ECLI:NL:GHSHE:2018:585

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
200.193.009_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdhedenovereenkomst met waterschap en niet-ontvankelijkheid vordering

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van appellanten, die agrarische bedrijven exploiteren, tegen het Waterschap De Dommel. De appellanten vorderen nakoming van een vaststellingsovereenkomst die in 2003 is gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over de waterhuishouding in hun gebied. De rechtbank Oost-Brabant had hen in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering, omdat deze vordering volgens de rechtbank publiekrechtelijke besluiten vereiste, waartegen rechtsbescherming bij de bestuursrechter openstaat. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de vordering van de appellanten niet ontvankelijk is, omdat de burgerlijke rechter niet bevoegd is om te oordelen over geschillen die onder de bestuursrechter vallen. Het hof wijst erop dat de vaststellingsovereenkomst een inspanningsverplichting voor het waterschap inhoudt, maar dat de uitvoering van deze verplichtingen onder de bestuursrechter valt. De appellanten hebben geen feiten aangevoerd die rechtvaardigen dat de burgerlijke rechter zich met deze zaak zou moeten bemoeien. Het hof bekrachtigt het eindvonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellanten in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.193.009/01
arrest van 13 februari 2018
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

2 . [appellant 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. J.M.M. Menu te Tilburg,
tegen:
Waterschap De Dommel,
zetelend te [zetelplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.A.M. van Heijningen te ’s-Hertogenbosch,
op het bij exploot van dagvaarding van 12 april 2016 ingeleide hoger beroep van het
door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, gewezen vonnis van 13 januari 2016 tussen appellanten - in enkelvoud: [appellant] - als eisers en geïntimeerde
- het Waterschap - als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C /01/292342/HA ZA 15-264)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 22 juli 2015.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 12 april 2016;
- de memorie van grieven van [appellant] van 23 augustus 2016 met eiswijziging;
- de memorie van antwoord van het Waterschap van 1 november 2016 met producties.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de drie grieven van [appellant] verwijst het hof naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1
De vaststelling van de feiten in het eindvonnis van 13 januari 2016 onder 2 . is niet bestreden zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt, met aanduiding van partijen als hiervoor vermeld:
2.1
Appellanten exploiteren elk een agrarisch bedrijf op percelen die zijn gelegen in een gebied waarvan de waterhuishouding onder de verantwoordelijkheid van het Waterschap valt.
2.2
Reeds vanaf een ruilverkaveling in 1975 ervaart [appellant] problemen met wateroverlast op hun percelen. Daaruit is voortgevloeid een langlopend conflict tussen [appellant] en het waterschap over het antwoord op de vraag of de waterhuishouding in het betrokken gebied wel of niet deugdelijk is.
2.3
In juli 2003 hebben partijen in het kader hiervan een vaststellingsovereenkomst gesloten (hierna: de vaststellingsovereenkomst). Deze vaststellingsovereenkomst is mede gebaseerd op een rapport van [vennootschap] (hierna: het rapport van [vennootschap] ). In dit rapport van [vennootschap] is de ontwatering van het betrokken gebied onderzocht in drie varianten, waarvan partijen in de vaststellingsovereenkomst variant 1 hebben gekozen.
2.4
Met de vaststellingsovereenkomst hebben partijen een einde willen maken aan een reeks bestuursrechtelijke procedures door het maken van een gezamenlijke keuze voor een herinrichting van de lokale waterhuishouding conform voornoemde variant 1.
De vaststellingsovereenkomst houdt onder andere in:

1. Het waterschap zal zich inspannen om variant 1 uit aangehaald [vennootschap] rapport, zoals hieronder nader geconcretiseerd, te realiseren. Het waterschap gaat er daarbij van uit dat voor de realisatie van die variant voldoende draagvlak in het gebied kan worden verkregen (dat wil zeggen draagvlak voor het besluit tot wijziging van de waterbeheersing en voor de uitvoering van dat besluit noodzakelijke grondtransacties).
2 . Het waterschap zal daartoe aan betrokkenen de nodige informatie over variant 1 verstrekken en vervolgens - bij voldoende draagvlak - een procedure opstarten om variant 1, met toepassing van de voorgeschreven inspraakprocedure, in een formeel besluit tot wijziging van de waterhuishouding vast te leggen. Het ontwerpbesluit en de bijbehorende kaarten zijn aangehecht en behoren bij deze overeenkomst.
