ECLI:NL:GHSHE:2018:82

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
11 januari 2018
Zaaknummer
200.215.863_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het beroep na de mondelinge behandeling in hoger beroep met betrekking tot bewind en mentorschap

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep dat was ingesteld door de rechthebbende, hierna aangeduid als de appellante, tegen een beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. De beschikking, gegeven op 15 februari 2017, had betrekking op de instelling van een bewind en mentorschap, waarbij de moeder van de rechthebbende was benoemd tot bewindvoerder. De rechthebbende verzocht in haar beroepschrift om de beschikking te vernietigen en om een neutrale instantie te benoemen als bewindvoerder, mocht het hof besluiten het bewind en mentorschap in stand te laten.

De mondelinge behandeling vond plaats op 23 november 2017, waarbij zowel de rechthebbende als de moeder, bijgestaan door hun advocaten, hun standpunten toelichtten. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende stukken die door de advocaten zijn ingediend. Op 12 december 2017 heeft de rechthebbende echter haar hoger beroep ingetrokken, wat het hof deed besluiten dat de grieven niet werden gehandhaafd. Dit leidde tot de conclusie dat de rechthebbende niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar verzoek in hoger beroep.

De uitspraak van het hof vond plaats op 11 januari 2018, waarbij de rechthebbende niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de rechters J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel en C.L.M. Smeets.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 11 januari 2018
Zaaknummer: 200.215.863/01
Zaaknummers eerste aanleg: 5514489 BM VERZ 16-6219 en 5680788 BM VERZ 17-491
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. H.C.M. Schaeken,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G. de Jong.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- de heer [vader] , (hierna te noemen: de vader);
- mevrouw [zuster] , (hierna te noemen: de zuster).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, Team Toezicht, van 15 februari 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 mei 2017, heeft de rechthebbende verzocht, voor zoveel wettelijk toegelaten uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen voor zover daarbij een bewind en mentoraat is ingesteld en voor zover daarbij de moeder is benoemd tot bewindvoerder en de daarop betrekking hebbende verzoeken van haar moeder alsnog af te wijzen met compensatie van de proceskosten aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Ter zitting heeft de rechthebbende, althans zo begrijpt het hof, aanvullend subsidiair verzocht om, indien het hof het bewind en mentoraat in stand laat, in de plaats van de moeder een neutrale instantie te benoemen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 juli 2017, heeft de moeder verzocht het verzoek van de rechthebbende af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 november 2017.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Schaeken;
  • de moeder, bijgestaan door mr. De Jong;
  • de vader en de zuster.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 10 november 2017;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de rechthebbende d.d. 13 november 2017;
  • het faxbericht met bijlage van de advocaat van de rechthebbende d.d. 14 november 2017;
  • het V8-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 20 november 2017;
  • het V4-formulier van de advocaat van de rechthebbende d.d. 12 december 2017.
2.4.1.
Het faxbericht met bijlage van de advocaat van de rechthebbende van 14 november 2017, tevens ingekomen als V6-formulier op diezelfde dag, is ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn.
De advocaat van de moeder heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Gelet echter op het feit dat deze stukken kort en eenvoudig te doorgronden zijn, heeft het hof beslist dat deze brief wordt toegelaten.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 8 december 2016 heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, Team Toezicht, met ingang van 8 december 2016 om 11:00 uur, voor zover thans van belang, de moeder benoemd tot provisioneel bewindvoerder over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende en aan de moeder alle bevoegdheden toegekend die een curator krachtens de wet heeft.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter vervolgens het verzoek van de moeder tot ondercuratelestelling van de rechthebbende afgewezen en over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld wegens een lichamelijke en/of geestelijke toestand en de moeder benoemd tot bewindvoerder. Verder heeft de kantonrechter in deze beschikking ten behoeve van de rechthebbende een mentorschap ingesteld, met benoeming van de moeder tot mentor.
3.3.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten over en weer toegelicht, ook zijn de belanghebbenden aan het woord geweest. Het hof heeft vervolgens uitspraak bepaald op 11 januari 2018.
3.5.
Bij bericht van 12 december 2017 heeft de rechthebbende het hoger beroep ingetrokken.
Het hof maakt uit voormeld bericht op dat de grieven niet worden gehandhaafd. Dit brengt mee dat de rechthebbende niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het verzoek in hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de rechthebbende niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel, C.L.M. Smeets en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2018.