ECLI:NL:GHSHE:2018:679

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
16 februari 2018
Zaaknummer
20-000033-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van veroordeling voor doodslag en poging doodslag met ontzegging rijbevoegdheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor doodslag, poging doodslag en rijden onder invloed zonder rijbewijs. Het hof bevestigde de eerdere veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens werd de verdachte de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van tien jaren ontzegd.

De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, maar het hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander feit. Het hof oordeelde dat er geen hoger beroep openstond tegen de vrijspraak, conform artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis had gevorderd.

Het hof heeft zich verenigd met de bewijsmiddelen en de gronden van het eerdere vonnis, met enkele aanvullingen op de bewijsmotivering. De verdediging had de betrouwbaarheid van een getuige in twijfel getrokken, maar het hof oordeelde dat er geen reden was om aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring te twijfelen. Het hof concludeerde dat de verdachte schuldig was aan de ten laste gelegde feiten en bevestigde de veroordeling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-000033-17
Uitspraak : 20 februari 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant van 29 december 2016 in de strafzaak met parketnummer
02-700123-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972 ,
thans verblijvende in [verblijfplaats] .
Hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is verdachte vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde en is hij ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde (doodslag op [slachtoffer 1] ), het onder 2 primair ten laste gelegde (poging doodslag op [slachtoffer 2] ) en het onder 3 ten laste gelegde (rijden onder invloed zonder rijbewijs) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast is hem de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 jaren ontzegd.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is blijkens de akte instellen hoger beroep onbeperkt ingesteld en daardoor ook gericht tegen de vrijspraak door de eerste rechter van het onder 4 ten laste gelegde besturen van een motorrijtuig, terwijl de rijbevoegdheid is ontzegd. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit is gericht tegen deze vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft:
  • zich ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof;
  • primair bepleit dat de verdachte integraal van het onder 1 en 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken;
  • subsidiair vrijspraak van de onder 1 primair ten laste gelegde doodslag, de onder 1 subsidiair ten laste gelegde schuldvorm ‘roekeloosheid’, de onder 2 primair ten laste gelegde poging doodslag en de onder 2 subsidiair ten laste gelegde schuldvorm ‘roekeloosheid’ bepleit, en;
  • zich met betrekking tot de bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde schuldvorm ‘aanzienlijke mate van onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend en/of ondeskundig’ gerefereerd aan het oordeel van het hof;
  • tot slot is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en met de gronden waarop dit berust, met aanvulling van de bewijsmotivering en verbetering van de kwalificatie van het onder 3 bewezen verklaarde.
De kwalificatie van het onder 3 bewezen verklaarde komt te luiden:
Overtreding van artikel 8, vierde lid, juncto artikel 8, derde lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Het hof verenigt zich met de bewijsmiddelen die de eerste rechter in het beroepen vonnis heeft opgenomen en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing.
Betrouwbaarheid getuige [getuige 1]
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep de betrouwbaarheid van de door getuige [getuige 1] in het kader van het opsporingsonderzoek afgelegde verklaring in twijfel getrokken en zich op het standpunt gesteld dat deze verklaring van het bewijs moet worden uitgesloten. In dat verband heeft de verdediging erop gewezen dat de inhoud van voornoemde verklaring op punten tegenstrijdig is met hetgeen de getuigen [slachtoffer 2] en [getuige 2] hebben verklaard. Daarnaast is de getuige jarenlang goed bevriend geweest met het slachtoffer [slachtoffer 1] , waardoor hij niet onpartijdig heeft verklaard.
Het hof ziet op grond van het onderzoek ter terechtzitting geen enkele reden om aan de betrouwbaarheid van de inhoud van de gewraakte getuigenverklaring, voor zover die tot het bewijs is gebezigd, te twijfelen. Getuige [getuige 1] koppelt de vraag of het achterlicht van de motor, waarop beide slachtoffers zaten ten tijde van de aanrijding, brandde op het moment dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wegreden van de motorclub aan een reeks zeer specifieke omstandigheden, die bevestiging vinden in de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [slachtoffer 2] . Anders dan de raadsman, is het hof van oordeel dat de verklaringen van getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [slachtoffer 2] in de kern consistent zijn en elkaar op detailpunten ondersteunen. Daarnaast heeft getuige [getuige 1] zijn verklaring zoals afgelegd bij de politie onder ede bevestigd bij de raadsheer-commissaris. Gelet op het voorgaande zal hof de verklaring van getuige [getuige 1] dan ook tot het bewijs bezigen.
Gelijkwaardigheid van de bij het ongeval betrokken voertuigen
Ten aanzien van het verweer van de raadsman met betrekking tot de gelijkwaardigheid van de bij het ongeval betrokken voertuigen en de betekenis daarvan voor het voor doodslag vereiste voorwaardelijke opzet, overweegt het hof dat gelet op de feiten en omstandigheden zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld, het opzet van verdachte is gelegen in het handelen van verdachte voorafgaand aan de fatale botsing tussen de bedrijfsauto van verdachte en de motor met daarop de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Alhoewel de vraag of een motorrijder moet worden aangemerkt als een zwakkere verkeersdeelnemer in het licht van voorgaande geen verdere bespreking behoeft, merkt het hof ten overvloede op dat, anders dan de raadsman heeft gesteld, een motorrijder wel degelijk bestempeld kan worden als een ‘zwakkere’ verkeersdeelnemer in die zin dat bestuurders van een dergelijk voertuig vanwege de kleinere massa en de beperktere veiligheidsvoorzieningen kwetsbaarder zijn bij verkeersongelukken dan de bestuurders van auto’s.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 ten laste gelegde.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. F. van Stralen, griffier,
en op 20 februari 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.