ECLI:NL:GHSHE:2018:811

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 februari 2018
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
200.164.731_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige ontruiming van boerderij en waardebepaling van roerende zaken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen meerdere geïntimeerden. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.P.G.M. Gorgels, heeft schadevergoeding geëist wegens onrechtmatige ontruiming van zijn boerderij door de geïntimeerden. De zaak is een vervolg op eerdere tussenarresten van het hof, waarin deskundigen zijn ingeschakeld om de waarde van de onrechtmatig verwijderde roerende zaken te bepalen. De deskundige, W. Joldersma, heeft in zijn rapport de waarde van de zaken vastgesteld op € 185,--, wat door de appellant werd betwist. Het hof heeft de argumenten van de appellant beoordeeld, maar oordeelde dat de deskundige de waarde correct had vastgesteld en dat de appellant onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn bezwaren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het de vordering tot schadevergoeding afwees en heeft verklaard dat de geïntimeerden onrechtmatig hebben gehandeld. De geïntimeerden zijn veroordeeld tot betaling van € 185,-- aan de appellant. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de kosten van de deskundige blijven voor rekening van de appellant. De uitspraak is gedaan op 27 februari 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.164.731/01
arrest van 27 februari 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. M.P.G.M. Gorgels te Waalwijk,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
[geïntimeerde 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden sub 1 tot en met sub 3,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 1 c.s.] ,
advocaat: mr. R. Teerink te Tilburg
4.
[geïntimeerde 4],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde sub 4,
niet verschenen,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 7 april 2015, 30 augustus 2016, 3 januari 2017 en 18 april 2017 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg onder zaaknummer 2636123 CV EXPL 13-10904 gewezen vonnis van 22 oktober 2014.

14.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 18 april 2017;
  • het deskundigenrapport van 14 juli 2017;
  • de beslissing van het hof van 6 september 2017 waarbij de schadeloosstelling en het loon van de deskundige is begroot op € 931,70 (inclusief BTW);
  • de memorie na deskundigenbericht van [appellant] , met producties 15 en 16;
  • de antwoordmemorie na deskundigenbericht van [geïntimeerde 1 c.s.] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. In verband met ziekte van een van de raadsheren en een herverdeling van zaken, wordt dit arrest mede gewezen door twee andere raadsheren.

15.De verdere beoordeling

15.1.
Bij genoemd tussenarrest van 18 april 2017 heeft het hof W. Joldersma (hierna: de deskundige), van Value & Views, tot deskundige benoemd en aan hem de onder randnummer 12.11 van dat arrest gestelde vragen voorgelegd. Voor de leesbaarheid zal het hof die vragen hierna herhalen.
15.2.
De deskundige heeft zijn deskundigenrapport d.d. 14 juli 2017 uitgebracht ( [appellant] noemt de datum 22 juli 2017, [geïntimeerde 1 c.s.] noemen de datum 17 juli 2017. Nu partijen beide evenwel het deskundigenrapport van 14 juli 2017 hebben overgelegd gaat het hof daar vanuit en begrijpt het hof de data 22 juli 2017 en 17 juli 2017 als kennelijke verschrijving). Op blad I van zijn deskundigenrapport d.d. 14 juli 2017 (hierna te noemen het deskundigenbericht) heeft de deskundige aangegeven wat op 8 januari 2011 de waarde was van de separate items van de foto’s 1 tot en met 25.
Op vraag 1, luidende:

Wat was volgens u op 8 januari 2011 de verkoopwaarde in het economisch verkeer van de op de foto’s overgelegd als productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie, afgebeelde zaken? Wilt u uw antwoord zoveel mogelijk per zaak specificeren”?
heeft de deskundige geantwoord dat de cumulatieve waarde van voornoemde separate items op 8 januari 2011 € 185,-- was.
Op vraag 2, luidende:

Zijn er op de foto’s kabels afgebeeld die zijn “aangevreten” en zo ja in hoeverre bepaalt dat de waarde op 8 januari 2011?
heeft de deskundige geantwoord dat op de foto’s niet is te zien of er kabels zijn aangevreten.
Op vraag 3, luidende:

Zijn op de foto’s zaken afgebeeld die volgens u op 8 januari 2011 nog konden worden gebruikt voor gebruik eigen aan de zaak?
heeft de deskundige geantwoord dat dat het geval is voor wat betreft de op blad I met twee sterren (“**”) aangegeven items.
De met “**” aangegeven items betreffen drie kratten op foto 1, een krat op foto 4 en 2x TL armatuur op foto 10, hof.
Op vraag 4, luidende:

