ECLI:NL:GHSHE:2018:64

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 januari 2018
Publicatiedatum
10 januari 2018
Zaaknummer
200.198.351_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige naamvoering door een vennootschap onder firma in strijd met de Wet op de architectentitel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onrechtmatige naamvoering van een vennootschap onder firma (VOF) die de naam ' [naamvoering van de VOF] ' voert. Het Bureau Architectenregister, een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan, heeft de VOF aangeklaagd omdat de vennoten niet zijn ingeschreven in het architectenregister, wat in strijd is met artikel 23 van de Wet op de architectentitel. Het Bureau vorderde dat de VOF haar onrechtmatige naamvoering zou staken en gestaakt zou houden, en dat zij zich zou onthouden van het gebruik van benamingen waarin de beschermde titel 'architect' voorkomt.

In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van het Bureau afgewezen, maar het Bureau heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de vennoten van de VOF niet zijn ingeschreven in het architectenregister, en dat de VOF derhalve in beginsel niet gerechtigd is de titel 'architect' of een afgeleide daarvan te voeren. Het hof heeft de grieven van het Bureau gegrond verklaard en de vorderingen toegewezen, met inachtneming van een termijn voor de VOF om haar naamvoering aan te passen. Het hof heeft ook de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep voor de VOF vastgesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van de Wet op de architectentitel en de bescherming van de titel 'architect', en bevestigt dat onrechtmatige naamvoering kan leiden tot aanzienlijke juridische gevolgen voor de betrokken partijen. Het hof heeft de VOF veroordeeld tot betaling van de proceskosten en heeft de dwangsom gematigd en gemaximeerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.198.351/01
arrest van 9 januari 2018
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Bureau Architectenregister,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als het Bureau,
advocaat: mr. N. Amiel te Amsterdam,
tegen
de vennootschap onder firma
[naamvoering van de VOF] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de VOF,
advocaat: mr. T.A.A.J.M. Weierink te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 juli 2016 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 17 februari 2016 en 20 april 2016, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen het Bureau als eiser en de VOF als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4619787 CV 15-6929)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
  • de aanvullende producties, die het Bureau bij het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. Het Bureau is een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan dat op grond van de Wet op de architectentitel is belast met het beheer van het architectenregister.
b. De VOF voert de (bedrijfs)naam [naamvoering van de VOF] . De vennoten van de VOF zijn [vennoot 1] en [vennoot 2] . Deze vennoten van de VOF staan niet onder de titel architect ingeschreven in het architectenregister.
c. Bij brief van 3 juni 2015 heeft het Bureau aan de VOF onder meer het volgende bericht:
"Op grond van artikel 23, eerste lid, van de Wet op de architectentitel is het voeren van de titel architect voorbehouden aan hen die onder deze titel staan ingeschreven in het architectenregister. Op grond van artikel 23a, eerste lid, van deze wet, is een bureau gerechtigd zich als architectenbureau te presenteren, indien ten minste de helft van het bestuur als architect staat ingeschreven.
Ook het bij of in de (bureau)naam voeren van woordsamenstellingen en afkortingen met/van deze titel zoals lichtarchitect of lichtarchitectuur is door deze wet voorbehouden aan ingeschreven. Bureau Architectenregister is bevoegd op te treden tegen hen die deze wet overtreden.
U staat niet ingeschreven in het architectenregister. U voert in strijd met bovengenoemde wettelijke bepalingen de naam " [naamvoering van de VOF] ". U doet dit bijvoorbeeld in het Handelsregister, op uw website en in uw overige bedrijfspresentatie (…).
Bureau Architectenregister verzoekt bovenomschreven titelgebruik te staken (….). Graag ontvangt Bureau Architectenregister binnen twee weken uw schriftelijke reactie. "
d. Bij brief van 15 juli 2015 heeft de gemachtigde van de VOF aan het Bureau bericht dat haar cliënte niet in strijd handelt met de Wet op de architectentitel en dat zij haar handelsnaam [naamvoering van de VOF] zal blijven voeren.
3.2.1.
