ECLI:NL:GHSHE:2018:771

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
200.227.866_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van haar kinderen bij de vader is verleend. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. L.E. Swart, heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen. De kinderen stonden sinds 26 juli 2016 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en waren eerder uit huis geplaatst in een crisispleeggezin. De rechtbank had op 31 augustus 2017 de GI gemachtigd om de kinderen bij de vader te plaatsen, wat de moeder betwist. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 januari 2018 zijn zowel de moeder als de GI gehoord, evenals de vader, die niet ter zitting verscheen. Het hof heeft vastgesteld dat de GI onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de uithuisplaatsing bij de vader in het belang van de kinderen was. Het hof oordeelt dat er geen onafhankelijk onderzoek heeft plaatsgevonden naar de opvoedvaardigheden van de vader en zijn nieuwe partner, en dat de GI niet adequaat heeft gehandeld in het onderhouden van contact tussen de kinderen en de moeder. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 22 februari 2018
Zaaknummer : 200.227.866/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/333581 / JE RK 17-1374
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.E. Swart,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [belanghebbende] (hierna te noemen: de vader), bijgestaan door mr. J.M.R. Vlaar.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 31 augustus 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 november 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader te verlenen met ingang van [geboortedatum] 2017 tot 24 oktober 2017 alsnog af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 januari 2018, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking, waarvan beroep, in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 januari 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Swart en door de heer E.J. Nyembo Katumbwe, tolk in de taal Lingala;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
- namens de vader mr. Vlaar.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 25 augustus 2017;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 23 januari 2018;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 29 januari 2018;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 29 januari 2018;
- een ter zitting door de advocaat van de vader overgelegd emailbericht van de Jugendhilfedienst te [kantoorplaats] , België, van 29 januari 2018 te 13.25 uur.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen noch de rechtbank hebben zich uitgelaten over de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in de onderhavige zaak. Het hof begrijpt dat zij er vanuit zijn gegaan dat met betrekking tot het onderhavige verzoek de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt, hetgeen het hof onderschrijft.
De rechtbank heeft het Nederlandse recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof van de toepasselijkheid van dat recht uitgaat.
3.2.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] (België);
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (België),
hierna tezamen ook aangeduid als de kinderen.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.3.
De kinderen staan sinds 26 juli 2016 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is geëindigd op 24 oktober 2017.
3.4.
De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging in de periode vanaf
26 juli 2016 tot 22 december 2016 uit huis geplaatst geweest in een crisispleeggezin. Op laatstgenoemde datum zijn de kinderen geplaatst op een behandelgroep van “De Krabbebossen”. Daar hebben zij verbleven tot 1 september 2017.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad - verklaarde beschikking heeft de rechtbank een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader met ingang van
1 september 2017 tot uiterlijk het einde van de ondertoezichtstelling op 24 oktober 2017.
Sinds 1 september 2017 wonen de kinderen in België bij de vader en zijn nieuwe partner.
3.6.
De moeder kan zich met de beschikking van de rechtbank niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft op onvoldoende gronden de GI gemachtigd om de kinderen uit huis te plaatsen bij de vader. Er had onafhankelijk onderzoek moeten plaatsvinden naar de vraag of het in het belang van de kinderen is om teruggeplaatst te worden bij een van de ouders en hoe in dat geval de contactregeling met de andere ouder eruit zou moeten komen te zien. Een dergelijk onderzoek is niet (volledig) verricht. De rechtbank had moeten wachten op de afronding van het interactie- en observatieonderzoek door Keinder naar de positie van de ouders, alvorens een beslissing te nemen. De evaluatieverslagen van “De Krabbebossen”, die de GI mede aan haar inleidend verzoek ten grondslag heeft gelegd, geven onvoldoende inzicht in de vraag of plaatsing van de kinderen bij de vader in hun belang is.
Daar komt bij dat de GI geen compleet beeld had van de thuissituatie bij de vader. Ook was niet bekend of en, zo ja, welke hulpverlening na de plaatsing van de kinderen bij de vader in België opgestart zou worden. Sinds de kinderen bij de vader zijn gaan wonen, heeft de moeder geen enkel contact meer met hen gehad. Van de Belgische hulpverleningsinstanties heeft zij nooit iets vernomen. De moeder maakt zich ernstige zorgen over de situatie van de kinderen bij de vader. Omdat de vader veel werkt, zullen de kinderen vaak worden opgevangen door buren en vreemden. De kinderen spreken echter geen Frans.
