ECLI:NL:GHSHE:2018:748

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
17/00086
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanmaningskosten en uitstel van betaling in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de heer [belanghebbende] tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg van 8 december 2016. De zaak betreft de beschikking aanmaningskosten die aan belanghebbende is opgelegd door de invorderingsambtenaar van de gemeente Horst aan de Maas. De beschikking, gedateerd 17 mei 2016, omvatte een bedrag van € 7 aan aanmaningskosten, welke in rekening zijn gebracht omdat belanghebbende de aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) niet tijdig had betaald. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de invorderingsambtenaar heeft deze gehandhaafd. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 1 februari 2018 heeft het Hof de feiten en standpunten van beide partijen gehoord. Belanghebbende stelde dat hij tijdig om uitstel van betaling had verzocht, maar het Hof oordeelde dat zijn brief van 11 maart 2016 niet als een verzoek om uitstel kon worden opgevat. Het Hof volgde de stelling van de invorderingsambtenaar dat het indienen van een bezwaar- of beroepschrift niet automatisch leidt tot uitstel van betaling. Bovendien heeft belanghebbende niet aangetoond dat hij in eerdere gevallen automatisch uitstel had gekregen.

Het Hof concludeerde dat de beschikking aanmaningskosten terecht was gegeven en dat het hoger beroep ongegrond was. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit J. Swinkels, A.J. Kromhout en M. Harthoorn, met E.J.M. Bohnen als griffier. Tegen deze uitspraak staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00086
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 8 december 2016, nummer AWB 16/1793, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de invorderingsambtenaar van de gemeente Horst aan de Maas,
hierna: de Invorderingsambtenaar,
betreffende de hierna te vermelden beschikking.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Bij beschikking met dagtekening 17 mei 2016 is aan belanghebbende een bedrag van € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht (hierna: de beschikking aanmaningskosten of beschikking). Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking.
De Invorderingsambtenaar heeft de beschikking bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende geen griffierecht geheven.
De Invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft
de Invorderingsambtenaar vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
De zitting heeft plaatsgehad op 1 februari 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn partner mevrouw [A] , alsmede, namens de Invorderingsambtenaar, mevrouw [D] . Het hoger beroep in de onderhavige zaak is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met het hoger beroep in de zaak met hofkenmerk 17/00085, tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Horst aan de Maas (hierna: de Heffingsambtenaar).
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Met dagtekening 29 februari 2016 is aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: de aanslag OZB) opgelegd ter zake van de onroerende zaak bekend als [adres] , te [plaats] . Op het aanslagbiljet staat vermeld dat de aanslag OZB vóór 30 april 2016 dient te worden betaald. Belanghebbende heeft de aanslag OZB niet voor de laatste vervaldag betaald.
2.2.
Als gevolg van het uitblijven van de betaling van de aanslag OZB heeft de Invorderingsambtenaar met dagtekening 17 mei 2016 de beschikking aan belanghebbende toegezonden. Het totaalbedrag van de beschikking van € 119,57 is onderverdeeld in een bedrag van € 112,57 (bedrag van de aanslag OZB) en € 7 (aanmaningskosten).

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de beschikking aanmaningskosten terecht is gegeven.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord.
De Invorderingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Partijen hebben ter zitting hun stellingen nader toegelicht.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de beschikking.
De Invorderingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Op grond van artikel 11 van de Invorderingswet 1990 (hierna: de IW) in verbinding met artikel 231 van de Gemeentewet, kan de invorderingsambtenaar een belastingschuldige, die een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, schriftelijk manen om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning de belastingaanslag te betalen. In artikel 2 van de Kostenwet, dat op grond van het bepaalde in artikel 231, lid 1 van de Gemeentewet van toepassing is op de invordering van gemeentelijke belastingen, zijn de kosten voor het verzenden van een aanmaning opgenomen. Bij een gevorderde som tot € 454 bedragen de aanmaningskosten € 7.
4.2.
Op grond van artikel 25, lid 1 van de IW kan een bestuursorgaan, in dit geval de Invorderingsambtenaar, bij beschikking onder door hem te stellen voorwaarden aan een belastingschuldige voor een bepaalde tijd uitstel van betaling verlenen. Gedurende het uitstel vangt de dwanginvordering niet aan of wordt deze geschorst. De door de Invorderingsambtenaar gehanteerde voorwaarden omtrent verzoeken om uitstel van betaling zijn opgenomen in de Leidraad invordering Gemeentelijke Belastingen 2015 van de Gemeente Horst aan de Maas.
4.3.
De aanslag OZB is niet vóór de laatste vervaldatum (30 april 2016) betaald. Belanghebbende stelt, naar het Hof begrijpt, dat aan hem ten onrechte de aanmaningskosten in rekening zijn gebracht, omdat hij tijdig om uitstel van betaling heeft verzocht. Het Hof volgt belanghebbende niet in die stelling en overweegt daartoe als volgt.
Belanghebbende heeft zich in zijn brief van 11 maart 2016, die door de Heffingsambtenaar is aangemerkt als bezwaarschrift tegen de aanslag OZB, uitsluitend op het standpunt gesteld dat de Heffingsambtenaar de aanslag OZB niet mocht opleggen, omdat er bij de Rechtbank nog een beroepsprocedure over een ander jaar (2015) aanhangig was. In de Leidraad Invordering Gemeentelijke Belastingen 2015 van de gemeente Horst aan de Maas, onderdeel 25.2.2, is bepaald, dat het indienen van een bezwaar- of beroepschrift niet automatisch (ook) geldt als een verzoek om uitstel van betaling, maar dat om uitstel van betaling moet worden verzocht. Het Hof is van oordeel dat de Invorderingsambtenaar de als bezwaarschrift tegen de aanslag OZB aangemerkte brief van 11 maart 2016, gelet op de tekst daarvan, niet als een verzoek om uitstel van betaling hoefde op te vatten.
4.4.
Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen, dat hij er op mocht vertrouwen dat louter door het indienen van een bezwaar- of beroepschrift uitstel van betaling zou worden verleend, omdat dit in eerdere gevallen, bij door hem ingediende bezwaar- of beroepschriften, wél is gebeurd, geldt het volgende. De Invorderingsambtenaar heeft deze stelling van belanghebbende weersproken en verwezen naar het al jarenlang geldende beleid van de gemeente. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt, dat aan hem bij eerder ingediende bezwaar- of beroepschriften wél automatisch uitstel van betaling werd verleend. Daar komt bij dat belanghebbende niet heeft onderbouwd, waarom hij er op mocht vertrouwen dat de tekst op de achterzijde van het aanslagbiljet:
“Let op! De verplichting tot tijdige betaling van de aanslag vervalt niet wanneer u een bezwaarschrift indient.”
niet voor hem zou gelden.
4.5.
Belanghebbende heeft verder nog aangevoerd dat de Heffingsambtenaar in eerdere jaren met het opleggen van de WOZ-beschikkingen en de aanslagen OZB heeft gewacht tot procedures over voorgaande jaren waren afgerond. Desgevraagd heeft belanghebbende ter zitting verklaard, dat hij die aanslagen overigens wel tijdig heeft betaald. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende aan deze gang van zaken niet het vertrouwen kon ontlenen, dat hij de aanslag OZB niet vóór de laatste vervaltermijn hoefde te betalen zonder om uitstel van betaling te verzoeken. De beschikking aanmaningskosten is dan ook terecht gegeven.
Slotsom
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
Van belanghebbende is geen griffierecht geheven.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

5.Beslissing

Het Hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 22 februari 2018 door J. Swinkels, voorzitter, A.J. Kromhout en M. Harthoorn, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.