ECLI:NL:GHSHE:2018:8

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 januari 2018
Publicatiedatum
2 januari 2018
Zaaknummer
200.203.382_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurder van bedrijfsterrein verdwijnt met zeecontainers; geschil over koopovereenkomst tussen verhuurder en verhuurbedrijf

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een huurder van een bedrijfsterrein en een verhuurbedrijf van zeecontainers. De huurder, [appellant], heeft op enig moment de bedrijfsruimte aan de [adres] te [vestigingsplaats] verhuurd aan de heer [huurder]. Het verhuurbedrijf, Het Gashuis B.V., heeft aan deze huurder enkele containers verhuurd. Na een bepaalde periode is de huurder onbereikbaar geworden en zijn de containers niet meer te traceren. Het Gashuis stelt dat er op 24 maart 2015 een koopovereenkomst is gesloten met [appellant] voor de aankoop van vijf containers, waarvoor een factuur van € 9.982,50 is verzonden. [appellant] betwist echter de koop en de ontvangst van de factuur, en weigert te betalen.

Het Gashuis heeft de procedure tegen [appellant] aangespannen om het factuurbedrag te vorderen, vermeerderd met wettelijke rente en incassokosten. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de hoofdsom toegewezen, maar de overige vorderingen afgewezen. Het Gashuis heeft niet incidenteel geappelleerd tegen de afwijzing van de overige vorderingen, waardoor deze in hoger beroep niet aan de orde zijn.

