ECLI:NL:GHSHE:2018:668

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
15 februari 2018
Zaaknummer
200.212.703_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijf van minderjarigen en voogdijkwesties

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep betreffende de voogdij en het hoofdverblijf van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, appellante, verzoekt om het gezag over de kinderen, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming, verweerder, zich verzet tegen deze verzoeken. De kinderen verblijven momenteel in pleeggezinnen in Nederland, en de moeder stelt dat zij en de oma van de kinderen, die ook betrokken is bij de procedure, in Aruba een stabiele omgeving voor de kinderen kunnen bieden. Het hof heeft eerder de Raad verzocht om onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor een hoofdverblijf van de kinderen op Aruba en de geschiktheid van de oma als voogd. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 januari 2018 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de pleegmoeders en de GI. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in hun huidige pleeggezinnen een positieve hechting hebben ontwikkeld en dat een verhuizing naar Aruba, waar de kinderen bij de oma zouden moeten wonen, niet in hun belang is. De raad heeft aangegeven dat de kinderen al veel wisselingen in hun leven hebben meegemaakt en dat een verhuizing naar Aruba hen zou schaden. Het hof concludeert dat de moeder niet in staat is om de kinderen de noodzakelijke stabiliteit en continuïteit te bieden en dat de huidige situatie in Nederland het beste is voor de ontwikkeling van de kinderen. De beschikking van de rechtbank Limburg wordt bekrachtigd, en het hof wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 15 februari 2018
Zaaknummer: 200.212.703/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/227732 / FA RK 16-3999
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. Dronkers,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de GI);
- mevrouw [de pleegmoeder 1] , pleegmoeder van [minderjarige 1] (hierna te noemen: de pleegmoeder van [minderjarige 1] );
- mevrouw [de pleegmoeder 2] , pleegmoeder van [minderjarige 2] (hierna te noemen: de pleegmoeder van [minderjarige 2] ).

5.De beschikking d.d. 20 juli 2017

Bij die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
  • Welke mogelijkheden en belemmeringen ziet de raad voor een hoofdverblijf van de kinderen op Aruba , bij de oma dan wel anderszins?
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vraag aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
Voorts heeft het hof de raad verzocht te zorgen voor een bereidverklaring van een onafhankelijke instantie op Aruba die tot voogd over de kinderen zou kunnen worden benoemd.
Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot pro forma 20 november 2017.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 januari 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Dronkers;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de pleegmoeder van [minderjarige 1] ;
  • de pleegmoeder van [minderjarige 2] .
Door het hof is als informant gehoord:
 mevrouw [oma vaderszijde] , grootmoeder vaderszijde (hierna te noemen: oma).
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
6.2.
Het hof heeft nader kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 7 juni 2017;
- het rapport van de raad d.d. 9 november 2017;
- de brief van de GI d.d. 20 november 2017;
- het e-mailbericht van de raad d.d. 18 december 2017 waarin wordt verzocht de pleegmoeder van [minderjarige 1] en de pleegmoeder van [minderjarige 2] als belanghebbenden aan te merken nu de kinderen vanaf november 2016 in het pleeggezin verblijven;
- de brief van de advocaat van de moeder d.d. 4 januari 2018.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Uit voormeld raadsrapport blijkt, kort samengevat, het volgende.
Als mogelijkheid voor een hoofdverblijf van de kinderen op Aruba ziet de raad dat de kinderen in dat geval opgroeien op de plek waar zij vandaan komen en in de buurt wonen van hun ouders. De familie vecht voor de kinderen en de oma is ook hard bezig geweest om hulpverlening op Aruba te organiseren. De eerste overweging dient echter het belang van de kinderen te zijn en de raad is van mening dat een verhuizing van de kinderen naar Aruba niet in hun belang is.
[minderjarige 2] heeft in haar leven al veel wisselingen meegemaakt, waardoor zij een zeer onrustige en onstabiele opvoedingsomgeving heeft gekend. Bij [minderjarige 2] is sprake van hechtingsproblematiek. Ook hebben de vele ruzies tussen de ouders haar gevoel van basisveiligheid aangetast. [minderjarige 2] vertoont angst, onzekerheid, een negatief zelfbeeld, woede, een schuldgevoel en spanning waardoor zij zich meer terugtrekt, verward raakt of afgewezen voelt. Bij [minderjarige 2] is er vermoedelijk sprake van een PTSS en depressieve kenmerken. Inmiddels heeft zij haar plek in het pleeggezin gevonden en ziet men groei, maar zij wordt klem gezet in haar loyaliteit naar de ouders. Het is van belang dat bedacht wordt wat wederom een eventuele overplaatsing doet met het gevoel van [minderjarige 2] van basisveiligheid en her-traumatisering.