3. Het waterschap en belanghebbende partijen hebben afgesproken dat in het in de vorige bepaling bedoelde besluit in elk geval de volgende waterhuishoudkundige aspecten worden vastgelegd: (…)”
2.5
In dit artikel 3 van de vaststellingsovereenkomst wordt vervolgens een opsomming van concrete maatregelen gegeven waaronder het aanleggen, wijzigen en/of onderhouden van waterlopen en kunstwerken. Na totstandkoming van het besluit (van oktober 2003) tot wijziging van de waterbeheersing als bedoeld in de overeenkomst en uitvoering van daaruit voortvloeiende werkzaamheden is een situatie ontstaan, die volgens [appellant] niet is conform de overeengekomen variant 1 en waarin de problemen op de percelen van [appellant] niet zijn weggenomen. In dat verband heeft [appellant] een onderzoeksopdracht gegeven aan ing. [ing.] verbonden aan [bureau] , die een rapport heeft opgemaakt gedateerd 4 februari 2013 (hierna: het rapport [ing.] ). Het rapport [ing.] bevat een weergave van het onderzoek en de conclusies van [ing.] betreffende de waterhuishoudingsproblemen rond de percelen van [appellant] .
4.2
Bij dagvaarding van 7 april 2015 heeft [appellant] de onderhavige procedure tegen het Waterschap aanhangig gemaakt. In deze procedure stelt [appellant] dat het Waterschap zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst niet is nagekomen en dat het de problemen met de waterhuishouding op de percelen van [appellant] niet overeenkomstig de overeengekomen variant 1 heeft verholpen. Op grond daarvan vorderde [appellant] in eerste aanleg, samengevat, veroordeling van het Waterschap tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst door de tekortkomingen zoals opgenomen in het rapport [ing.] te herstellen. Het Waterschap heeft de vordering van [appellant] bestreden.
4.3
Bij tussenvonnis van 22 juli 2015 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bepaald die op 24 november 2015 heeft plaatsgevonden.
Bij eindvonnis van 13 januari 2016 heeft de rechtbank [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten met nakosten en de wettelijke rente daarover.
4.4
In hoger beroep heeft [appellant] zijn eis vermeerderd zodat hij thans vordert:
1. het Waterschap jegens [appellant] te veroordelen tot de nakoming van de vaststellingsovereenkomst in die zin dat het Waterschap wordt veroordeeld om alle tekortkomingen die staan vermeld in het onderzoeksrapport van [ing.] (productie 4 bij dagvaarding) en onder de posita 31 t/m 38 van deze memorie van grieven, althans de tekortkomingen die staan vermeld in het onderzoeksrapport van een door het gerechtshof te benoemen deskundige, althans de door uw gerechtshof in goede justitie te bepalen tekortkomingen, te herstellen met inachtneming van de door [ing.] in zijn rapport geformuleerde aanbevelingen, althans de aanbevelingen van een te benoemen gerechtelijke deskundige, zulks met bepaling dat het Waterschap binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen arrest een aanvang moet maken met deze herstelwerkzaamheden en deze op de kortst mogelijke termijn moet afronden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= per dag of dagdeel dat het in gebreke blijft;
2 . het Waterschap dienovereenkomstig jegens [appellant] te veroordelen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= per dag of dagdeel dat het hiermee in gebreke blijft, binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen arrest een aanvang te maken met de volgende herstelwerkzaamheden en deze op de kortst mogelijke termijn af te ronden:
- de bodembreedte van watergang [watergang 1] herstellen naar 90 cm en de slootbodem verder
uitdiepen;
- het talud van watergang [watergang 1] naar de verhouding 1:1 brengen;
- het maaisel van watergang [watergang 1] van het talud afvoeren;
- het verval tussen de duikers in watergang [watergang 1] op orde brengen conform [vennootschap] -variant I;
- de bodem van watergang [watergang 2] verbreden naar 80 cm;
- de diepte van watergang [watergang 2] dusdanig gelijkmatig maken dat de duikers in de
watergang alsnog voldoen aan de leggerinformatie;
- de steilte van het talud van watergang [watergang 2] terugbrengen tot de vereiste verhouding 1:1,3
of 1:1,4;
- de overmatige begroeiing in watergang [watergang 2] verwijderen;