In het hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat Het Gashuis moet bewijzen dat de koopovereenkomst op 24 maart 2015 daadwerkelijk tot stand is gekomen. Het hof heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering en zal getuigen horen om de stellingen van Het Gashuis te toetsen. De uitspraak van het hof is gedaan op 2 januari 2018, waarbij de zaak is verwezen naar de rol voor verdere procedurele stappen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.203.382/01
arrest van 2 januari 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. D.M. Gijzen te Heerlen,
tegen:
[de vennootschap],
voorheen genaamd
Het Gashuis B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.L. Breunesse te Leusden,
op het bij exploot van dagvaarding van 4 november 2016 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen vonnis van 22 september 2016 tussen appellant - [appellant] - als gedaagde en geïntimeerde
- Het Gashuis - als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 4953588/rolnummer 16-3926)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 28 april 2016.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 4 november 2016;
- de memorie van grieven van [appellant] van 3 januari 2017 met producties;
- de memorie van antwoord van Het Gashuis van 14 maart 2017 met producties.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
[appellant] heeft op enig moment de bedrijfsruimte aan de [adres] te [vestigingsplaats] verhuurd aan de heer [huurder] . Het Gashuis drijft een onderneming in onder meer verhuur en verkoop van containers. Zij heeft aan [huurder] enkele containers verhuurd. Op een gegeven moment is [huurder] voor zowel [appellant] als voor Het Gashuis onbereikbaar geworden. Het Gashuis heeft de door haar aan [huurder] verhuurde containers niet meer kunnen traceren.
4.2
Het Gashuis stelt dat zij [appellant] hierop heeft aangesproken en dat zij op 24 maart 2015 met [appellant] is overeengekomen dat hij vijf volgens Het Gashuis door haar aldaar geleverde containers van haar, het Gashuis, zou kopen. Dit betrof 2 stalen 20 foot containers (nrs. [foot containernummer 1] en [foot containernummer 2] ) en 3 stalen 40 foot containers (nummers [foot containernummer 3] , [foot containernummer 4] en [foot containernummer 5] ). Voor de koop van deze containers heeft Het Gashuis bij factuur van 24 maart 2015 een bedrag van in totaal € 9.982,50 inclusief btw in rekening gebracht door verzending van die factuur aan [appellant] op het adres van de bedrijfsruimte. [appellant] betwist de koop van de containers en de ontvangst van de factuur. Hij weigert de factuur te voldoen.
4.3
Bij dagvaarding van 29 maart 2016 heeft Het Gashuis de onderhavige procedure tegen [appellant] aanhangig gemaakt. In deze procedure stelt Het Gashuis onder meer dat zij van [appellant] opeisbaar te vorderen heeft het factuurbedrag van € 9.982,50. Dit bedrag vordert Het Gashuis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 dagen na de factuurdatum en met (incasso)kosten. [appellant] heeft de vordering betwist.
4.4
Bij tussenvonnis van 28 april 2016 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft op 5 juli 2016 plaatsgevonden. Bij eindvonnis van 22 september 2016 heeft de kantonrechter de hoofdsom toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, 29 maart 2016. Voor het overige heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
4.5
Tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar vordering heeft Het Gashuis niet (incidenteel) geappelleerd, zodat in dit hoger beroep haar vordering alleen aan de orde is voor zover deze door de kantonrechter is toegewezen.
4.6
Volgens Het Gashuis is het oordeel van de kantonrechter juist dat [appellant] los van zijn contractuele verplichting onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. De vraag of [appellant] al dan niet onrechtmatig heeft gehandeld is in deze procedure evenwel niet aan de orde. Het Gashuis heeft uitsluitend de gestelde koopovereenkomst aan haar vordering ten grondslag gelegd. De vordering zoals deze door haar is ingesteld ziet ook alleen daarop en niet op schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige daad.
Rechtsoverweging 3.5 van het vonnis van de kantonrechter is bovendien een overweging ten overvloede, want de toewijzing van de vordering berust op het oordeel dat het bestaan van een koopovereenkomst voldoende is gebleken, niet op de aanname dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld. Dit onderwerp behoeft verder geen bespreking.
4.7
Waar het om gaat, is of tussen partijen op 24 maart 2015 een koopovereenkomst tot stand is gekomen zoals neergelegd in de factuur van die datum. Aan Het Gashuis kan worden toegegeven dat het verweer van [appellant] in eerste aanleg, met name bij gelegenheid van de comparitie van partijen, niet geheel consistent is te noemen. Dat laat evenwel onverlet dat [appellant] , in ieder geval in hoger beroep, voldoende gemotiveerd heeft betwist dat de gestelde koopovereenkomst tot stand is gekomen. Dat betekent dat Het Gashuis als eisende partij haar stelling zal dienen te bewijzen. Dat bewijs heeft zij naar het oordeel van het hof tot dusver niet geleverd, ook niet in die mate dat gesproken kan worden van voorshands, behoudens tegenbewijs, geleverd bewijs. Het hof zal Het Gashuis daarom toelaten tot het bewijs van haar stelling dat tussen partijen op 24 maart 2015 een koopovereenkomst tot stand is gekomen zoals neergelegd in de factuur van die datum.
4.8
Wanneer Het Gashuis er niet in slaagt het gevraagde bewijs te leveren, ontvalt daarmee de grondslag aan haar vordering en behoeft grief 2 geen beoordeling meer. Slaagt zij wel in dit bewijs, dan wordt het primair verweer van [appellant] , dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen, verworpen. Voor dat geval overweegt het hof ten aanzien van grief 2 nu al het navolgende.
4.9
Met grief 2 betwist [appellant] de omvang van het in rekening gebrachte bedrag. Het Gashuis heeft niet gesteld dat bij het aangaan van de koopovereenkomst een vaste koopsom is overeengekomen, zodat dit in rechte niet is gebleken. Zij doet in haar memorie van antwoord een beroep op het bepaalde in artikel 7:4 BW en voert hierbij aan dat de door haar in rekening gebrachte prijzen redelijk en gangbaar zijn. [appellant] heeft de redelijkheid van de in rekening gebrachte prijs betwist.
Het hof overweegt op dit punt als volgt. Het Gashuis heeft als productie 12 bij memorie van antwoord facturen in het geding gebrachte voor de levering door haar van tweedehands/gebruikte containers. Uit de factuurbedragen volgt dat zij voor een gebruikte 20 foot container een bedrag in rekening brengt dat varieert van € 800,= tot € 1.000,= en voor een 40 foot container van € 1.100,= tot € 1.325,= (telkens levering franco bij koper, prijzen exclusief btw). Bij gebreke aan meer specifieke informatie ten aanzien van de containers zal het hof als redelijke prijs het gemiddelde van deze bedragen aanhouden, € 900,= voor een 20 foot container en € 1.212,50 voor een 40 foot container. Redenen om transportkosten te berekenen bestonden niet. Aan de stellingname van Het Gashuis ligt immers ten grondslag dat de containers op het moment dat [appellant] ze kocht al in [vestigingsplaats] waren (of waren geweest), zodat zij deze niet meer hoefde te vervoeren. Een redelijke prijs komt in dat geval uit op € 1.800,= voor de 20 foot containers en € 3.637,50 voor de 40 foot containers, tezamen en vermeerderd met 21% btw een bedrag van € 6.579,38.
4.1
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De uitspraak

Het hof:
laat Het Gashuis toe te bewijzen dat [appellant] op 24 maart 2015 van haar vijf containers heeft gekocht als vermeld in de factuur van die datum;
bepaalt, voor het geval Het Gashuis bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. B.A. Meulenbroek als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 16 januari 2018 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) op woensdagen in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van Het Gashuis ten minste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, A.J. Henzen en R.J.M. Cremers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 januari 2018.
griffier rolraadsheer