ECLI:NL:GHSHE:2018:728

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
200.203.217_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omvang waterverbruik bij hennepkwekerij en toepassing van artikel 226 Rv na verlies hoedanigheid advocaat

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de omvang van het waterverbruik bij een hennepkwekerij, waarbij de watermeter illegaal is verwijderd. De appellante, een vennootschap, heeft het pand waarin de hennepkwekerij werd aangetroffen, verhuurd. De politie ontdekte de hennepkwekerij op 19 augustus 2014, waarna het waterverbruik in de periode van 1 januari 2014 tot 19 augustus 2014 niet geregistreerd kon worden. De geïntimeerde, een waterleverancier, heeft het waterverbruik geschat op basis van de aangetroffen hennepkwekerij en een factuur gestuurd aan de appellante voor een bedrag van € 6.768,84. De appellante heeft deze factuur niet betaald, wat leidde tot een procedure bij de kantonrechter.

De kantonrechter heeft in een tussenvonnis de geïntimeerde in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren voor de berekening van het waterverbruik. In het eindvonnis is vastgesteld dat er geen objectieve gegevens beschikbaar waren voor de bepaling van het waterverbruik, en de kantonrechter heeft het verbruik geschat op 9.000 m³. De appellante is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.737,36, vermeerderd met rente en incassokosten.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van de appellante beoordeeld, waarbij de focus lag op de berekening van het waterverbruik en de buitengerechtelijke incassokosten. Het hof heeft vastgesteld dat er geen objectieve gegevens zijn over het waterverbruik en dat een billijke maatstaf gehanteerd moet worden. Het hof heeft besloten een deskundigenbericht aan te vragen om de vraag te beantwoorden welk waterverbruik gemoeid is met een hennepkwekerij van de omvang en uitrusting zoals in deze zaak. Tevens is vastgesteld dat de advocaat van de appellante is geschrapt, wat heeft geleid tot schorsing van het geding op basis van artikel 226 Rv.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.203.217/01
arrest van 20 februari 2018
in de zaak van
[de vennootschap 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: aanvankelijk mr. [advocaat geschrapt] te [plaats] ,
thans niet langer door een advocaat vertegenwoordigd,
tegen:
[de vennootschap 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.G.M. van den Heuvel te Breda,
op het bij exploot van dagvaarding van 7 november 2016 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, gewezen vonnis van 10 augustus 2016 tussen appellante - [appellante] - als gedaagde en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4246116 CV EXPL 15-4902)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 9 maart 2016.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 7 november 2016;
- de memorie van grieven van [appellante] van 27 december 2016 met producties;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde] van 7 februari 2017 met een productie.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de drie grieven van [appellante] verwijst het hof naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
[appellante] is eigenaar van het bedrijfspand aan de [adres] te [plaats] . Zij heeft het pand met ingang van 1 januari 2014 aan derden verhuurd.
In dit pand is op 19 augustus 2014 door de politie een hennepkwekerij aangetroffen. Daarbij is tevens geconstateerd dat de watermeter illegaal is verwijderd en vervangen door een stukje koperleiding. Als gevolg hiervan is het waterverbruik in de periode van 1 januari 2014 tot 19 augustus 2014 niet geregistreerd.
Tussen [appellante] en [geïntimeerde] bestaat een overeenkomst tot levering van water waarop van toepassing zijn de Algemene Voorwaarden Drinkwater van [geïntimeerde] van 1 augustus 2012. In deze algemene voorwaarden is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 13 Gevolgen van onjuiste meting
1. (…)
2. Indien het onderzoek geen hanteerbare maatstaf oplevert voor het vaststellen van de omvang van de levering, is het bedrijf bevoegd de omvang van de levering in het desbetreffende tijdvak te schatten naar de beste ter beschikkíng van het bedrijf staande gegevens hieromtrent waarbij als maatstaf dient:
  • de omvang van de levering in het overeenkomstige tijdvak van het voorafgaande jaar, of
  • de gemiddelde omvang van de levering in een eraan voorafgaand en een erop volgend tijdvak, of
  • een andere, na overleg met de verbruiker te bepalen billijke maatstaf.”
Omdat andere aanknopingspunten ontbraken, heeft [geïntimeerde] het verbruik van het water in de periode van 1 januari 2014 tot 19 augustus 2014 op basis van de omvang van de aangetroffen hennepkwekerij gedurende 231 dagen geschat op 10.626 m³ en afgerond op 10.000 m³.
Bij factuur van 27 augustus 2014 heeft [geïntimeerde] [appellante] vanwege het verwijderen van de watermeter en een verbruik van 10.000 m³ water een bedrag van € 6.768,84 inclusief btw in rekening gebracht. Ondanks aanmaningen heeft [appellante] dit bedrag niet betaald.
4.2
