ECLI:NL:GHSHE:2018:810

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 februari 2018
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
200.166.014_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake erfpacht en deskundigenonderzoek tussen Holding B.V. en Gemeente Tilburg

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van Holding B.V. tegen de Gemeente Tilburg. De zaak betreft een geschil over de vergoeding van de waarde van een erfpachtrecht. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen op 5 juli 2016 en 27 december 2016, waarin werd vastgesteld dat Holding B.V. recht kan doen gelden op vergoeding van de waarde van de erfpacht per 1 augustus 2011. Om de hoogte van deze vergoeding te bepalen, is een deskundigenonderzoek noodzakelijk geacht. De deskundige, ir. ing. W. Plaggenborg, is benoemd om de waarde van het erfpachtrecht te taxeren en heeft op 29 september 2017 een rapport gepresenteerd. Het hof constateert echter dat de deskundige niet heeft voldaan aan de procedurele aanwijzingen, waardoor het rapport niet zonder meer kan dienen als basis voor een beslissing. Het hof heeft de deskundige opgedragen om het rapport aan te vullen en te herzien, rekening houdend met de opmerkingen van beide partijen. De zaak is aangehouden in afwachting van de resultaten van het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
arrest van 27 februari 2018
in zaaknummer 200.161.290/01
van
[de holding (200.161.290_01)] Holding B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante 200.161.290_01] ,
advocaat: mr. G.S. de Haas te Raamsdonksveer,
tegen
Gemeente Tilburg,
zetelend te Tilburg,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de Gemeente,
advocaat: mr. A.J.H.W. Coppelmans te Tilburg,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 5 juli 2016 en 27 december 2016 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda onder zaaknummer C/02/244575/HA ZA 12-48 gewezen vonnis van 27 november 2013, voor zover
in conventiegewezen tussen de Gemeente als eiseres en [appellante 200.161.290_01] als gedaagde,
en
in zaaknummer 200.166.014/01
van
[de holding 200.166.014_01] Holding B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante 200.166.014_01] ,
advocaat: mr. G.S. de Haas te Raamsdonksveer,
tegen
Gemeente Tilburg,
zetelend te Tilburg,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de Gemeente,
advocaat: mr. A.J.H.W. Coppelmans te Tilburg,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 5 juli 2016 en 27 december 2016 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda onder zaaknummer C/02/244575/HA ZA 12-48 gewezen vonnissen van 27 november 2013, 30 april 2014, 11 juni 2014 en 7 januari 2015, voor zover
in reconventiegewezen tussen [appellante 200.166.014_01] als eiseres en de Gemeente als verweerster.

8.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 27 december 2016 (waarin, ten onrechte, is nagelaten om
  • het deskundigenbericht van 29 september 2017, bij brief van 30 september 2017 toegezonden aan het hof en aan partijen;
  • de akte na deskundigenbericht van [appellante 200.166.014_01] met producties;
  • de antwoordmemorie na deskundigenbericht van de Gemeente.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