- de bodem van watergang [watergang 3] verbreden naar 2 ,62 meter en de diepte ervan brengen op
6.6
m + NAP;
- de bovenstroomse duiker met een doorsnee van 3000 en de benedenstroomse duiker met
een doorsnee van 1800 in watergang [watergang 3] omkeren in die zin dat de bovenstroomse
duiker een doorsnee krijgt van 1800 en de benedenstroomse duiker een doorsnee van
3000;
- de duikers met een doorsnede van 1000 in watergang [watergang 3] in de [plaats] (locatie
[locatie] ) terugbrengen tot duikers met een doorsnede van 700;
- de ongelijkmatigheid van de taludverhoudingen van watergang [watergang 3] opheffen door deze
te herprofileren volgens de leggernormen van 1998-1992 zoals bedoeld in [vennootschap] -variant I;
- stuw [watergang 3] -02 in watergang [watergang 3] volledig slopen;
- de overmatige begroeiing in watergang [watergang 3] verwijderen;
- het gebied van circa 6,4 ha ten noordoosten van de [straat] alsnog via watergang [watergang 4]
doen afwateren in plaats van via de bermwaterloop langs de [straat] op de watergang
[watergang 5] ;
- alsnog een diepe sloot aanbrengen tussen de [straat] en watergang [watergang 4] ;
- de afwatering van het landbouwperceel van [appellant 2] op zijn huiskavel alsnog
via watergang [watergang 1] laten plaatsvinden conform [vennootschap] -variant I.
3. het Waterschap jegens [appellant] te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties, vermeerderd met de wettelijke rente over de proces- en nakosten als het Waterschap deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen arrest aan [appellant] heeft betaald.
4. het Waterschap jegens [appellant] te veroordelen tot de terugbetaling van het bedrag ad € 1.648,=, dat [appellant] uit hoofde van het vernietigde rechtbankvonnis d.d. 13 januari 2016 onverschuldigd aan het Waterschap heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2016, althans vanaf heden, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het Waterschap heeft geen processueel bezwaar gemaakt tegen deze eisvermeerdering. Ook het hof ziet geen reden deze niet toelaatbaar te achten. Dat betekent dat verder wordt uitgegaan van de aldus vermeerderde eis.
4.5
De eerste grief van [appellant] richt zich tegen de rechtsoverwegingen 4.1 en 4. 2 van het eindvonnis van 13 januari 2016. Deze rechtsoverwegingen luiden als volgt:
4.1.
De vordering strekt tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst uit 2003. Deze schept een inspanningsverplichting voor het waterschap om te komen tot de realisering van de door partijen gekozen variant 1 voor de inrichting van de waterhuishouding in het betrokken gebied. Uit de vaststellingsovereenkomst (waarvan de artikelen 1 tot en met 3 zijn geciteerd onder 2 .4) blijkt dat deze inspanningsverplichting bestaat uit het nemen van (een) besluiten tot wijziging van de waterhuishouding en het (doen) uitvoeren van de daaruit voortvloeiende feitelijke werkzaamheden.
4.2.
De vordering strekt met andere woorden tot het tot stand brengen van een of meer publiekrechtelijk besluiten (in de zin van de Algemene wet bestuursrecht) en de uitvoering daarvan. Anders gezegd: de vaststellingsovereenkomst houdt een (inspannings)verplichting in voor (bestuursorganen behorende tot) het waterschap om bepaalde publiekrechtelijke bevoegdheden op een bepaalde wijze uit te oefenen. Waar de vordering is gericht op aanpassing van de huidige feitelijke situatie, impliceert die aanpassing immers wijziging van geldende besluiten (dat wil zeggen: het nemen van nieuwe publiekrechtelijke besluiten) dan wel handhaving daarvan (dat wil zeggen: het uitvoeren van reeds geldende publiekrechtelijke besluiten). In alle gevallen heeft de vordering betrekking op een of meer bestaande of toekomstige besluiten waartegen rechtsbescherming bij de bestuursrechter heeft opengestaan, openstaat of open zal komen te staan. Een beslissing op de nu voorliggende vordering (door de burgerlijke rechter) zou in ieder geval een toetsing van publiekrechtelijke besluiten aan de vaststellingsovereenkomst vergen. Dat is rechtens niet aanvaardbaar omdat de burgerlijke rechter geen kennis dient te nemen van geschillen waarvoor een voldoende rechtsbescherming biedende rechtsgang bij de bestuursrechter openstaat of heeft open gestaan. Dit betekent dat eisers niet-ontvankelijk in hun vordering moeten worden verklaard.