Bij inleidende dagvaarding vordert het Bureau, kort samengevat,
I. de VOF op straffe van verbeurte van een dwangsom te bevelen
a. binnen twee weken na het in dezen te wijzen vonnis, althans binnen een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn, de onrechtmatige naamvoering te staken en gestaakt te houden;
b. zich overigens te onthouden van het gebruik van benamingen waarin (woord- samenstellingen met afkorting van) de beschermde titel
architectvoorkomt;
II. de VOF te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.2.
De VOF heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.1.
In het tussenvonnis van 17 februari 2016 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast.
3.3.2.
In het eindvonnis van 20 april 2016 heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen en het Bureau veroordeeld in de proceskosten.
3.4.
Van beide vonnissen heeft het Bureau hoger beroep ingesteld.
3.5.
Tegen het tussenvonnis van 17 februari 2016 staat ingevolge het bepaalde in art. 131 Rv geen hogere voorziening open, zodat het Bureau niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep voor zover dat mede tegen dit tussenvonnis is ingesteld.
3.5.1.
Het Bureau heeft zes grieven aangevoerd tegen het eindvonnis van 20 april 2016. Het Bureau heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen eindvonnis van 20 april 2016 en tot het alsnog toewijzen van zijn gewijzigde vorderingen. Bij memorie van grieven heeft het Bureau zijn eis als volgt gewijzigd:
1. de VOF te bevelen, voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad,:
a. binnen twee weken na het in dezen te wijzen arrest, althans binnen een door uw gerechtshof in goede justitie te bepalen termijn, de onrechtmatige naamvoering te
staken en gestaakt te houden tot het moment waarop de VOF eventueel alsnog aan de door de Wet gestelde eisen zou voldoen;
b. zich ook voor het overige te onthouden van het gebruik van benamingen waarin (woordsamenstellingen dan wel afkortingen van) de beschermde titel (interieur)architect voorkomt/voorkomen;
zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of keer dat de VOF nalaat het bevel na te leven, dan wel op straffe van een dwangsom ter hoogte van een in goede justitie te bepalen bedrag;
2. de VOF te veroordelen tot betaling van de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 131, zonder betekening, dan wel
€ 199,- in geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest, en - voor het geval voldoening van de (na-) kosten niet binnen die termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na-) kosten te rekenen vanaf veertien dagen na dagtekening van het arrest.
3.5.2.
De VOF heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging. Het hof ziet evenmin aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Het hof zal derhalve recht doen op de in hoger beroep gewijzigde eis.
3.6.
De VOF heeft bij memorie van antwoord aangevoerd dat uit de Kamerstukken II, 2014/2015, 24036, nummer 409, pagina 9 blijkt dat het voortduren van de titelbescherming voor interieurarchitecten een serieus vraagstuk is dat in 2017 nader zal worden bekeken. De titelbescherming voor wat betreft de werkzaamheden van de interieurarchitect staan volgens de VOF thans dan ook onder druk en het is maar zeer de vraag of interieurarchitecten nog enige bescherming op grond van de Wet op de architectentitel blijft toekomen. Bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft de VOF gesteld dat het haar niet bekend is wat de stand van de zaken is van de geplande herziening van de titelbescherming van de interieurarchitect. De VOF heeft het hof verzocht om het besluit over herziening van de titelbescherming voor de interieurarchitect af te wachten.
3.6.1.
Het hof wijst dit verzoek af.
Het Bureau heeft bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep onweersproken gesteld dat het College van Rijksadviseurs inmiddels een advies heeft uitgebracht aan de ministers van EZ, OCW en BZK met de strekking dat het niet raadzaam is om de titelbescherming van interieurarchitecten af te schaffen. Tegen deze achtergrond ziet het hof geen aanleiding om de zaak aan te houden.
3.7.
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Zij komen erop neer dat de kantonrechter de vorderingen ten onrechte heeft afgewezen.
3.8.
Het Bureau heeft, kort samengevat, het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd.
Het Bureau is op grond van de Wet op de architectentitel belast met het beheer van het architectenregister. Het Bureau is op grond van art. 23 lid 2 van voormelde wet bevoegd in rechte op te treden tegen onrechtmatig titelgebruik.
