4.1De kantonrechter heeft in het eindvonnis van 10 februari 2016 in rov. 3.2 vermeld wat tussen partijen vast staat. Voor zover tegen die feitenvaststelling geen bezwaren zijn aangevoerd, zal ook het hof daarvan uitgaan. Verder staan nog enkele feiten als gesteld en onvoldoende bestreden vast. Hierna volgt een overzicht van alle vaststaande feiten.
a. Tussen [geïntimeerde] en [derde] is op 1 september 2014 een leaseovereenkomst (hierna: leaseovereenkomst of overeenkomst) gesloten met Overeenkomstnummer [overeenkomstnummer] (productie 1 dagvaarding in eerste aanleg), waarbij [geïntimeerde] vanaf de afleverdatum een auto van het merk [merk] ter beschikking heeft gesteld aan [derde] . De basisprijs van het object (noot hof: de auto) is € 26.255,01 en de leaseprijs is € 540,25 per maand exclusief btw (productie 1 dagvaarding in eerste aanleg). De jaarkilometrage is 25.000 en de contractduur is 36 maanden. Op deze overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] 2013-01 (nader: de AV, productie 2 dagvaarding in eerste aanleg) van toepassing verklaard.
b. In de AV is opgenomen dat alle verschuldigde bedragen via automatische incasso worden betaald, dat de leaseprijs bij vooruitbetaling verschuldigd is op de eerste van de betreffende maand en dat, bij overschrijding van de betalingstermijnen, stornering van automatische incasso en andere gevallen van betaling na de vervaldag de lessee 1,5% rente per maand verschuldigd is.
c. [appellante] heeft zich op 5 september 2014 schriftelijk garant gesteld voor -kort gezegd- alle voor [derde] uit de overeenkomst met [geïntimeerde] voortvloeiende verplichtingen, waaronder de betaling van de verschuldigde leasetermijnen. In de daarvan opgemaakte garantieverklaring (productie 4 de dagvaarding in eerste aanleg) valt te lezen:
“
1. De Garantiegever verklaart zich hierbij jegens [lease] Lease(noot hof: [geïntimeerde] )
onherroepelijk en onvoorwaardelijk hoofdelijk garant te stellen voor alle verplichtingen die [lease] Lease, voortvloeiend uit overeenkomst met contractnummer [overeenkomstnummer] en/of ingehuurde auto’s (bij derden), van Lessee te vorderen heeft of in de toekomst te vorderen zal hebben, waaronder (maar niet beperkt tot) betaling van de verschuldigde leasetermijnen.
2. Indien op enig moment blijkt dat Lessee zijn verplichtingen uit leaseovereenkomsten [overeenkomstnummer] en/of het (bij derden) inhuren van auto’s toerekenbaar niet nakomt, is de Garantiegever op eerste aanmaning van [lease] Lease verplicht, zelf voor nakoming zorg te dragen en/of onmiddellijk de door [lease] Lease ten gevolge van de toerekenbare niet-nakoming van Lessee geleden schade te voldoen, naar keuze van [lease] Lease. Een eventuele schadevergoeding is direct opeisbaar”.
d. [derde] heeft vanaf het begin van de overeenkomst - en ondanks veelvuldig e-mailcontact daarover tussen hem en [geïntimeerde] en in weerwil van concrete betalingstoezeggingen en enkele deelbetalingen - de verschuldigde leasetermijnen niet (volledig) voldaan.
e. Op 10 november 2014 (productie 1 verzetdagvaarding) heeft [geïntimeerde] aan [derde] geschreven:
“
Zoals reeds eerder aangegeven, ontbinden wij de leaseovereenkomst in verband met de ontstane achterstand.
Uw leaseauto met kenteken [kenteken] moetuiterlijk op woensdag 12 november 2014 voor 17 uurworden ingeleverd (....). Na inlevering wordt de eindafrekening opgemaakt. De eindkosten worden ook op u verhaald. (...)“.
f. Op 27 november 2014 heeft [geïntimeerde] , in de persoon van haar senior credit controller [senior credit controller] (nader: [senior credit controller] ), telefonisch contact opgenomen met [algemeen directeur van appellante] , algemeen directeur van [appellante] (nader: [algemeen directeur van appellante] ). [appellante] is daarbij op de hoogte gesteld van de situatie. De achterstand bedroeg op dat moment € 2.286,31.
g. Vervolgens zijn op diezelfde dag tussen [senior credit controller] en [algemeen directeur van appellante] verscheidene e-mails gewisseld. Voor zover hier van belang valt daarin het volgende te lezen:
[senior credit controller] om 10.01 uur (productie 7 dagvaarding in eerste aanleg):
“(…)
U hebt aangegeven deze achterstand ineens te willen voldoen, maar dit kan niet eerder dan 6 december a.s. aangezien u nu op vakantie bent en er niemand anders is die dit kan regelen. Hierbij deel ik u mee dat ik akkoord ga metbetaling op 6 december 2014”.