De moeder heeft geprobeerd contact op te nemen met de vader, maar zij heeft de indruk dat de vader die contacten afhoudt door bijvoorbeeld de telefoon niet op te nemen wanneer zij belt. Het is de moeder evenmin gelukt om contact te leggen met de Belgische instanties. Het is haar niet duidelijk wie zij daarvoor moet bellen.
De kinderen verbleven al ruim een jaar in Nederland toen zij met een machtiging van de rechtbank bij de vader in België zijn geplaatst. Hun toekomstperspectief lag en ligt evenwel in Nederland bij de moeder. De vader heeft destijds ingestemd met een verhuizing van de kinderen naar de moeder. De moeder heeft inmiddels haar leven op orde en staat - anders dan de GI beweert - open voor een onderzoek naar haar persoon. Zij heeft een eigen woning. Er is geen sprake van psychische problemen of van verslaving. De moeder wordt begeleid naar regulier werk, haar schulden worden gesaneerd en zij heeft iedere week een gesprek met haar begeleider van Traverse. Toen de kinderen bij de moeder woonden, hadden zij een normaal leven. De moeder heeft bij de kinderen nooit iets gezien van seksueel uitdagend gedrag, waarvan de GI in de stukken melding maakt.
Volgens de moeder was de GI op voorhand op de hand van de vader. De gezinsvoogd heeft zich ook negatief uitgelaten over de moeder.
Door de hele gang van zaken zijn de artikelen 3, 5, 9 en 10 van het IVRK geschonden, aldus de moeder in het beroepschrift.
3.8.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - samengevat - het volgende aan.
Evenals de raad was de GI van mening dat een thuisplaatsing van de kinderen bij de vader in hun oude woon- en leefomgeving het meest in hun belang zou zijn en het meest zou tegemoetkomen aan hun behoeften. Gezien het verstrijken van de aanvaardbare termijn vond de GI het noodzakelijk de kinderen snel duidelijkheid te bieden over hun opgroeiperspectief, ook om te voorkomen dat zij teveel zouden vervreemden van hun eigen cultuur en taal. Wachten op afronding van het onderzoek door Keinder was niet nodig. Een bijkomend probleem was dat de gemeente de kosten van dit onderzoek niet langer voor haar rekening wilde nemen.
De GI heeft een tussenbalans opgemaakt en in dat kader de mogelijkheden van beide ouders om de kinderen thuis op te voeden onderzocht. Keinder en “De Krabbebossen” waren het met de GI eens dat het opvoedperspectief van de kinderen bij de vader in België lag. De ouderbegeleider van “De Krabbebossen” heeft een huisbezoek aan de vader afgelegd en zijn thuissituatie als goed genoeg beoordeeld. De Jugendhilfedienst ondersteunt de vader op praktisch gebied bij de opvoeding van de kinderen. Deze dienst heeft ook zicht op hun opvoedingssituatie.
De moeder heeft de kinderen in maart 2016 zonder enige voorbereiding weggehaald uit hun oude leefomgeving. De GI erkent dat de moeder hard heeft gewerkt, met name aan haar huisvesting en financiële problemen, maar dat is onvoldoende voor een plaatsing van de kinderen bij haar. De kinderen zijn toen zij bij de moeder woonden verwaarloosd. De moeder heeft onvoldoende inzicht getoond in de zorgen ten aanzien van haar persoonlijke situatie en het gedrag van de kinderen. Zij heeft ook geen behandeling voor zichzelf gezocht. De GI heeft weinig zicht op de aanwezigheid van persoonlijke problematiek bij de moeder, omdat de moeder daar niet open over is.
De GI heeft geen bevoegdheid in België. Zij heeft de overdracht naar de Belgische hulpverlening zorgvuldig opgezet en de moeder laten weten wie de medewerkers zijn van de Jugendhilfedienst in [kantoorplaats] (België). De GI acht het belangrijk voor de kinderen dat zij contact hebben met de moeder en heeft de moeder verzocht contact op te nemen met de Belgische autoriteiten om zodoende afspraken te maken over het herstel van het contact met de kinderen. De GI heeft een en ander gemonitord door opnieuw contact te leggen met de Belgische instanties. Zo bleek uit een contact in januari 2018 dat de kinderen bekend waren bij de Jugendhilfedienst. De hulpverlening in België vindt evenwel op vrijwillige basis plaats, zodat van de ouders wordt verwacht dat zij zelf het initiatief tot contact nemen.
3.9.
Namens de vader is ter zitting - beknopt weergegeven - het volgende verklaard.