De Wet op de architectentitel bepaalt in art. 23 lid 1 dat alleen zij die als architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect staan ingeschreven in het architectenregister bevoegd zijn de betreffende titel te voeren. Hetzelfde geldt voor het voeren van woordsamenstellingen of afkorting van deze titel. Artikel 23a lid 1 van voormelde wet bepaalt dat een bureau gerechtigd is (een woordsamenstelling met of afkorting van) een beschermde titel in/bij de beroepsnaam te voeren, indien de (enig) bestuurder of ten minste de helft van het bestuur (bij de vof, de helft van de vennoten) onder de betreffende titel staat ingeschreven in het architectenregister.
De VOF voert de naam " [naamvoering van de VOF] ". Lichtarchitektuur is een woordsamenstelling met de architectentitel. De vennoten van de VOF staan geen van beiden ingeschreven in het architectenregister. De VOF overtreedt aldus art. 23a, lid 1 van de Wet op de architectentitel door zich met de aanduiding "Lichtarchitektuur" in/bij de bedrijfsnaam te presenteren, terwijl de vennoten van de vof niet staan ingeschreven in het architectenregister.
3.9.
Primair heeft [naamvoering van de VOF] betwist dat zij in strijd handelt met art. 23 lid 1 van de Wet op de architectuur. Zij stelt zich op het standpunt dat zij rechtmatig gebruik maakt van de naam [naamvoering van de VOF] . Zij heeft in dat verband een beroep gedaan op de uitzondering van art. 23 lid 5 van voormelde wet en stelt in dat verband, kort samengevat, dat haar werkzaamheden niet onder de reikwijdte van de wet vallen, zodat zij de naam [naamvoering van de VOF] mag blijven voeren.
3.10.
Artikel 23 lid 1 van de Wet op de architectentitel geeft aan wie gerechtigd is de architectentitel te voeren.
In art. 23 lid 1 van de wet is, voor zover relevant, bepaald:
"
Gerechtigd tot het voeren van de titel architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect of een afkorting van die titel, hetzij zonder nadere aanduiding, hetzij in woordsamenstellingen waarin de titel of een afkorting daarvan voorkomt, is uitsluitend hij die onder deze titel in het register staat ingeschreven.
(….)
3.11.1.
Vast staat dat de vennoten van de VOF niet staan ingeschreven in het architectenregister. Dit betekent dat de VOF, gelet op art. 23a van de Wet op de architectentitel, in beginsel niet is gerechtigd (een woordsamenstelling met dan wel afkorting van) de titel van architect te voeren.
De VOF voert evenwel de naam " [naamvoering van de VOF] ".
In dat kader rijst allereerst de vraag of "lichtarchitectuur", althans, "architectuur", zoals het Bureau stelt, valt onder de reikwijdte van art. 23 lid 1 van vermelde wet. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt te dien aanzien als volgt.
3.11.2.
Over de reikwijdte van het eerste lid van art. 23 is tijdens de schriftelijke behandeling van het voorstel van de Wet op de architectentitel in de Eerste Kamer (december 1986) aan de ondertekenaars van het wetsvoorstel de vraag voorgelegd welke van de door een niet-ingeschrevene gehanteerde beroepsaanduidingen wèl en welke niet in strijd zijn met de wet.
Door de ondertekenaars van het wetsvoorstel werd (in februari 1987) geantwoord dat, gelet op artikel 23 lid 1 onder meer de aanduiding "Bureau voor architectuur" niet is toegestaan als deze wordt gevoerd door een persoon, die niet als architect staat ingeschreven in het architectenregister (Kamerstukken I 1986-1987, 16 191, nr. 11a, p.3 en nr. 11b, p. 5).
De aanduiding "lichtarchitektuur" (met een "k") , die geen andere aanduiding inhoudt dan “lichtarchitectuur” en heeft te gelden als woordsamenstelling waarin de titel "architect" voorkomt, valt derhalve onder de reikwijdte van de in art. 23 lid 1 van de Wet op de architectentitel vervatte bescherming van de architectentitel.