[algemeen directeur van appellante] om 09.44 uur (productie 8 dagvaarding in eerste aanleg; vroegere tijdstip kennelijk als gevolg van het tijdsverschil tussen Nederland en de locatie in Afrika waar [algemeen directeur van appellante] op dat moment vakantie vierde)
“(...)
Daarnaast heb ik niet gezegd het volledige bedrag op 6 december te betalen. U legt mij woorden in de mond. Ik was ten tijde van het telefoongesprek vandaag niet op de hoogte van de details. Deze zou u mij separaat per e-mail doen toekomen. Daarnaast moet ik nog overleggen met de heer [derde]”.
[algemeen directeur van appellante] later die dag (ook genoemde productie 8; het tijdstip is niet vermeld op deze productie):
“
Ik verzoek u vandaag te regelen dat de auto wordt teruggehaald. Ik heb mijn vertrouwen verloren in de heer [derde] met betrekking tot een bevredigende afloop resp. voortzetting van de overeenkomst en uw organisatie als bewaker van mijn belangen als borg. U bent zeer nalatig geweest in mijn richting (...)“.
[senior credit controller] om 13:45 uur (productie 9 dagvaarding in eerste aanleg):
“
Het leasecontract is nog niet officieel ontbonden, het terug vorderen van het voertuig is een pressiemiddel. (...)
De auto wordt als het goed is, vandaag ingeleverd. Indien het volledige saldo wordt voldaan, mag hij het contract uitdienen, echter wel onder een aantal voorwaarden. (...)“.
[algemeen directeur van appellante] om 14.17 uur (productie 10 dagvaarding in eerste aanleg):
“
Ik neem aan dat de leasekosten per vandaag stop worden gezet. Daarnaast zal het leasecontract zsm ontbonden moeten worden. Graag bevestiging per ommegaande van beide punten” (…).
[algemeen directeur van appellante] om 15.30 uur (productie 11 dagvaarding in eerste aanleg):
“
Alvorens tot een gesprek te komen wens ik vandaag de bevestiging te ontvangen dat alle verplichtingen die uit het leasecontract voortvloeien per vandaag eindigen. (...)”
[senior credit controller] om 15.56 uur (productie 11 dagvaarding in eerste aanleg):
“
Het is voor dit moment juridisch niet relevant om in te gaan op uw eis om het contract te ontbinden. Daarnaast is dit te allen tijde een beslissing van de lessor.
Overigens heeft het definitief ontbinden van de overeenkomst heel veel financiële gevolgen. Indien dhr. [derde] ook niet aan die betalingsverplichting voldoet, komen wij daarvoor eveneens bij u als garantiegever. (…)”.
h. [appellante] heeft op 29 januari 2015 het achterstallige bedrag van € 2.286,31 (betrekking hebbend op de leasetermijnen september tot en met november 2014) voldaan (aantekeningen van de zitting van 15 december 2015, bladzijde 3).
i. De eindfactuur van [geïntimeerde] van 12 december 2014 is onbetaald gebleven.
4.2.1In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gevorderd dat de kantonrechter de gedaagden [derde] , handelend onder de naam Administratiekantoor [Administratiekantoor] en [appellante] , uitvoerbaar bij voorraad en zodanig dat wanneer één betaalt de ander zal zijn bevrijd, zal veroordelen om aan [geïntimeerde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 11.213,32,- (€ 8.813,42 aan hoofdsom + € 1.322,01 aan buitengerechtelijke incassokosten + € 1.077,89 aan contractuele rente tot en met 18 augustus 2015), te vermeerderen met de overeengekomen rente ad 1,5% per maand over € 8.813,42 vanaf 19 augustus 2015 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding, inclusief salaris/nasalaris voor de gemachtigde. In de overgelegde aantekeningen van de zitting van 15 december 2015 valt te lezen dat namens [geïntimeerde] is vermeld dat de hoofdsom bestaat uit 40% van de resterende 33,7 maanden van de contractduur van 36 maanden x € 507,25, de maandelijks te betalen leasesom + btw (€ 7.143 exclusief btw).
4.2.2De kantonrechter heeft in het verstekvonnis van 16 september 2015 de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, met dien verstande dat aan buitengerechtelijke incassokosten is toegewezen € 815,67 in plaats van het gevorderde bedrag van € 1.322,01. De kantonrechter heeft in het vonnis van 10 februari 2016 geoordeeld dat de AV van [geïntimeerde] niet vernietigd moeten worden en dat [geïntimeerde] niet verplicht was om [derde] in gebreke te stellen. [appellante] heeft verder, aldus de kantonrechter, niet de ontbinding van de (borgtocht)overeenkomst ingeroepen noch deze gevorderd. In het dictum van het vonnis van 10 februari 2016 is vervolgens het verstekvonnis van 16 september 2015 bekrachtigd met veroordeling van [appellante] in de kosten van de verzetprocedure. De kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.