Bij dagvaarding van 19 juni 2015 heeft [geïntimeerde] de onderhavige procedure aanhangig gemaakt. In deze procedure stelt [geïntimeerde] dat [appellante] gehouden is het door haar gefactureerde bedrag van € 6.768,84 te betalen, te vermeerderen met € 441,33 aan contractuele rente tot 15 juni 2015 en € 713,44 aan buitengerechtelijke incassokosten, in totaal € 7.923,61, en met contractuele rente over € 6.768,84 vanaf de dag van dagvaarding. [appellante] heeft de vordering van [geïntimeerde] en met name de berekening van het verbruik bestreden.
4.3
Bij tussenvonnis van 9 maart 2016 heeft de kantonrechter [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld bescheiden in het geding te brengen ter onderbouwing van haar berekening, teneinde te kunnen vaststellen of de schatting van het verbruik
billijkis.
Bij eindvonnis van 10 augustus 2016 heeft de kantonrechter geconstateerd dat geen objectieve gegevens voorhanden zijn voor de bepaling van het waterverbruik en dat kennelijk ook geen overleg heeft plaatsgevonden over een billijke maatstaf als bedoeld in artikel 13 lid 2 van de algemene voorwaarden. De kantonrechter heeft daarop het verbruik geschat op (afgerond) 9.000 m³. Een bedrag van € 371,70 dat in de factuur is opgenomen wegens ‘illegale waterafname’ achtte de kantonrechter niet onderbouwd.
Een en ander leidde tot een veroordeling van [appellante] tot betaling van € 5.737,36 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2014 (15e dag na de factuurdatum) en met € 661,87 aan buitengerechtelijke incassokosten. [appellante] is veroordeeld in de proceskosten en het meer of anders gevorderde is afgewezen.
4.4
Tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar vordering heeft [geïntimeerde] niet (incidenteel) geappelleerd zodat in dit hoger beroep haar vordering alleen aan de orde is voor zover deze door de kantonrechter is toegewezen.
4.5
De eerste twee grieven van [appellante] betreffen de berekening van het waterverbruik en de derde grief de buitengerechtelijke incassokosten. Het hof zal eerst ingaan op de kwestie van het waterverbruik.
4.6
Tussen partijen is niet in geschil dat geen gegevens beschikbaar zijn over het waterverbruik in tijdvakken voor of na de periode januari/augustus 2014, zodat op grond van artikel 13 lid 2 van de algemene voorwaarden een billijke maatstaf gehanteerd dient te worden. Evenmin is in geschil dat daarvoor een schatting gemaakt dient te worden van het waterverbruik dat nodig is voor een professionele hennepkwekerij van 852 planten. Partijen verschillen wel van mening over de uitgangspunten voor die berekening. [geïntimeerde] is in eerste aanleg uitgegaan van vier koelunits die per stuk 8 liter per minuut verbruiken, hetgeen per dag uitkomt op in totaal 46 m³ en in een periode van 231 dagen op 10.626 m³, afgerond 10.000 m³. De kantonrechter is uitgegaan van 46 m³ per dag gedurende 201 dagen, wat uitkomt op 9.246 m³, afgerond 9.000 m³. In haar memorie van grieven stelt [appellante] dat de koelunits slechts enkele weken in bedrijf zijn en dat een normale kraan als in het pand wordt gebruikt hoogstens 14 m³ per dag kan verwerken. [geïntimeerde] heeft in haar memorie van antwoord laten weten zich neer te leggen bij het aantal dagen dat de kantonrechter heeft gehanteerd. Indien van minder verbruik per minuut per koelunit zou moeten worden uitgegaan, namelijk 7 in plaats van 8, komt [geïntimeerde] subsidiair uit op een hoofdsom van € 5.560,16. Het hof merkt hierbij op dat [geïntimeerde] in deze berekening het bedrag van € 371,70 vanwege illegale verwijdering van de watermeter opneemt, terwijl zij niet, in ieder geval niet voldoende duidelijk, heeft gegriefd tegen de afwijzing van deze post door de kantonrechter. Wat daar ook van zij: geen van beide partijen heeft een berekening op basis van objectieve gegevens overgelegd, terwijl daarin alleen een billijke maatstaf als bedoeld in artikel 13 lid 2 van de algemene voorwaarden is te vinden. Het hof acht daarom een deskundigenbericht aangewezen ter beantwoording van de vraag welk waterverbruik gemoeid is met een hennepkwekerij van een omvang en uitrusting als waarvan in dit geval sprake is. Partijen zullen zich over dit voornemen bij akte dienen uit te laten. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4.7
Daarnaast geldt het volgende. Het is het hof ambtshalve bekend dat de advocaat van [appellante] , mr. [advocaat geschrapt] , sinds 29 december 2017 (nadat op 22 augustus 2017 dagbepaling arrest in deze zaak had plaatsgevonden) als advocaat is geschrapt. Dat heeft tot gevolg dat na het uitspreken van dit arrest het geding ingevolge het bepaalde in artikel 226 Rv van rechtswege is geschorst en de procedure ambtshalve zal worden doorgehaald. Partijen kunnen op de voet van artikel 228 Rv het geding hervatten in de stand waarin dit zich thans bevindt. Voor [appellante] geldt daarbij dat zij moet worden vertegenwoordigd door een andere advocaat en daartoe opnieuw een advocaat moet stellen omdat zij bij het hof niet in persoon kan procederen.

5.De uitspraak

Het hof:
laat partijen toe zich
gelijktijdiguit te laten over het hiervoor onder 4.6 vermelde voornemen;
houdt iedere verdere beslissing aan;
verstaat dat na het uitspreken van dit arrest het geding ex artikel 226 Rv van rechtswege is geschorst;
bepaalt dat de procedure ambtshalve wordt doorgehaald.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, I.B.N. Keizer en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 februari 2018.
griffier rolraadsheer