3.12.
Het geschil spitst zich toe op de beantwoording van de vraag of de VOF een geslaagd beroep toekomt op de uitzondering van art. 23 lid 5 van de Wet op de architectentitel, zoals de VOF stelt en het Bureau betwist.
3.12.1.
Artikel 23 lid 5 van de Wet op de architectentitel luidt, voor zover hier van belang, als volgt.
" Het eerste (…) lid is niet van toepassing met betrekking tot het voeren van een titel als bedoeld in het eerste lid of een afkorting van deze titel, hetzij zonder nadere aanduiding, hetzij in een woordsamenstelling waarin die titel of een afkorting daarvan voorkomt, indien degene die gebruik maakt van die titel of afkorting geen werkzaamheden verricht die overeenkomen met werkzaamheden die in het economisch verkeer worden verricht door een architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect."
3.12.2.
Bezien dient te worden of de VOF geen werkzaamheden verricht die overeenkomen met werkzaamheden die in het economisch verkeer worden verricht door een (interieur-) architect, zoals de VOF stelt en het Bureau betwist.
3.12.3.
De VOF stelt in dit verband, kort samengevat, het volgende.
De architect houdt zich bezig met het vervaardigen van bouwtekeningen en het opstellen van een algeheel bouwplan. De interieurarchitect houdt zich bezig met het opstellen van een interieurplan. De VOF ontwerpt geen bouwplannen of interieurplannen, maar houdt zich onder meer bezig met het opstellen van lichtplannen en het geven van lichtadviezen. Het opstellen van een lichtplan en het geven van een lichtadvies behoren niet tot de kerntaken van een (interieur-) architect. De door de VOF te verrichten werkzaamheden kunnen dan ook niet onder de voor een interieurarchitect normale dagelijkse werkzaamheden worden geschaard.
Interieurarchitecten zijn sinds de invoering van de Wet op de architectentitel op 1 oktober 1988 hun werkzaamheden gaan uitbreiden. Zij zijn meer taken tot hun werkveld gaan rekenen. Daarnaast heeft ook de architect zijn werkzaamheden moeten verbreden, en wel als gevolg van de economische crisis. Deze aanvullende werkzaamheden hebben niets te maken met de traditionele werkzaamheden van de (interieur-)architect. De wetgever heeft bij de totstandkoming van de wet onvoldoende rekening gehouden met de mogelijk uitbreiding van de verrichte werkzaamheden. Op deze aanvullende werkzaamheden ziet de Wet op de architectentitel niet. De Wet heeft de werkzaamheden beperkt tot die werkzaamheden die zien op de architectonische schepping, de kwaliteit van bouwwerken en de harmonieuze inpassing ervan in het omringende milieu, waarbij wordt ingestoken op de instandhouding van natuurlijke landschappen en stadsgezichten alsmede van het collectieve en particuliere erfgoed. Bij de uitleg van deze wet dient te worden uitgaan van de traditionele werkzaamheden van een (interieur-)architect en de wet dient dan ook vanuit dat oogpunt te worden geïnterpreteerd. De VOF verricht geen werkzaamheden die worden beschermd door de Wet op de architectentitel. Eventuele nadelige gevolgen van deze uitbreiding van de werkzaamheden door de interieurarchitect kunnen niet ten nadele van de VOF komen.
3.12.4.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Tussen partijen staat vast dat een deel van de werkzaamheden van de VOF bestaan uit het opstellen van lichtplannen en het verstrekken van adviezen over licht en verlichting.
3.12.5.
Partijen twisten onder meer over het antwoord op de vraag of werkzaamheden op het gebied van licht - en meer in het bijzonder werkzaamheden inhoudende het opstellen van lichtplannen en het verstrekken van adviezen over licht en verlichting - altijd onderdeel hebben uitgemaakt van de (kern-)werkzaamheden van de (interieur-)architect en behoren tot zijn traditionele takenpakket, zoals dat de wetgever ten tijde van de totstandkoming van de Wet op 1 oktober 1988 voor ogen stond. Het antwoord op deze vraag kan in het midden blijven.
