In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep dat was ingesteld door de rechthebbende, hierna aangeduid als de appellante, tegen een beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. De beschikking, gegeven op 15 februari 2017, had betrekking op de instelling van een bewind en mentorschap, waarbij de moeder van de rechthebbende was benoemd tot bewindvoerder. De rechthebbende verzocht in haar beroepschrift om de beschikking te vernietigen en om een neutrale instantie te benoemen als bewindvoerder, mocht het hof besluiten het bewind en mentorschap in stand te laten.
De mondelinge behandeling vond plaats op 23 november 2017, waarbij zowel de rechthebbende als de moeder, bijgestaan door hun advocaten, hun standpunten toelichtten. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende stukken die door de advocaten zijn ingediend. Op 12 december 2017 heeft de rechthebbende echter haar hoger beroep ingetrokken, wat het hof deed besluiten dat de grieven niet werden gehandhaafd. Dit leidde tot de conclusie dat de rechthebbende niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar verzoek in hoger beroep.
De uitspraak van het hof vond plaats op 11 januari 2018, waarbij de rechthebbende niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de rechters J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel en C.L.M. Smeets.