Ook [minderjarige 1] heeft al veel wisselingen meegemaakt voor haar jonge leeftijd. Bij [minderjarige 1] maakt de raad zich zorgen om haar gehechtheidsontwikkeling en dat met haar hetzelfde zal gebeuren als met [minderjarige 2] . Op dit moment heeft [minderjarige 1] zich veilig gehecht in het pleeggezin. In geval van een wisseling in haar verblijfplaats bestaat er een verhoogd risico op het ontwikkelen van hechtingsproblemen.
Uit het psychodiagnostisch onderzoek van de Voogdijraad van de oma is gebleken dat zij de ouders een te grote rol wil geven in de opvoeding en verzorging van de kinderen indien de kinderen bij haar komen wonen. Hiermee kan de oma niet aansluiten bij de behoefte van de kinderen en onderschat zij de impact van de ingrijpende levensgebeurtenissen en de gevolgen hiervan voor de kinderen. De raad voorziet een groot risico dat de kinderen weer bij de ouders zullen wonen als de oma wordt belast met de voogdij. Het voorgaande maakt voor de raad niet alleen dat de oma niet geschikt is als voogdes, maar ook niet als pleegouder. Het gegeven dat de oma te veel inzet op de verantwoordelijkheid van de ouders, maakt dat de oma in conflict zal komen met de voogdij instantie aldaar, waardoor de kinderen nog meer in een spagaat zullen komen.
Nu de raad van mening is dat de oma niet belast kan worden met de voogdij en zij ook ongeschikt is als pleegouder, zal een overgang van de kinderen naar Aruba onnodig meer wisselingen in verblijfplek met zich mee brengen, waarbij de kinderen eerst mogelijk nog dienen te verblijven in een internaat in afwachting van een pleeggezin. Dit betekent dat het perspectief van de kinderen nog steeds niet duidelijk is terwijl de kinderen dit volgens de raad zeer hard nodig hebben. Daarnaast acht de raad het zorgelijk dat de hulpverlening, in de vorm van speltherapie, voor [minderjarige 2] onvoldoende beschikbaar is in Aruba . Uitgaande van het gegeven dat de aanvaardbare termijn voor beide kinderen is overschreden dient hun recht op duidelijkheid over hun perspectief en het hebben van zekerheid in welk gezin zij verder zullen opgroeien, daadwerkelijk in de praktijk te worden gebracht en dient de strijd over hun verblijfplek te stoppen.
7.2.
De moeder voert in voormelde stukken, zoals aangevuld ter zitting van 9 januari 2018, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder handhaaft haar eerder ingenomen stellingen. De moeder kan zich niet vinden in de inhoud en strekking van het psychodiagnostisch onderzoek van de Voogdijraad, terwijl het raadsrapport is gebaseerd op dit gebrekkige onderzoek van de Voogdijraad.
Het meest primair dient de moeder met het gezag te worden belast, vervolgens de oma en meer subsidiair de stichting Fundacion Guia Mi. De kinderen zijn Arubanen en zij horen daar op te groeien. [minderjarige 2] maakt ook duidelijk dat zij naar haar familie en naar Aruba wil. De moeder heeft haar leven op Aruba op orde en zij leidt daar een stabiel leven. De oma is uitermate geschikt als voogd en als opvoeder. Zij is betrokken, heeft gezag en zij kan een autonome rol spelen. Omdat de oma geen professional is, zal er wellicht hulpverlening ingeschakeld moet worden, waarbij geldt dat Aruba een ander land is waar ook de hulpverlening anders gaat. De oma onderschrijft dat de kinderen kampen met grote problematiek ten gevolge van het gebeurde. De ouders hebben weliswaar een rol als vader en moeder, maar de oma zal voldoende afstand van de ouders nemen.
7.3.
De GI voert, zoals aangevuld ter zitting van 9 januari 2018, kort samengevat, het volgende aan.
Indien kinderen op een verantwoorde manier bij de ouders zouden kunnen verblijven dan is dat de beste optie. Indien dat niet mogelijk is, heeft een verblijf bij de familie de voorkeur en als dat niet mogelijk is, moet naar een alternatief worden gezocht. De GI is in deze zaak keer op keer bij de laatste optie uitgekomen. De kans dat het misloopt indien de kinderen naar Aruba worden overgeplaatst is te groot.
De kinderen verblijven al meer dan een jaar in de huidige pleeggezinnen en daar is de hechting op gang gekomen. Een overplaatsing naar Aruba betekent een breuk in die hechting, hetgeen voor deze kinderen funest is, nu de hechting nodig is voor hun herstel. Ook duurt het dan lang voordat er weer aan een behandeling kan worden begonnen.