Wat acht u verder nog van belang om op te merken?
heeft de deskundige geantwoord als volgt.
“ (…) mbt de onderdelen welke autowasstraat gerelateerd zijn, zijn er -naast onze eigen expertise- extern deskundigen (waaronder autowasbranche gerelateerde) geraadpleegd welke unaniem concluderen dat de op de foto’s zichtbare borstels, niet gereviseerde onderdelen enige commerciële waarde vertegenwoordigen.
Zonder onze conclusies vooraf kenbaar te maken waren zij dezelfde mening als ons toegedaan.”
15.3
Bij memorie na deskundigenbericht en bijbehorende productie 15, heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen voorgaande bevindingen van de deskundige. In de kern komt zijn bezwaar neer op het volgende.
- De deskundige heeft niet de juiste waarde toegekend aan de zaken, afgebeeld op de foto’s overgelegd als productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie, welke foto’s op 24 april 2017 in kleur door de raadsman van [geïntimeerde 1 c.s.] aan de deskundige zijn toegestuurd;
- Niet alle op voornoemde foto’s zichtbare materialen zijn gewaardeerd.
Eerste bezwaar: waarde van de zaken.
15.3.1.
Het hof oordeelt als volgt. Het bezwaar van [appellant] tegen de waardering van de zaken, door de deskundige, naar verkoopwaarde in het economisch verkeer gaat niet op. In de visie van de deskundige (zijn antwoord op vraag 3) konden op 8 januari 2011 slechts 3 kratten, 1 houten krat en 2 TL- armaturen op 8 januari 2011 worden gebruikt voor gebruik eigen aan de zaak. [appellant] heeft zijn betoog dat anders dan de deskundige heeft bericht nagenoeg alle zaken afgebeeld op de foto’s te gebruiken waren in zijn eigen bedrijf en de schade daarom dient te worden gelijk gesteld aan de prijs van die zaken die destijds gold om deze opnieuw (in gebruikte vorm) aan te schaffen, niet (voldoende) onderbouwd. De foto’s overgelegd als productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie geven geen aanleiding om van de bevindingen van de deskundige af te wijken. Anders dan [appellant] (in de bijlage 15 bij de memorie na deskundigenbericht) heeft betoogd doet aan het voorgaande niet af dat door de deskundige, blijkens zijn antwoord op vraag 4, externe deskundigen zijn geraadpleegd. Uit het rapport van de deskundige blijkt dat het raadplegen van externe deskundigen niet van invloed is geweest op de inhoud van het rapport. De deskundige heeft op blad III van zijn bericht aangegeven dat hij naast de eigen expertise externe deskundigen heeft geraadpleegd en dat de bevindingen van de deskundigen uit de autowasbranche de destillaten van de deskundige (Joldersma) enkel hebben onderstreept. Uit het raadplegen van extern deskundigen blijkt, gezien het voorgaande, anders dan [appellant] betoogt, niet van ondeskundigheid van de deskundige (Joldersma). Feiten of omstandigheden op grond waarvan het hof zou moeten twijfelen aan de visie van de deskundige zijn gesteld noch gebleken. Het hof maakt de waardering van de deskundige naar verkoopwaarde in het economisch verkeer tot de zijne. Bewijslevering omtrent bruikbaarheid eigen aan de zaak is niet aan de orde. Aan het voorgaande doet niet af dat de deskundige [appellant] niet in de gelegenheid heeft gesteld mondeling toe te lichten welke zaken nog bruikbaar zijn in het eigenbedrijf van [appellant] en evenmin een werkbezoek heeft gebracht aan het autowasbedrijf van [appellant] te [vestigingsplaats] .
15.3.2.
Voor zover [appellant] de door de deskundige aangeven verkoopwaarde in het economisch verkeer op zich beoogt te betwisten, geldt dat van een voldoende onderbouwde betwisting geen sprake is, reeds omdat [appellant] niet heeft onderbouwd welke andere verkoopwaarde in het economisch verkeer aan de zaken had moeten worden toegekend. Als zodanige onderbouwing geldt niet de schade-opstelling die [appellant] ter voorbereiding van de comparitie aan het hof heeft toegezonden, deze gaat immers, naar [appellant] bij memorie na deskundigenbericht betoogt, uit van de prijs die destijds gold om de daarin genoemde zaken opnieuw (in gebruikte vorm) aan te schaffen.
Dat het antwoord op vraag 4 luidt dat volgens extern deskundigen aan de op de foto’s zichtbare borstels, niet gereviseerde onderdelen enige commerciële waarde toekomt, maakt niet dat de waardering van de deskundige (Joldersma) niet juist is. De deskundige (Joldersma) heeft immers bij het antwoord op vraag 4 eveneens opgemerkt dat de deskundigen dezelfde mening als die van hem waren toegedaan. Bewijslevering is niet aan de orde. .
15.3.3.
Nu het door de deskundige raadplegen van externe deskundigen niet van invloed is geweest op de inhoud van het deskundigenbericht laat het hof de daaromtrent door [appellant] in voornoemde productie 15 aangevoerde buiten beschouwing.