Volgens [appellant] gaat de rechtbank er ten onrechte van uit dat de gevorderde maatregelen publiekrechtelijke besluiten vergen of betreffen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen administratief bezwaar en beroep open staat of heeft opengestaan. Het gaat volgens [appellant] bij deze maatregelen om feitelijke handelingen voor de realisering van variant I, zoals omschreven in het rapport van [vennootschap] en in artikel 3 van de vaststellingsovereenkomst. Het hof zal hier de omschrijving van de uit te voeren maatregelen in artikel 3 van de vaststellingsovereenkomst weergeven:
het herprofileren van waterloop [waterloop 1] . Het op diepte brengen van die waterloop en het aanpassen van de duikers;
het graven van een nieuwe waterloop en de aanleg van een onderhoudspad van 4 meter door perceel [perceel] , gemeente [gemeente] ; sectie [sectie] .
het verbreden en verdiepen van de aan de oostzijde van de [laan] gelegen waterloop die voortaan door het waterschap zal worden onderhouden, het aanleggen, houden en onderhouden van een éénzijdig onderhoudspad langs die waterloop, het leggen van een bodemplaat ter bescherming van leidíngen en het aanpassen van duikers in die waterloop;
het verwijderen van de duiker gelegen onder de [laan] , welke duiker de aan de oostzijde van de [laan] gelegen waterloop verbindt met de aan de westzijde van die weg gelegen waterloop [waterloop 2] ;
het verlagen van duiker [duiker] gelegen in waterloop [waterloop 3] ;
het herprofileren van een gedeelte van de [waterloop 4] en van daarin gelegen duiker nummer [duiker nummer] gelegen ten zuiden van de [dreef] alsmede het driemaal per jaar door het waterschap onderhouden van het waterganggedeelte gelegen bovenstrooms de [dreef] ;
de aangegeven waterloop(-gedeelten) van de [waterloop 5] , [waterloop 2] en de [waterloop 3] zullen voortaan worden aangemerkt als waterlopen die in onderhoud zijn bij de eigenaren of gebruikers van de aan die watergangen grenzende gronden en wel ieder voor de halve breedte van de waterloop (Deze waterganggedeelten zijn op de kaart aangegeven met de mededeling "onderhoud naar aangelanden en opheffen schouwpad en overdragen eigendom”). Dit als gevolg van het verwijderen van de ad d. genoemde duiker, waardoor aanmerkelijk minder waterafvoer zal plaatsvinden;
et hebben, houden en onderhouden van vijf vaste dammen in de waterlopen grenzend aan de percelen kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectie] , nrs: [nummer 1] (drie dammen) en [nummer 2] (twee dammen, een en ander zoals momenteel in het veld zijn gelegen en op de bij dit besluit behorende tekening zijn aangegeven;
het aanleggen van een nieuwe dam die met een gele kleur is aangegeven op de bij dit besluit behorende tekening;
bij separaat besluit zal aan de desbetreffende grondeigenaar/ -gebruiker vergunning worden verleend tot aanleg van de op de kaart aangegeven, nog aan te leggen drainage;
het drie maal per jaar maaien onderhouden van de [waterloop 5] vanaf duiker [duiker] tot aan de [waterloop 6] .
4.6
Volgens het Waterschap gaat het bij de vaststellingsovereenkomst om een bevoegdhedenovereenkomst die ziet op regeling van de waterbeheersing en/of de aanleg of verbetering van waterstaatswerken alsook op onderhoud. Voor het uitvoeren van de werkzaamheden is een projectbesluit conform het destijds geldende artikel 153 (oud) Waterschapswet vereist (thans projectplan op grond van artikel 5.4 Waterwet). Dit projectbesluit heeft het dagelijks bestuur van het Waterschap op 8 oktober 2003 genomen (productie 13 bij conclusie van antwoord). Daarin zijn de werkzaamheden opgenomen die in artikel 3 van de vaststellingsovereenkomst onder a. tot en met k. zijn vermeld en die hiervoor in 4.5 zijn weergegeven. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit naar inhoud en naar de wijze van totstandkoming formele rechtskracht heeft gekregen. Deze maatregelen zijn volgens het Waterschap volledig en correct uitgevoerd.