Ook indien de stelling van de VOF, inhoudende dat de traditionele (kern-)werkzaamheden van de (interieur-)architect sinds de invoering van de Wet op de architectentitel op 1 oktober 1988 met het onderdeel "licht" zijn uitgebreid, juist zou zijn, hetgeen het Bureau betwist, dan nog valt, zoals het Bureau terecht aanvoert, niet in te zien dat deze aanvullende werkzaamheden (bestaande uit het opstellen van lichtplannen en het verstrekken van lichtadviezen) niet onder de reikwijdte van de werkzaamheden, zoals bedoeld in art. 23 lid 5 van de Wet op de architectentitel, vallen. Daarbij heeft het hof het volgende in aanmerking genomen.
3.12.6.
Het gaat hier om de uitzondering, zoals neergelegd in art. 23 lid 5 van vermelde wet. Het vijfde lid van art. 23 is pas in 2011 (en daarmee ruimschoots na de door de VOF gestelde ontwikkeling van de uitbreiding van de werkzaamheden) toegevoegd aan (art. 23 van) de op 1 oktober 1988 ingevoerde Wet op de architectentitel.
De Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 32016, nr. 3, pagina 27) op artikel 23 lid 5 van de wet houdt, voor zover hier van belang, in:
" (…) Het voorgestelde vijfde lid van artikel 23 van de Wet op de architectentitel strekt er toe om duidelijk te maken dat beoefenaren van beroepen, die in het spraakgebruik worden aangeduid met een benaming, waarin het woord architect voorkomt, maar waarvan de werkzaamhedenniets te maken hebben(onderstreping hof) met die van een architect, zoals bijvoorbeeld automatiseringsarchitect, die benaming kunnen blijven gebruiken zonder iets te duchten te hebben van een actie dat zij ten onrechte die benaming voeren. "
Uit de MvT volgt, zoals het Bureau terecht aanvoert, dat enkel personen/bedrijven die uitsluitend werkzaamheden uitvoeren die in het geheel
nietste maken hebben met de werkzaamheden van de (interieur-)architect zich (ook zonder inschrijving in het register) mogen bedienen van de benaming architect.
Voor zover de VOF onder verwijzing naar de Nieuwsbrief BNA d.d. 12 augustus 2015 (cna, prod 10) nog wijst op het uitbreiden van de werkzaamheden door de (interieur-)architect in verband met de economische crisis, wijst het hof erop dat deze crisis in 2008 een aanvang heeft genomen, derhalve vóór de invoering van het vijfde lid van art 23 van vermelde wet en dat dit lid, gezien de toelichting, mede ziet op werkzaamheden, die in het economische verkeer worden verricht door (interieur-)architecten. De VOF heeft in de mva (punt 64) ook erkend dat "licht" een - volgens de VOF relatief klein - onderdeel vormt binnen een breed palet aan de door een (interieur-) architect te verrichten werkzaamheden. Dat het wellicht niet zijn (traditionele) kerntaak is, is gelet op de strekking van art. 23 lid 5 van voormelde wet en in aanmerking genomen het feit dat ten tijde van de invoering van lid 5 "licht" al onderdeel uitmaakte van de taken van een (interieur-)architect, niet relevant.
3.12.7.
De VOF heeft de stelling van het Bureau erkend dat in Nederland diverse opleidingen bestaan die na het afstuderen recht geven op (de beschermde titel interieurarchitect en) inschrijving als interieurarchitect in het register.
Partijen verschillen van mening of "licht" een (relevant) onderdeel is van de opleiding (en vervolgcursussen) van een interieurarchitect. Wat daarvan ook zij, uit de door het Bureau overgelegde pagina's van de studiegidsen blijkt dat "licht" in ieder geval (verplicht) deel uitmaakt van de opleiding tot (interieur-)architect en ook de VOF heeft erkend dat het aspect licht in ieder geval een (beperkt) deel beslaat van de opleiding, die studenten dienen te volgen ter verkrijging van de titel architect of interieurarchitect.