9.De verdere beoordeling

in zaaknummer 200.161.290/01
9.1.
Het hof zal iedere beslissing in deze zaak aanhouden, in afwachting van de afronding van de procedure in de zaak met nummer 200.166.014/01.
in zaaknummer 200.166.014/01
9.2.1.
Het hof heeft in zijn tussenarrest van 5 juli 2016 overwogen dat [appellante 200.166.014_01] jegens de Gemeente recht kan doen gelden op vergoeding van de waarde van de erfpacht op
1 augustus 2011 en heeft geoordeeld dat voor de bepaling van de hoogte van deze waardevergoeding een deskundigenonderzoek noodzakelijk is.
Bij tussenarrest van 27 december 2016 heeft het hof ir. ing. W. Plaggenborg te [kantoorplaats] benoemd tot deskundige en bepaald dat de deskundige gemotiveerd en zo nauwkeurig mogelijk antwoord dient te geven op de volgende vragen:
‘1. Welke opbrengst zou een derde op 1 augustus 2011 overhebben voor een erfpachtrecht op het erfpachtperceel, onder dezelfde voorwaarden en voor de resterende duur, met inachtneming van de door de rechtbank in haar vonnis van 27 november 2013 genoemde relevante omstandigheden?
2. Heeft u voor het overige nog opmerkingen waarvan u het zinvol acht dat het hof
daarvan kennis neemt?’In het dictum van het tussenarrest heeft het hof voorts de door de deskundige te volgen procedure vastgelegd.
9.2.2.
De deskundige heeft op 29 september 2017 zijn ‘Taxatierapport’ (hierna: het rapport) vastgesteld en heeft het rapport vervolgens aan het hof en aan partijen doen toekomen.
Daniëls en de Gemeente hebben daarna gereageerd op de inhoud van het rapport. De Gemeente heeft onder andere opgemerkt dat de deskundige heeft nagelaten om een concept-rapport aan partijen voor te leggen.
9.2.3.
Het hof constateert dat uit het rapport niet blijkt dat de deskundige een concept-rapport heeft opgesteld en partijen in de gelegenheid heeft gesteld om dienaangaande opmerkingen te maken en verzoeken te doen, terwijl uit het rapport evenmin de inhoud blijkt van die (eventuele) opmerkingen en verzoeken.
Gelet hierop en mede gelet op de opmerking die de Gemeente dienaangaande heeft gemaakt, gaat het hof ervan uit dat de deskundige deze procedurele aanwijzing (opgenomen in het dictum van het tussenarrest van 27 december 2016 onder 7.7) niet heeft opgevolgd.
Deze constatering en de aan het hof overgelegde schriftelijke reacties van partijen, waaruit blijkt dat partijen wel vragen en opmerkingen bij het rapport hebben, die nog beoordeeld moeten worden door de deskundige, maakt dat het rapport op dit moment niet zondermeer de basis kan vormen voor het nemen van een beslissing over de waarde van de erfpacht.
Het hof zal de schriftelijke reacties van partijen aanmerken als de opmerkingen en verzoeken zoals hiervoor genoemd en zal bepalen dat de deskundige zijn (concept-)rapport naar aanleiding daarvan dient aan te vullen en, zo nodig, te herzien.
Het hof gaat er daarbij van uit dat de deskundige een nieuwe, definitieve versie van zijn rapport zal vaststellen en aan het hof en aan partijen zal doen toekomen (waarna partijen daarop gelijktijdig via memories na deskundigenbericht zullen mogen reageren en vervolgens door middel van antwoordmemories ook zullen mogen reageren op elkaars respectieve reacties).
9.2.4.
Het hof geeft de deskundige - mede naar aanleiding van voornoemde schriftelijke reacties van partijen - in overweging om in zijn rapport tevens op te nemen een korte en voor niet-deskundigen inzichtelijke beschrijving van (de diverse onderdelen van) de door hem gevolgde waarderingsmethode en van de inhoud en het belang dat in dat kader toekomt aan gehanteerde kernwaardes, zoals (niet limitatief opgesomd:) de duur van de erfpacht, de waarde per meter, (het indexpercentage voor) de marktcanon, (het indexpercentage voor) de werkelijke canon en de rekenrente.
9.2.5.
De werkzaamheden die de deskundige, gelet op het voorgaande, alsnog dient te verrichten waren inbegrepen in de oorspronkelijke opdracht zoals door hem aanvaard. Het hof ziet er daarom van af om een (nieuw) voorschot voor de door de deskundige te maken onkosten vast te stellen.
Mocht de deskundige, mede gelet op de tot nu toe door hem verrichte werkzaamheden en de daarvoor ontvangen vergoeding van € 1.694,-, van mening zijn dat zijn totale kosten dit bedrag te boven zullen gaan, dan verzoekt het hof de deskundige het hof hierover in te lichten op de voet van het bepaalde onder 7.12. in het tussenarrest van 27 december 2016.
9.2.6.
In afwachting van de resultaten van het hiervoor bepaalde zal het hof iedere verdere beslissing in de zaak aanhouden.

10.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat de deskundige een definitieve versie van het rapport zal vaststellen, rekening houdend met het door het hof bepaalde onder 9.2.3. en 9.2.4.;
bepaalt dat de termijn waarbinnen het rapport moet worden ingeleverd ter griffie van het hof, met een afschrift aan de advocaten van partijen, op
drie maandenna heden;
verwijst de zaak naar de rol van 5 juni 2018 in afwachting van het rapport;
verstaat dat de zaak na ontvangst van het deskundigenrapport naar de rol wordt verwezen voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van beide partijen gelijktijdig;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, J.C.J. van Craaikamp en W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 februari 2018.
griffier rolraadsheer