De GI heeft eveneens ervaren dat de samenwerking met de Voogdijraad niet goed verloopt, maar de Voogdijraad schetst in het door de raad overgelegde rapport wel een realistisch, goed beschreven en beargumenteerd beeld. De oma is bereid ondersteuning van hulpverlening te ontvangen, maar haar visie is dat de kinderen bij de ouders horen te zijn, hetgeen door de GI ook wordt teruggezien in de begeleiding. Er wordt gezegd dat de kinderen bij de ouders komen wonen. De oma diende na de vorige zitting te gaan werken aan het worden van hechtingsfiguur en die rol heeft de oma niet voldoende opgepakt. Gelet op het voorgaande vraagt de GI zich af of het voor de kinderen zichtbaar en voelbaar zal zijn dat de oma de eerste hechtingspersoon en opvoeder is. De zorg bestaat dat de kinderen naarmate de tijd verstrijkt geen vaste hechtingsfiguur zullen hebben, waardoor zij niet veilig kunnen hechten en aarden op hun nieuwe plek. De noodzakelijke traumaverwerking kan dan niet (goed) op gang komen. Ook is het risico dat de kinderen bij de ouders komen te wonen en in aanraking komen met relationele spanningen tussen de ouders te groot en dat risico kan niet genomen worden.
7.4.
De oma verklaart ter zitting van 9 januari 2018, kort samengevat, het volgende aan. Ook al ziet zij de kinderen niet vaak, zij heeft met beide kinderen een goede band en de kinderen zijn aan haar gehecht. Het is absoluut niet de bedoeling van de oma om de opvoeding van de kinderen bij de ouders te laten, maar op Aruba is het wel gebruikelijk om de ouders erbij te betrekken. Indien het gaat om normen en waarden en het nemen van beslissingen, daarvoor zal de oma zorgdragen. Verder begrijpt de oma dat de kinderen hulpverlening nodig hebben.
7.5.
De pleegmoeder van [minderjarige 2] voert ter zitting van 9 januari 2018, kort samengevat, het volgende aan. Onlangs heeft [minderjarige 2] voor de klas verteld dat zij in een pleeggezin woont; dat zij daar woont omdat haar ouders niet voor haar kunnen zorgen. Ze was er emotioneel onder toen ze dit aan pleegmoeder vertelde. [minderjarige 2] is in het verleden geslagen. [minderjarige 2] is af en toe nog steeds angstig en durft nog altijd niet niet alles eerlijk te vertellen omdat zij dan bang is dat pleegmoeder boos wordt. Deze angst wordt geleidelijk aan minder. Het is tijd dat er duidelijkheid komt. [minderjarige 2] weet al een jaar niet waar zij aan toe is, waardoor zij niet echt kan (be)rusten.
7.6.
De pleegmoeder van [minderjarige 1] voert ter zitting van 9 januari 2018, kort samengevat, het volgende aan. [minderjarige 1] had al veel wisselingen meegemaakt toen zij bij pleegmoeder werd geplaatst. Zij was bij aanvang van de plaatsing dan ook heel angstig. Het afgelopen jaar heeft [minderjarige 1] zich goed ontwikkeld. Ze laat zien dat ze zich nu thuis voelt. In de skype contacten met de familie zie je de “struggles”. [minderjarige 1] heeft een enorme behoefte aan emotionele veiligheid en zij heeft stabiliteit en responsiviteit nodig.
7.7.
De raad brengt ter zitting van 9 januari 2018 nog het volgende naar voren. Hetgeen in het verleden is gebeurd, kan niet meer worden teruggedraaid, maar daarmee moet wel rekening worden gehouden. Doordat er behoorlijk wat vraagtekens zijn over hoe het daadwerkelijk in de praktijk zal verlopen indien de kinderen terugkeren naar Aruba , kunnen de kinderen nu niet terugkeren. Dat zou in Nederland met Nederlandse kinderen ook niet gebeuren. De aanvaardbare termijn is verstreken. Uit hetgeen de pleegmoeders naar voren brengen blijkt dat er bij de kinderen sprake is van gebrek aan duidelijkheid en die duidelijkheid moet er wel komen. Ook is er sprake van beginnende hechting bij de kinderen. Weliswaar zijn de culturele achtergrond van de kinderen en de van toepassing zijnde verdragen in de gehele procedure in de stukken wellicht wat onderbelicht gebleven, maar – gelet op de voorgeschiedenis – dient het belang van de kinderen om op een evenwichtige manier te kunnen opgroeien en zich zo goed mogelijk te kunnen ontwikkelen te prevaleren boven het opgroeien van de kinderen op Aruba . De bergopwaartse tendens die door de GI en de pleegmoeders wordt geschetst dient te worden veiliggesteld en zodoende het zwaarst te wegen.