Het hof is met het Bureau van oordeel dat daarnaast nog het aanbod van cursussen ter verdieping van het onderdeel "licht" – al dan niet in de vorm van nascholing – onderstreept dat interieurarchitecten zich in hun praktijk met licht(plannen en adviezen) bezighouden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft het Bureau terecht betoogd dat de werkzaamheden van de VOF, waaronder het maken van lichtplannen en het geven van lichtadviezen, op het (ver)brede werkterrein van de (interieur-)architect liggen.
3.12.8.
Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat de werkzaamheden van de VOF bestaande uit het opstellen van lichtplannen en het verstrekken van advies over licht niets te maken hebben met de werkzaamheden van een interieurarchitect. Dit betekent dat niet kan worden gezegd dat de VOF geen werkzaamheden verricht die in het economisch verkeer worden verricht door een (interieur-) architect. Dit brengt mee dat het beroep van de VOF op de uitzondering van art. 23 lid 5 van de Wet op de architectentitel moet worden verworpen. Derhalve staat vast dat de VOF in strijd handelt met art. 23 lid 1 van de Wet op de architectentitel en onrechtmatig gebruik maakt van de titel architect, waaronder begrepen de naamvoering [naamvoering van de VOF] .
3.13.
Subsidiair heeft de VOF ter afwering van de vorderingen aangevoerd, dat sprake is van een situatie waarin onverkorte handhaving van de wet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, gelet op de daarmee voor de VOF intredende onwenselijke (bedrijfs-)economische gevolgen.
De VOF heeft daartoe betoogd dat haar zwaarwegende belang op het behoud van haar naam dient te worden afgewogen tegen het geringe belang dat het Bureau Architectenregister heeft bij de uitvoering van het door haar gevorderde. In dat verband dient volgens de VOF het navolgende te worden meegewogen.
De VOF heeft ruim 28 jaar lang hard gewerkt aan haar reputatie, zij heeft landelijke bekendheid verworven en heeft veel goodwill opgebouwd. De VOF is een begrip in de wereld van de (design-)verlichting. Indien zij thans na 28 jaar wordt gedwongen de naam " [naamvoering van de VOF] " niet meer te voeren, dan zal dit onvermijdelijk leiden tot een aanzienlijke schadepost als gevolg van alle door te voeren wijzigingen. Daarnaast zal zij bij het verdwijnen van de naam " [naamvoering van de VOF] " niet meer makkelijk te vinden zijn voor potentiele nieuwe klanten die haar wensen in te schakelen voor advisering. Dit zal onvermijdelijk leiden tot inkomstenderving. Gelet op het huidige economische klimaat is het niet onvoorstelbaar dat de hierdoor in totaliteit te lijden schade dermate groot is dat dit gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van de onderneming. Meer in het bijzonder valt te denken aan ontslag van werknemers en in het ergste geval het faillissement van de onderneming.
Er is bovendien nooit een klacht geweest van een (interieur-)architect over de naamvoering van de VOF. De naam heeft nooit bij klanten tot enige verwarring geleid over de achtergrond van de mensen van [naamvoering van de VOF] . Volgens de VOF heeft het Bureau dan ook geen te rechtvaardigen belang bij de door haar ingestelde vordering.
3.14.
Het hof verwerpt dit verweer van de VOF.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de VOF in strijd met art. 23 lid 1 van de Wet op de architectentitel de naam [naamvoering van de VOF] voert, terwijl haar vennoten niet staan ingeschreven in het architectenregister.
De omstandigheid dat deze onrechtmatige titelvoering in de bedrijfsnaam al 28 jaar bestaat en thans nog voortduurt, kan de VOF niet baten. Het Bureau heeft onweersproken gesteld dat het met een beperkte capaciteit kampt, waardoor het ondoenlijk is om actief alle onrechtmatige naamvoeringen op te sporen. Niet gebleken is voorts dat het Bureau op enig moment bij de VOF de indruk heeft gewekt dat de VOF een rechtmatige naam voerde en/of dat de onrechtmatige titelvoering door de VOF zou worden gedoogd. Naar het Bureau terecht heeft gesteld is het ingediend zijn van een klacht tegen de (titelvoering door de) VOF geen voorwaarde handhavend op te treden tegen onrechtmatige titelvoering. Bovendien is, naar het Bureau met concrete bescheiden heeft gestaafd, in dit geval wel naar aanleiding van een klacht actie ondernomen.
