Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
appellante,
1.[geïntimeerde 1] ,bij leven wonende te [woonplaats] , en
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,
6.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 10 mei 2016;
- de akte houdende schorsing van de procedure ex artikel 225 Rv aan de zijde van [geïntimeerden c.s.] (verband houdend met het overlijden van de heer [geïntimeerde 1] in april 2015);
- de akte hervatting rechtsgeding ex artikel 227 lid 1 sub b Rv van de Gemeente;
- de akte van [geïntimeerden c.s.] ;
- het proces-verbaal van de enquête van 13 maart 2017;
- de memorie na enquête van [geïntimeerden c.s.] , met producties;
- de antwoordmemorie na enquête van de Gemeente.
7.De verdere beoordeling
‘het bezit hebben gehad van de strook’.
De bewijsopdracht heeft betrekking op een strook grond (hierna: de strook) die is gelegen tussen het (sinds 2002 en tot in 2012) aan [geïntimeerden c.s.] in eigendom toebehorende perceel [perceel 1] en een aan de Gemeente in eigendom toebehorende geluidswal achter de woningen van [geïntimeerden c.s.] en hun buren. De betwiste strook en de geluidswal zijn gelegen op perceel [perceel 2] , dat (in ieder geval tot 1991) toebehoorde aan de Gemeente.
[geïntimeerden c.s.] stellen - door de Gemeente gemotiveerd betwist - dat zij eigenaren zijn geworden van de strook door verjaring.
Meer concreet volgt uit de stellingen van [geïntimeerden c.s.] dat hun standpunt is:
(1) dat hun rechtsvoorgangers, [de ouders van geintimeerde 2] (de ouders van geïntimeerde sub 2, mevrouw [geïntimeerde 2] ), in december 2001 eigenaren zijn geworden van de strook door de verkrijgende verjaring zoals geregeld in artikel 3:99 BW, omdat zij in december 1991 te goeder trouw het bezit van de strook hebben verkregen en dit bezit vervolgens tien jaren onafgebroken heeft voortgeduurd, en
(2) dat de eigendom van (onder meer) de strook vervolgens in 2002 onder bijzondere titel is overgegaan op [geïntimeerden c.s.] , ten gevolge van de verkoop en levering van de woning met tuin aan de [adres 1] door [de ouders van geintimeerde 2] aan [geïntimeerden c.s.]
Dienaangaande is het hof tot het voorshandse oordeel gekomen dat, voor het geval komt vast te staan dat de achtertuin van de woning van [geïntimeerden c.s.] zich vanaf 1985/1986 steeds heeft uitgestrekt tot aan de geluidswal en dat deze tuin steeds exclusief is gebruikt door [de ouders van geintimeerde 2] , laatstgenoemden in december 1991 te goeder trouw bezit hebben genomen van de strook, zodat zij in december 2001 door verkrijgende verjaring in de zin van artikel 3:99 BW de eigendom daarvan hebben verkregen.
(de moeder van geïntimeerde sub 2) als getuigen doen horen.
Aan de zijde van de Gemeente zijn geen getuigen gehoord.
‘Ik heb mij voorbereid op dit verhoor door een aantal foto’s van vroeger te bekijken. Het zijn foto’s van onze achtertuin in de [adres 1] . Mijn ouders hebben dat huis gekocht en hebben daar vanaf 1982 gewoond. Vanaf het moment dat ik 6 weken oud was heb ik daar ook gewoond. In 2002 hebben de heer [geïntimeerde 1] en ik de woning gekocht van mijn ouders. Wij hebben daar tot 2012 gewoond en toen is de woning verkocht en overgedragen aan derden. Ik ben er sindsdien nooit meer geweest.
‘Wij hebben het vandaag over de achtertuin van de [adres 1] . Dat is sinds 2002 niet meer mijn achtertuin. Sinds 2012 ben ik daar niet meer geweest.
Uit de verklaringen van de beide getuigen alsmede uit hetgeen kan worden waargenomen op de door [geïntimeerden c.s.] in het geding gebrachte foto’s volgt dat de achtertuin van de woning aan de [adres 1] zich feitelijk steeds heeft uitgestrekt tot aan de geluidswal.
Verder volgt uit de verklaring van [de moeder van geintimeerde 2] dat zij en haar echtgenoot de achtertuin in 1982 hebben afgescheiden van de tuinen van de buren en van de geluidswal door het aanbrengen van gaas tegen de reeds aanwezige paaltjes met draad, en door het planten van coniferen aan de buitenrand van de achtertuin. Dit een en ander kan worden waargenomen op drie van de vier in het geding gebrachte foto’s, die volgens [geïntimeerden c.s.] dateren van vóór 1991, zelfs van vóór 1985. Uit de verklaringen van beide getuigen volgt dat de coniferenhagen in 1997 waren vervangen door houten schuttingen. Volgens [de ouders van geintimeerde 2] is dat gebeurd in 1996/1997. Verder hebben beide getuigen verklaard dat de volledige achtertuin steeds (naar het hof begrijpt: exclusief) door [de ouders van geintimeerde 2] en hun gezin is gebruikt. Ter plaatste van de strook bevond zich volgens de getuigen een moestuin, nadien een zitkuil. De foto’s zijn in overeenstemming met deze verklaringen.
Gelet hierop neemt het hof tevens als vaststaand aan dat de in 1985/1986 tussen partijen gesloten huurovereenkomst mede betrekking heeft gehad op de strook. Tussen partijen staat vast dat deze huurovereenkomst is beëindigd in december 1991, ten tijde (en vanwege) de levering van perceel [perceel 1] . Vanaf december 1991 kon de Gemeente daarom niet in de veronderstelling verkeren dat het gebruik van de strook door [de ouders van geintimeerde 2] was gebaseerd op een huurovereenkomst.
Uit het voorgaande volgt dat [de ouders van geintimeerde 2] in december 1991 geen verandering hebben gebracht in het feitelijke (exclusieve) gebruik van de strook door hun gezin en in de wijze waarop die strook, als onderdeel van de achtertuin, was afgescheiden van de tuinen van de buren en van de geluidswal (terwijl is gesteld noch gebleken dat de haag na het planten niet is doorgegroeid).
Gelet hierop komt het hof tot het oordeel dat [de ouders van geintimeerde 2] in december 1991 door occupatie het bezit hebben verkregen van de strook.
Dit betekent dat geen grond bestaat om, zoals gevorderd door [geïntimeerden c.s.] , voor recht te verklaren dat zij
door verkrijgende verjaringrechthebbenden zijn geworden op de strook. Evenmin bestaat grond om de Gemeente, zoals eveneens gevorderd door [geïntimeerden c.s.] , te veroordelen in de notariële en kadastrale kosten die gepaard gaan met het inschrijven van dit arrest in de openbare registers.
Het hof zal het eindvonnis waarvan beroep daarom vernietigen, voor zover daarin de genoemde vorderingen van [geïntimeerden c.s.] zijn toegewezen en zal de vonnissen waarvan beroep voor het overige bekrachtigen, onder aanvulling en verbetering van de gronden zoals hiervoor (en in het tussenarrest van 10 mei 2016) is overwogen.
Het hof zal de nakosten begroten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
De door [geïntimeerden c.s.] gevorderde wettelijke rente over de proceskostenveroordeling zal op de na te melden wijze worden toegewezen.