Het gaat goed met de kinderen bij de vader. Wanneer de vader naar zijn werk is, verzorgt zijn nieuwe partner de kinderen. Ook vanuit school zijn er geen zorgsignalen.
De vader vindt het belangrijk dat de kinderen contact hebben met de moeder, maar voor het opstarten van dat contact is bemiddeling nodig.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.10.2.
Naar het oordeel van het hof heeft de GI onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er gronden aanwezig waren om de kinderen met ingang van 1 september 2017 bij de vader uit huis te plaatsen.
Het hof is met de moeder van oordeel dat de GI haar stelling dat terugplaatsing van de kinderen bij de vader in hun belang is, onvoldoende heeft onderbouwd, bijvoorbeeld met onderliggende stukken. De overgelegde evaluatiehulpverleningsplannen van “De Krabbebossen” geven op dit punt onvoldoende inzicht, ook omdat de vader zich gedurende de observatieperiode weinig heeft laten zien. Verder heeft er geen onafhankelijk onderzoek naar de opvoedvaardigheden van de vader en naar die van zijn nieuwe partner plaatsgevonden. Dit klemt temeer nu het hier om jonge kinderen gaat met een belast verleden die al op meerdere plekken hebben verbleven. Bovendien waren er ten tijde van de verplaatsing van de kinderen naar de vader in België zorgen over de kinderen. Bij [minderjarige 1] was haar emotieregulatie een aandachtspunt en bij [minderjarige 2] zijn seksuele ontwikkeling, naast signalen die wijzen op mogelijke traumatisering, zo blijkt uit de verslagen van “De Krabbebossen”.
3.10.3.
Het hof stelt verder vast dat de kinderen sinds hun verhuizing naar België geen enkel contact meer hebben gehad met de moeder, terwijl alle betrokkenen bij deze zaak het erover eens zijn dat dit contact belangrijk is voor de kinderen. Uit het verweerschrift van de GI blijkt dat de moeder plotseling en onvoorbereid afscheid heeft moeten nemen van de kinderen, hetgeen niet in hun belang is geweest. Naar het oordeel van het hof had het op de weg van de GI gelegen om te onderzoeken in hoeverre de moeder kon worden geholpen met het in stand houden van enigerlei contact met de kinderen. Van een dergelijk onderzoek is onvoldoende gebleken, althans de GI heeft daartoe onvoldoende aangevoerd.
Verder volgt uit het emailbericht van de Jugendhilfedienst te [kantoorplaats] , België, van 29 januari 2018 dat er nog geen hulp voor de vader is ingezet bij het opvoeden van de kinderen, terwijl de GI eerder van mening was dat de vader hierbij wel (ambulante) ondersteuning nodig had. Ook van het opstarten van speltherapie, die volgens de GI in ieder geval voor [minderjarige 1] en mogelijk ook voor [minderjarige 2] , aangewezen was, blijkt niet. Uit voormeld emailbericht komt tevens naar voren dat het bij de Jugendhilfedienst ondanks meerdere telefoongesprekken met de GI ontbreekt aan duidelijkheid over de situatie van de kinderen en over de aan hen verstrekte opdracht. Het hof kan hierin niets anders zien dan een bevestiging van het beeld dat de overdracht van het toezicht naar de Belgische hulpverlening niet op een zorgvuldige en adequate wijze heeft plaatsgevonden. De enkele niet nader onderbouwde stelling van de GI dat zij een en ander wel goed geregeld heeft, is in dit verband onvoldoende en wordt geenszins bevestigd door het emailbericht van 29 januari 2018.
Waar het naar het oordeel van het hof tot slot nog aan schort, is de inzet van passende hulpverlening voor de ouders om hun onderlinge communicatie en verstandhouding te verbeteren. De kinderen zijn gebaat bij een goede afstemming tussen de ouders.
3.10.4.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank onder de hiervoor weergegeven omstandigheden het inleidende verzoek van de GI niet had mogen toewijzen. Gelet op dit oordeel behoeven de overige stellingen en standpunten van de moeder geen bespreking meer.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de beschikking waarvan beroep dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de GI van 24 juli 2017 alsnog dient te worden afgewezen.
Het hof realiseert zich hierbij dat deze beslissing bij de huidige stand van zaken geen wijziging brengt in de feitelijke leefomstandigheden van de kinderen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 31 augustus 2017,
en opnieuw recht doende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de GI van 24 juli 2017 tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, L.Th.L.G. Pellis en
J.C.E. Ackermans - Wijn en is op 22 februari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.