Tweede bezwaar: niet alle op voornoemde foto’s zichtbare materialen zijn gewaardeerd.
15.3.4.
Ter onderbouwing van zijn betoog dat de deskundige niet alle op de, als productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie, overgelegde foto’s waarneembare zaken heeft gewaardeerd heeft [appellant] als productie 16 bij memorie na deskundigenbericht foto’s overgelegd. De foto’s betreffen uitvergrotingen van een aantal, naar het hof begrijpt, foto’s die als productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie zijn overgelegd en foto’s uit het archief van [appellant] . Met productie 15 bij memorie na deskundigen bericht heeft [appellant] toegelicht welke zaken, die in zijn visie zichtbaar zijn op de foto’s, die als productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie zijn overgelegd, gezien de foto’s overgelegd als voornoemde productie 16 niet zijn gewaardeerd.
15.3.5.
Het hof oordeelt als volgt. Anders dan [appellant] met productie 15 heeft betoogd is op de als productie 16 overgelegde foto’s 4.1. en 4.2 (archieffoto) niet te zien dat foto 4 (overgelegd als productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie) meer zaken omvat dan door de deskundige gewaardeerd. Een tweede krat met kabelrups is niet te zien, terwijl de deskundige borstels heeft gewaardeerd.
Op de als productie 16 overgelegde foto’s 9.1 en 9.2 (archieffoto) is, anders dan met productie 15 wordt betoogd, geen wit gelakte montageplaat en kabeldoos te zien. Voor zover uit deze foto’s al zou blijken dat op foto 9 (overgelegd als productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie) geen sprake is van een kabel als door de deskundige gewaardeerd, maar van een kunststof zuigslang (van nylon wapening voorziene slang) heeft [appellant] niet gesteld wat het verschil in verkoopwaarde in het economisch verkeer op 8 januari 2011 daarvan is met de door de deskundige gewaardeerde kabel. Aldus kan zijn betoog niet leiden tot een andere waardering dan die van de deskundige.
Op de als productie 16 overgelegde foto 10.1 is niet te zien dat foto 10 (overgelegd als productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie) zaken bevat als in productie 15 genoemd door [appellant] .
Op de als productie 16 overgelegde foto11.1, als toegelicht met productie 15, is niet te zien dat foto 11 (overgelegd als productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie) zaken bevat als in productie 15 genoemd door [appellant] .
Voor zover uit de als productie 16 overgelegde foto’s 12.1 en 12.2 (archieffoto) als toegelicht met productie 15 al zou blijken, dat op foto 12 (overgelegd als productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie) een elektromotor zichtbaar is, heeft [appellant] niet gesteld welke verkoopwaarde in het economisch verkeer op 8 januari 2011 daar aan moet worden toegekend. Aldus kan zijn betoog niet leiden tot een andere waardering dan die van de deskundige.
Op de als productie 16 overgelegde foto13.1, als toegelicht bij productie 15, is niet te zien dat foto 13 (overgelegd als productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie) zaken bevat als in productie 15 door [appellant] genoemd. Voor zover geen sprake is van een kabel als door de deskundige gewaardeerd, maar van met wapening versterkte slangen, heeft [appellant] niet gesteld wat het verschil in verkoopwaarde in het economisch verkeer op 8 januari 2011 daarvan is met de door de deskundige gewaardeerde kabel. Aldus kan zijn betoog niet leiden tot een andere waardering dan die van de deskundige.
Op de als productie 16 overgelegde foto 19.1 en 19.2 is niet te zien dat foto 19 (overgelegd als productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie) zaken bevat als vermeld in productie 15.
Op de als productie 16 overgelegde foto 21.1 is niet te zien dat het foto 21 (overgelegd als productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie) een (blinkende) stofzuiger bevat als vermeld in productie 15.
Voorts geldt dat, voor zover [appellant] met productie 15 terecht zou betogen dat op de overige foto’s (overgelegd als productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie) zaken zichtbaar zijn die niet zijn gewaardeerd, hij niet heeft gesteld wat de verkoopwaarde van de niet gewaardeerde zaken in het economisch verkeer is. Zoals hiervoor geoordeeld geldt dat ook voor de door hem genoemde kunststof zuigslang (van nylon wapening voorziene slang), elektromotor en met wapening versterkte slangen.
