ECLI:NL:GHSHE:2018:76

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
11 januari 2018
Zaaknummer
200.209.346_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf van minderjarige dochter bij vader bepaald in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige dochter van partijen. De moeder, die in hoger beroep ging, verzocht om het hoofdverblijf van de minderjarige bij haar te bepalen, terwijl de vader verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarin was bepaald dat de minderjarige bij hem zou verblijven. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had op 9 november 2016 in eerste aanleg de beschikking gegeven dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vader zou zijn, na een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld, inclusief de ontwikkeling van de minderjarige en de zorgsituatie bij beide ouders. Het hof concludeerde dat de huidige situatie, waarbij de minderjarige bij de vader woont, in haar belang is en dat er geen zwaarwegende redenen zijn om deze situatie te wijzigen. De moeder had aangevoerd dat de vader onvoldoende aandacht voor de minderjarige had, maar het hof oordeelde dat de vader adequaat zorgde voor de minderjarige en dat de huidige leefsituatie bij de vader positief was. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 11 januari 2018
Zaaknummer: 200.209.346/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/292271 / FA RK 14-8579
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
thans niet bijgestaan door een advocaat,
voorheen bijgestaan door : mr. H. Yilmaz-Altindag.
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.C.M. Dirven.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 november 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 februari 2017 heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat deze beschikking in die zin wordt gewijzigd dat:
I het verzoek van de vader om het hoofdverblijf van de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] bij hem te bepalen wordt afgewezen;
II het zelfstandig verzoek van de moeder om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen wordt toegewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 maart 2017, heeft de vader verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en de grief van de moeder af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 november 2017.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder;
  • de vader, bijgestaan door mr. Dirven;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 5 april 2017;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 10 april 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 20 september 2006 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van 3 november 2015 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank de raad verzocht om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in deze beschikking onder rechtsoverweging 3.10. vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren. De beslissing is destijds aangehouden.
3.3.
Bij beschikking van 19 april 2016 heeft voornoemde rechtbank de raad (opnieuw) verzocht om een nader onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in de beschikking van 3 november 2015 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren.
De rechtbank heeft vervolgens de behandeling van de verzoeken tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de verzoeken tot vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken nogmaals aangehouden.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat [minderjarige] het hoofdverblijf bij de vader heeft.
Voorts heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de moeder en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar eenmaal per twee weken van vrijdag na school tot zondag 19:00 uur en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, nader in onderling overleg door partijen te regelen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing, althans wat betreft het hoofdverblijf van [minderjarige] , niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert, samengevat, aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen wijziging dient te worden gebracht in de woonsituatie van [minderjarige] . Zij verzoekt het hof om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen.
De moeder stelt daartoe dat zij in haar huidige situatie voldoende tijd heeft om [minderjarige] de nodige aandacht te geven en zorg te verlenen. De vader heeft volgens de moeder onvoldoende oog voor de belangen van [minderjarige] en zij krijgt van (het netwerk van) de vader niet de aandacht die zij nodig heeft. Hoewel de moeder meent dat de vader het beste voor heeft met [minderjarige] en ook zijn best doet, schiet hij hierin echter te kort, met name vanwege praktische onmogelijkheden. De vader werkt veel en is weinig aanwezig. De grootouders, waar [minderjarige] veel verblijft, zijn op leeftijd en hebben gezondheidsklachten. Zij zijn niet in staat om [minderjarige] de nodige aandacht te geven. In de woning van de grootouders is het (als gevolg van de vele hulpverlening) erg druk, hetgeen niet in het belang van [minderjarige] is. Er is niet de nodige aandacht voor [minderjarige] . Zij wordt vaak aan haar lot overgelaten.
3.6.1.
Ter zitting heeft de moeder daar nog aan toegevoegd dat hoewel in de afgelopen periode de verstandhouding tussen de ouders is verbeterd er nog wel geregeld onenigheid bestaat omtrent [minderjarige] . Daarbij heeft de moeder benadrukt dat zij vaak degene is die bepaalde negatieve kwesties (zoals huiswerkachterstand van [minderjarige] , behandeling van hoofdluis) moet oplossen.
3.7.
De vader heeft het hof verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Hij ziet geen aanleiding om een wijziging aan te brengen in de bestaande situatie.
De moeder heeft nagelaten om haar stelling - dat er nagenoeg geen toezicht op en aandacht is voor [minderjarige] - verder te onderbouwen. Bovendien heeft de raad aandacht besteed aan de leefsituatie van [minderjarige] . De vader zorgt er op zijn beurt voor dat [minderjarige] voldoende momenten van rust krijgt wanneer zij die nodig heeft. De vader acht de situatie van [minderjarige] , waarbij zij vriendinnetjes en school alsmede een hechte familie dichtbij heeft, ideaal. [minderjarige] heeft daarnaast goede contacten met de moeder en de vader merkt dat zij daar steeds zelfstandiger in wordt, net als in haar relatie tot hem.
3.7.1.
Ter zitting heeft de vader bevestigd dat de onderlinge communicatie tussen de ouders is verbeterd. De vader haalt en brengt [minderjarige] van en naar de moeder voor de omgangsmomenten. Hij betwist dat er in de huidige situatie te weinig aandacht is voor [minderjarige] en benadrukt dat hij dagelijks na zijn werk tijd doorbrengt met [minderjarige] . Ook heeft de vader overdag telefonisch contact met [minderjarige] .