3.14.1.
De Wet op het architectenregister heeft, naast de waarborging van de kwaliteit van de gebouwde omgeving en consumentenbescherming, ook de strekking om oneerlijke concurrentie te voorkomen en daarmee is het belang van het Bureau om in rechte op te treden tegen de VOF gegeven.
De VOF heeft onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht die tot de conclusie kunnen leiden dat onverkorte handhaving van de wet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in de gegevens omstandigheden onaanvaardbaar zou zijn. De door de VOF gestelde mogelijke (bedrijfs-)economische gevolgen zijn is in dat kader onvoldoende. Dit geldt temeer nu aan de bezwaren die volgens de VOF voor haar zijn verbonden aan de vorderingen van het Bureau tegemoet zal kunnen worden gekomen door aan de VOF een voldoende ruime termijn te geven om haar handelsnaam te wijzigen (of er alsnog voor te zorgen dat aan de voorwaarden voor de naamvoering wordt voldaan).
Indien het zou zijn toegestaan dat specialisten, zoals lichtontwerpers, zich zonder inschrijving in het architectenregister presenteren met een bedrijfsnaam die wijst op een kwalificatie als (interieur-)architect, zou er onduidelijkheid ontstaan over de beroepskwalificaties van ontwerpers. Een ander standpunt zou leiden tot ongewenste verwatering van de beschermde titel (interieur-)architect, waardoor enerzijds consumenten er niet meer op zouden kunnen vertrouwen dat iemand die deze beschermde titel voert daartoe gekwalificeerd is, terwijl anderzijds de (interieur-)architect als gevolg daarvan oneerlijke concurrentie zou moeten dulden en de negatieve (bedrijfs-)economische gevolgen daarvan zou moeten dragen.
Daar komt nog bij dat niets eraan in de weg staat dat de vennoten van de VOF alsnog de titel (interieur-)architect te behalen en het Bureau daarna verzoeken om inschrijving in vermeld register.
3.15.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grieven slagen en dat het beroepen eindvonnis moet worden vernietigd. Het hof zal de gewijzigde vorderingen toewijzen, met dien verstande dat de onder 1 a. gevorderde termijn wordt verruimd en de dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd, een en ander op de in het dictum te vermelden wijze.
3.16.
Voor het overige heeft de VOF geen feiten en omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden, zodat haar bewijsaanbod als niet terzake dienende wordt verworpen.
3.17.
De VOF zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten van de eerste aanleg en in die van het hoger beroep, met inbegrip van de nakosten, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart het Bureau niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis van
17 februari 2016;
vernietigt het beroepen eindvonnis van 20 april 2016 en in zoverre opnieuw rechtdoende:
beveelt de VOF om binnen 8 maanden na het wijzen van dit arrest:
a. de onrechtmatige naamvoering " [naamvoering van de VOF] " te staken en gestaakt te houden tot het moment waarop de VOF eventueel alsnog aan de door de Wet op de architectentitel gestelde eisen zou voldoen;
b. zich ook voor het overige te onthouden van het gebruik van benamingen waarin (woordsamenstellingen dan wel afkortingen van) de beschermde titel (interieur-)architect, waaronder begrepen "architectuur" en "architektuur", voorkomt/voorkomen,
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of keer dat de VOF nalaat het bevel na te leven, met dien verstande dat in totaal geen hoger bedrag aan dwangsommen zal worden verbeurd dan € 250.000,- ;
veroordeelt de VOF in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van het Bureau voor de eerste aanleg op € 215,63 aan verschotten en op € 600,- aan salaris advocaat en in hoger beroep op € 893,25 aan verschotten, nakosten van € 131, zonder betekening, dan wel € 199,- in geval van betekening, en op € 2.682,- aan salaris advocaat en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, E.A.M. van Oorschot en
P.V. Eijsvoogel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 januari 2018.
griffier rolraadsheer