7.8.
Het hof overweegt het volgende.
7.8.1.
Zoals reeds in r.o. 3.12 van voormelde beschikking van 20 juli 2017 overwogen is voldoende aannemelijk dat voldaan is aan het wettelijk criterium voor beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Het hof ziet in hetgeen nader is aangevoerd ook geen aanleiding om daar op terug te komen. Naar het hof is gebleken is sprake van een uiterst belaste voorgeschiedenis. De kinderen zijn in aanraking geweest met relationele spanningen tussen de ouders en er was sprake van een onduidelijke opvoedingssituatie. Ook hebben de kinderen in hun relatief korte leven al veel wisselingen in verblijfplaats meegemaakt. Bij [minderjarige 2] is bovendien sprake van ernstige problematiek. De moeder onderkent ook dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd. Zij lijkt haar leven weliswaar weer enigszins op de rit te hebben, maar het opvoedperspectief van de kinderen ligt niet meer bij de moeder, nu zij niet, althans niet binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn in staat is (geweest) de kinderen de voor hen noodzakelijke structuur, continuïteit en een voldoende stabiele en emotioneel veilige opvoedsituatie te bieden. Daarbij hebben de kinderen – mede gelet op de aanwezige problematiek – thans behoefte aan duidelijkheid omtrent hun toekomstperspectief. Gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd, en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn.
7.8.2.
Ten aanzien van de vraag wie, dan wel welke instantie, met de voogdij over de kinderen dient te worden belast overweegt het hof dat in beginsel als uitgangspunt heeft te gelden dat de kinderen op Aruba zouden moeten opgroeien, nu daar de ouders en andere familieleden wonen. Naar het oordeel van het hof zijn er echter bijzondere omstandigheden om van dit uitgangspunt af te wijken. Het hof realiseert zich daarbij dat met de te nemen beslissing gelijktijdig iets van de kinderen wordt afgenomen, te weten het opgroeien in de omgeving van de familie in Aruba .
In de huidige perspectiefbiedende pleeggezinnen is het hechtingsproces op gang gekomen. Het gaat daar goed met de kinderen en met hun ontwikkeling. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] laten in hun door pleegmoeders beschreven gedragingen zien dat er een belangrijke mate van acceptatie van de bestaande situatie is. Voorts blijkt uit de beschrijvingen van de GI dat ook de hechting thans op gang lijkt te zijn gekomen. Gelet op hetgeen in het verleden is geschied zou een doorbreking van dat patroon ernstige schade voor de kinderen gaan opleveren.
Dit in aanmerking nemende is een overplaatsing naar Aruba geen aanvaardbare optie.
Daarbij speelt nog het volgende.
De oma staat open voor hulpverlening. Zij lijkt echter niet in staat voldoende afstand te bewaren tot de ouders. Er bestaat een reëel risico dat zij de ouders intensief bij de verzorging en opvoeding van de kinderen zal betrekken. Dat levert vervolgens voor de kinderen in meerdere opzichten risico’s op die zij niet mogen lopen. Het is de vraag of er in die situatie een vaste hechtingspersoon voor hen zal zijn. Ook is het risico aanwezig dat de oma de kinderen (op een gegeven moment) weer overwegend bij de ouders zal laten wonen, terwijl het hof dit niet in het belang van de kinderen acht. Indien de stichting Fundacion Guia Mi tot voogd wordt benoemd zullen de kinderen wellicht (tijdelijk) in een instelling of pleeggezin aldaar terecht komen, hetgeen ook niet in hun belang is. De stichting Fundacion Guia Mi heeft bovendien als uitgangspunt dat uiteindelijk de ouders weer de beslissingen gaan nemen en indien dat niet mogelijk is, de kinderen in een pleeggezin/internaat worden geplaatst.
Het voorgaande maakt dat het hof het niet in het belang van de kinderen acht om de positieve ontwikkeling van de kinderen en het hechtingsproces dat zij thans in hun pleeggezin zijn aangegaan te doorbreken met het risico dat de kinderen op Aruba (uiteindelijk) niet bij de oma kunnen blijven wonen en wederom van verblijfplaats moeten wisselen. Een overplaatsing naar Aruba waarbij de kinderen vanaf het begin niet bij de oma verblijven, acht het hof evenmin in het belang van de kinderen. Weliswaar verblijven de kinderen dan in de buurt van familie, maar dit brengt een breuk in de thans aangegane hechting en een – welllicht nog niet definitieve – wisseling van verblijfplaats mee, terwijl het nu in de huidige pleeggezinnen goed met de kinderen gaat en zij behoefte hebben aan duidelijkheid omtrent hun perspectief.
7.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

8.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 december 2016;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.N.M. Antens en A.J.F. Manders en is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.