3.8.
De raad heeft ter zitting aangegeven dat hoewel de huidige situatie niet ideaal is en er zorgen bestaan ten aanzien van de communicatie tussen de ouders, het advies, om het hoofdverblijf bij de vader te bepalen, wordt gehandhaafd.
Daarbij heeft de raad benadrukt dat het feit dat het thans in het belang is van [minderjarige] om het hoofdverblijf bij de vader te bepalen niet wil zeggen dat de moeder geen goede opvoeder is. De raad acht het echter in het belang van [minderjarige] om de bestaande situatie te handhaven, nu er geen zwaarwegende redenen zijn aangevoerd waarom de bestaande situatie gewijzigd zou moeten worden.
3.9.
Het hof oordeelt als volgt.
Bevoegdheid
3.9.1.
De moeder bezit de Nederlandse nationaliteit en de vader de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit.
3.9.2.
Op grond van artikel 8 Verordening (EG) nr. 2201/2003, van 27 november 2003, betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II bis), zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
Als onweersproken staat vast dat [minderjarige] ten tijde van het indienen van het verzoekschrift in eerste aanleg, haar gewone verblijfplaats in Nederland had.
De rechtbank was dan ook bevoegd in eerste aanleg over de onderhavige zaak haar oordeel te geven en heeft daarbij terecht het Nederlandse recht toegepast.
Hoofdverblijfplaats
3.10.
Ten aanzien van het hoofdverblijf overweegt het hof als volgt.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.10.2.
[minderjarige] woont, sinds het uit elkaar gaan van de ouders, bij de vader.
In de loop van de jaren zijn er achtereenvolgens met tussenpozen drie raadsonderzoeken gedaan. Het laatste onderzoek dateert van 4 oktober 2016. In dit onderzoek heeft de raad opgenomen dat de huidige situatie, het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader, het uitgangspunt was om te bezien of er gronden waren om hierin wijziging aan te brengen.
Uit dit raadsonderzoek volgt dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt op alle gebieden. De vader weet wat belangrijk is voor [minderjarige] en reageert hier adequaat op. Uit het onderzoek is niet gebleken dat [minderjarige] hierin tekort komt. De opvang binnen het netwerk van de vader wordt als liefdevol en warm omschreven hetgeen een meerwaarde is voor de ontwikkeling van [minderjarige] die zich welkom en ontvangen voelt in het gezin van grootouders.
De moeder heeft zich ontwikkeld tot een zorgzame moeder die geniet van de weekenden met [minderjarige] . Zij is zorgzaam en betrokken en weet wat [minderjarige] leuk vindt en stemt dit op haar af.
De raad ziet het als een risicofactor dat de moeder niet altijd neutraal is over de huidige situatie en de rol van de vader (alsook diens netwerk). Indien het hoofdverblijf bij de moeder zou worden bepaald bestaat er het risico dat [minderjarige] dan ook een negatief beeld zou ontwikkelen van de vader en zijn familie hetgeen mogelijk op beëindigen van het contact met de anderen ouder, in dit geval de vader, zou kunnen uitlopen. De raad acht dit risico onaanvaardbaar.
Uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen blijkt dat de situatie - zoals beschreven in het voornoemde raadsrapport - ook thans nog aan de orde is. Het gaat goed met [minderjarige] bij haar vader en binnen het netwerk van de familie van de vader. De zorg- en contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] verloopt goed en zij heeft het naar haar zin bij de moeder en haar nieuwe gezin.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de conclusie van de raad overneemt en van oordeel is dat het in het belang van [minderjarige] wordt geacht om haar bestaande hoofdverblijf bij vader te behouden, dit aangezien zij gebaat is bij continuïteit en stabiliteit hierin.
Hetgeen door de moeder in haar hoger beroep is aangevoerd maakt niet dat het hof redenen ziet om daarin een verandering aan te brengen.
Wellicht ten overvloede overweegt het hof daarbij nog dat de beslissing om het hoofdverblijf bij de vader te bepalen niet wil zeggen dat de moeder geen goede opvoeder is, zoals reeds ook ter zitting door de raad is benadrukt.
3.10.3.
Ondanks de inspanningen van de ouders en de gemaakte vorderingen zijn er naar het oordeel van het hof nog stappen te zetten in de verbetering van de onderlinge contacten tussen de ouders. Het is van belang dat de ouders, in het belang van [minderjarige] , op een voor [minderjarige] niet belastende manier leren communiceren. Ter zitting is besproken dat het belangrijk is dat de in het verleden aangegane gesprekken bij Juzt door de ouders worden voortgezet. Partijen hebben desgevraagd aangegeven dat zij hiervoor open staan. Het hof hoopt dat partijen zich zullen inzetten en erin slagen om deze gesprekken weer op te starten.
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, namelijk voor zover daarbij het hoofdverblijf van de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007, bij de vader is bepaald.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 9 november 2016 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, namelijk voor zover daarbij het hoofdverblijf van de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007, bij de vader is bepaald;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.C.E. Ackermans-Wijn en C.L.M. Smeets is op 11 januari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.