In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep betreffende de voogdij en het hoofdverblijf van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, appellante, verzoekt om het gezag over de kinderen, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming, verweerder, zich verzet tegen deze verzoeken. De kinderen verblijven momenteel in pleeggezinnen in Nederland, en de moeder stelt dat zij en de oma van de kinderen, die ook betrokken is bij de procedure, in Aruba een stabiele omgeving voor de kinderen kunnen bieden. Het hof heeft eerder de Raad verzocht om onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor een hoofdverblijf van de kinderen op Aruba en de geschiktheid van de oma als voogd. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 januari 2018 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de pleegmoeders en de GI. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in hun huidige pleeggezinnen een positieve hechting hebben ontwikkeld en dat een verhuizing naar Aruba, waar de kinderen bij de oma zouden moeten wonen, niet in hun belang is. De raad heeft aangegeven dat de kinderen al veel wisselingen in hun leven hebben meegemaakt en dat een verhuizing naar Aruba hen zou schaden. Het hof concludeert dat de moeder niet in staat is om de kinderen de noodzakelijke stabiliteit en continuïteit te bieden en dat de huidige situatie in Nederland het beste is voor de ontwikkeling van de kinderen. De beschikking van de rechtbank Limburg wordt bekrachtigd, en het hof wijst het verzoek van de moeder af.