Als onderbouwing van voornoemde waarde geldt niet de schade-opstelling die [appellant] ter voorbereiding van de comparitie aan het hof heeft toegezonden, deze gaat immers, naar [appellant] bij memorie na deskundigenbericht betoogt, uit van de prijs die destijds gold om de daarin genoemde zaken opnieuw (in gebruikte vorm) aan te schaffen.
Gezien het voorgaande kan zijn betoog niet leiden tot een andere waardering dan die van de deskundige. Bewijslevering is niet aan de orde.
15.3.6.
Evenmin kan het betoog van [appellant] dat [de firma] € 826,-- aan opbrengst van metalen op zijn factuur heeft gecrediteerd leiden tot een andere waardering dan die van de deskundige. [appellant] heeft zijn stelling dat uit voornoemde opbrengst blijkt dat meer zaken dan afgebeeld op de foto’s zijn afgevoerd, omdat schroot geen hogere opbrengst heeft dan metaal in het economisch verkeer niet voldoende onderbouwd. Zijn standpunt dat schroot in 2010 € 0,20 per kg opbracht is daartoe niet voldoende.
Het hof blijft bij het oordeel als gegeven in r.o. 9.2.2. van zijn tussenarrest van 3 januari 2017.
15.3.7.
Het hof maakt de visie van de deskundige tot de zijne en begroot de door [appellant] geleden schade op een bedrag van € 185,--.
15.3.8.
Al het voorgaande, inclusief hetgeen door het hof is geoordeeld in de tussenarresten van 30 augustus 2016, 3 januari 2017 en 18 april 2017, betekent dat de grieven 1 tot en met 4 slechts in zoverre slagen dat [appellant] heeft aangetoond dat hij als gevolg van het onrechtmatig handelen door [geïntimeerde 1 c.s.] - door in strijd met de wettelijke regels de ontruiming van de boerderij zelf te bewerkstelligen - schade heeft geleden tot een bedrag van € 185,-- aan uit de boerderij verwijderde zaken. Dat [appellant] als gevolg van voornoemd onrechtmatig handelen ook schade heeft geleden, in die zin dat hij inkomsten heeft gederfd, wegens het niet kunnen uitbreiden en vernieuwen van zijn StarWash Autowascentrum acht het hof niet aangetoond. Slechts ten aanzien van de met “**” heeft de deskundige aangegeven dat deze geschikt waren voor gebruik eigen aan de zaak.
Uit het arrest van 3 januari 2017 blijkt reeds dat grief 5 in zoverre slaagt dat de door [appellant] aangetoonde schade niet dient te worden afgewezen op grond van eigen schuld.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep in conventie vernietigen voor zover daarbij is afgewezen de vordering te verklaren voor recht dat [geïntimeerde 1 c.s.] met de ontruiming van de boerderij onrechtmatig jegens [appellant] hebben gehandeld en zij jegens [appellant] gehouden zijn de dientengevolge door deze geleden schade te vergoeden.
Het vonnis waarvan beroep in conventie wordt voor het overige, inclusief de proceskosten veroordeling in conventie, bekrachtigd. Het vonnis in reconventie is niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Het hof zal verklaren voor recht dat [geïntimeerde 1 c.s.] met de ontruiming van de boerderij onrechtmatig jegens [appellant] hebben gehandeld en dat zij daarvoor schadeplichtig zijn tot een bedrag van €185,-- .
Het hof zal [geïntimeerde 1 c.s.] veroordelen tot betaling van een bedrag van € 185,-- aan [appellant] .
Het anders of meer gevorderde zal worden afgewezen, de proceskosten in hoger beroep zullen nu partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld worden gecompenseerd, met dien verstande dat de kosten van de deskundige, te weten € 931,70 inclusief btw als begroot bij beslissing van 6 september 2017 voor rekening van [appellant] , blijven.

16.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep in conventie voor zover daarbij is afgewezen de vordering te verklaren voor recht dat [geïntimeerde 1 c.s.] met de ontruiming van de boerderij onrechtmatig jegens [appellant] hebben gehandeld en zij jegens [appellant] gehouden zijn de dientengevolge door deze geleden schade te vergoeden;
en op nieuwe recht doende:
verklaart voor recht dat [geïntimeerde 1 c.s.] met de ontruiming van de boerderij onrechtmatig jegens [appellant] hebben gehandeld en dat zij daarvoor schadeplichtig zijn tot een bedrag van € 185,-- ;
veroordeelt [geïntimeerde 1 c.s.] tot betaling van een bedrag van €185,-- aan [appellant] ;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep in conventie voor het overige;
bepaalt dat de kosten van de deskundige voor rekening van [appellant] blijven;
compenseert de proceskosten in hoger beroep voor het overige in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J. Henzen, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en M.E. Smorenburg en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 februari 2018.
griffier rolraadsheer