4.7
Het hof overweegt hierover het volgende. Het gaat bij de vaststellingsovereenkomst om een overeenkomst waarbij het Waterschap zich vastlegt ten aanzien van de wijze van uitoefening van publiekrechtelijke bevoegdheden, te weten het uitvoeren van maatregelen op het gebied van de waterhuishouding. Dat betekent dat in dit geval sprake is van een bevoegdhedenovereenkomst. Een dergelijke overeenkomst heeft een gemengd (privaatrechtelijk en bestuursrechtelijk) karakter. Indien de wederpartij van de overheid nakoming wenst van een uit een dergelijke overeenkomst voortvloeiende verplichting tot het nemen van een besluit, dan dient zij zich tot de bestuursrechter te wenden, als de rechter die bevoegd is ten aanzien van het besluit. Ter zake van een vordering van de wederpartij van de overheid tot schadevergoeding wegens wanprestatie of een vordering van de overheid tot nakoming door haar wederpartij is de burgerlijke rechter de bevoegde rechter. Een bevoegdhedenovereenkomst is aldus, wat de prestaties van de overheid betreft, van publiekrechtelijke aard en dat betreft niet alleen de mate waarin de overheid afspraken kan maken over het gebruik van een publiekrechtelijke bevoegdheid, zoals in dit geval over de waterhuishouding in het desbetreffende beheersgebied, maar raakt ook de wijze waarop die bevoegdheid vervolgens wordt uitgeoefend, onder meer jegens derden die niet bij de overeenkomst zijn betrokken. Het is in het algemeen de bestuursrechter die over zowel de geldigheid van de overeenkomst als over de uitvoering daarvan een oordeel dient te geven. Dat is in dit geval niet anders. Uit de aanhef van artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst blijkt dat het Waterschap een inspanningsverplichting op zich heeft genomen om variant 1 van het rapport van [vennootschap] te realiseren. Het Waterschap heeft daartoe op zich genomen om aan betrokkenen de nodige informatie over variant 1 verstrekken en vervolgens - bij voldoende draagvlak - een procedure op te starten om variant 1, met toepassing van de voorgeschreven inspraakprocedure, in een formeel besluit tot wijziging van de waterhuishouding vast te leggen (artikel 2 vaststellingsovereenkomst). De verplichting die het Waterschap is aangegaan betreft dus een verplichting om zich in te spannen om een besluit met een bepaalde inhoud tot stand te laten komen. Het aangaan van de vaststellingsovereenkomst valt daarmee onder afspraken over de wijze waarop het Waterschap gebruik maakt van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid; de uitvoering van de maatregelen die in artikel 3 van die overeenkomst onder a. tot en met k. zijn opgenomen, betreft de wijze waarop de bevoegdheid vervolgens wordt uitgeoefend. Die maatregelen houden wijzigingen in van de bestaande situatie en zijn daarom voorwerp van verdere besluitvorming. Wanneer de wijze waarop dat gebeurt volgens [appellant] niet in overeenstemming is met de gemaakte afspraken dient hij zich tot de bestuursrechter te wenden. Die weg staat open of heeft opengestaan ten aanzien van zowel het projectbesluit als de uitvoering van de maatregelen die overeenkomstig de gemaakte afspraken daarin zijn overgenomen. Dit betekent dat de rechtbank [appellant] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn vordering, zodat grief 1 wordt verworpen.
4.8
Grief 2 van [appellant] betreft rechtsoverweging 4.3 van het eindvonnis van 13 januari 2016. Deze rechtsoverweging luidt als volgt:
Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op.
Voor zover de vordering ziet op het reeds in 2003 door het waterschap ter uitvoering van de vaststellingsovereenkomst genomen besluit - waarvan vaststaat dat dit inmiddels onherroepelijk is geworden - geldt dat dit besluit door de burgerlijke rechter voor rechtmatig moet worden gehouden en dat zowel voor wat betreft de totstandkoming als de inhoud daarvan. Dat betekent dat indien eisers wel in hun vordering zouden kunnen worden ontvangen een toetsing als hen kennelijk voor ogen staat - neerkomend op de onder 4. 2 bedoelde toetsing van een publiekrechtelijk besluit aan de vaststellingsovereenkomst - niet tot de mogelijkheden zou behoren.
