
hofoordeelt als volgt.
hofoordeelt als volgt.
vrouwaan dat het voor haar onmogelijk was om de vordering te specificeren omdat aan de man een lumpsum-vergoeding is uitgekeerd en de man gedurende tien jaren heeft nagelaten de vrouw op eigen initiatief te informeren over de overeengekomen schaderegeling. De vrouw vordert daarom veroordeling van de man tot overlegging van een aantal door haar in haar vordering genoemde stukken.
manstelt dat hij alle beschikbare stukken bij conclusie van antwoord in het geding heeft gebracht. Hij heeft daarbij een aantal berekeningen gemaakt over het eventueel aan de vrouw toekomende bedrag, maar de vrouw heeft daarop op geen enkel moment, ook niet in hoger beroep, gereageerd. Het is duidelijk hoe de lumpsum-vergoeding tot stand is gekomen. De man betwist de door de vrouw gemaakte berekening van het smartengeld.
hofoordeelt als volgt.
4.De uitspraak
’s-Hertogenbosch van 11 november 2015 en 2 november 2016;