En als ook dat anders zou zijn, zou dat eisers niet kunnen baten. De reden daarvoor is dat de overeenkomst een inspanningsverplichting legt op het waterschap om tot een bepaald resultaat te komen en niet althans onvoldoende duidelijk door [appellant] c .s. is gesteld dat en waarom het waterschap niet aan deze op haar rustende inspanningsverplichting zou hebben voldaan. Dat volgens [appellant] c .s. de feitelijke situatie nu anders is dan was voorzien in de vaststellingsovereenkomst uit 2003 is daartoe in ieder geval op zichzelf onvoldoende.
Het hof stelt vast dat het oordeel dat in deze rechtsoverweging is vervat, ten overvloede is gegeven en dat ziet op de situatie dat [appellant] ontvankelijk zou zijn in zijn vordering zoals in eerste aanleg ingesteld. Dat is, zoals hiervoor uiteengezet, niet het geval zodat deze rechtsoverweging niet dragend is voor de beslissing die de rechtbank heeft gegeven en daarom geen bespreking behoeft. De grief wordt bij gebrek aan belang verworpen.
4.9
Met grief 3 beoogt [appellant] het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor te leggen, met inbegrip van de vermeerdering van eis die hij in hoger beroep heeft aangevoerd en die heeft geleid tot zijn vermeerderde vordering zoals hiervoor in 4.4 integraal is weergegeven. Volgens het Waterschap komt de aldus vermeerderde eis niet aan de orde omdat [appellant] met zijn vordering bij de burgerlijke rechter aan het verkeerde adres is. De 17 maatregelen die [appellant] in onderdeel 2 . van zijn vermeerderde vordering heeft opgenomen, zijn overigens volgens het Waterschap voor het grootste deel niet overeengekomen.
4.1
Het hof overweegt hierover het volgende. De maatregelen die [appellant] in hoger beroep expliciet in zijn vordering heeft opgenomen, vloeien voort uit het rapport [ing.] . De verschillende onderdelen van zijn vordering in hoger beroep betreffen een nadere uitwerking van zijn vordering in eerste aanleg en komen evenals die vordering erop neer dat het Waterschap volgens [appellant] tekortgeschoten is de nakoming van zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst. Zoals hiervoor bij de bespreking van grief 1 overwogen, is het aan de bestuursrechter om te oordelen over de wijze waarop het Waterschap zijn bevoegdheid heeft uitgeoefend bij de uitvoering van de maatregelen die in artikel 3 van die overeenkomst onder a. tot en met k. zijn opgenomen. Dat geldt ook voor maatregelen die [appellant] thans verlangt en waarvan de gestelde noodzaak daaruit voortvloeit. Dat betekent dat [appellant] ook ten aanzien van zijn vermeerderde eis (onderdelen 1 en 2 van zijn vordering in hoger beroep) niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Bij de meeste van de door [appellant] gevorderde nakoming van werkzaamheden heeft het Waterschap betwist dat die werkzaamheden onder de vaststellingsovereenkomst zouden vallen. Voor zover [appellant] heeft beoogd toewijzing van de nakoming van die maatregelen op andere grond dan de vaststellingsovereenkomst te vorderen, komt die vordering niet voor toewijzing in aanmerking nu [appellant] hebben verzuimd feiten aan te voeren die toewijzing op een dergelijke grondslag zouden kunnen rechtvaardigen.
4.11
Een en ander leidt tot de slotsom dat het eindvonnis van 13 januari 2016 in stand blijft en dat [appellant] niet-ontvankelijk wordt verklaard ten aanzien van de onderdelen 1 en 2 van zijn vordering in hoger beroep voor zover deze een vermeerdering van eis inhouden. Onderdeel 3 van de vordering van [appellant] betreft de proceskosten; nu [appellant] in het ongelijk is gesteld, wordt hij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Onderdeel 4 betreft terugbetaling van hetgeen [appellant] uit hoofde van het vonnis heeft voldaan; daarvoor is geen grond aanwezig.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het eindvonnis van 13 januari 2016 waarvan beroep;
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk ten aanzien van de onderdelen 1 en 2 van zijn vordering in hoger beroep voor zover deze een vermeerdering van eis inhouden;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van het Waterschap begroot op € 718,= aan griffierecht en op € 894,= aan salaris advocaat, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit arrest tot aan de dag van voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, S.M.A.M. Venhuizen en R.J.M. Cremers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 februari 2018.
griffier rolraadsheer