Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
appellante,
8.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 10 mei 2016;
- het proces-verbaal van de enquête van 12 september 2016;
- het proces-verbaal van de contra-enquête van 19 december 2016;
- de akte depot, betreffende het depot ter griffie van 4 originele foto’s en ‘bestek en voorwaarden voor het bouwen van 55 premiewoningen’;
- de memorie na enquête van [geïntimeerde] , met producties;
- de antwoordmemorie na enquête van de Gemeente.
9.De verdere beoordeling
‘sedert november 1993 het bezit heeft van de strook’.De bewijsopdracht heeft betrekking op een strook grond (hierna: de strook) die is gelegen tussen de percelen [perceel 1] en [perceel 2] enerzijds en een aan de Gemeente in eigendom toebehorende geluidswal achter de woningen van [geïntimeerde] en zijn buren anderzijds.
Perceel [perceel 1] behoort sinds november 1993 in eigendom toe aan [geïntimeerde] .
Perceel [perceel 2] behoort (het hof neemt aan, op grond van hetgeen daarover in deze procedure onbetwist is gesteld: sinds december 1991) in eigendom toe aan de heer en mevrouw [bewoners van adres 1] , wonende aan de [adres 1] .
De betwiste strook en de geluidswal zijn gelegen op perceel [perceel 3] dat, in elk geval tot in 1991, volledig in eigendom toebehoorde aan de Gemeente.
[geïntimeerde] stelt - door de Gemeente gemotiveerd betwist - dat hij in november 2003 eigenaar is geworden van de strook door de verkrijgende verjaring zoals geregeld in artikel 3:99 BW, omdat hij in november 1993 te goeder trouw het bezit van de strook heeft verkregen en dit bezit daarna (meer dan) tien jaren onafgebroken heeft voortgeduurd.
Dienaangaande is het hof tot het voorshandse oordeel gekomen dat, voor het geval komt vast te staan dat [geïntimeerde] ’ achtertuin zich vanaf 1985/1986 steeds heeft uitgestrekt tot aan de geluidswal en dat deze tuin conform de stellingen van [geïntimeerde] in de periode tot november 1993 is afgescheiden met een hekwerk c.a., [geïntimeerde] de strook in november 1993 te goeder trouw in bezit heeft genomen, zodat hij in november 1993 door verkrijgende verjaring in de zin van artikel 3:99 BW de eigendom daarvan heeft verkregen.
‘Ik heb het huis aan de [adres 2] gekocht. Het was er één in een blok van drie. De eigenaar van nummer [adres 3] plantte boompjes aan het einde van zijn tuin. Dat was tegen de geluidswal aan. Die was er toen al. Hij was net nieuw. De buurman, de heer [getuige 1] , die de bomen plantte werkte als calculator bij aannemer [aannemer] , die de huizen had gebouwd. Langs nummer [adres 1] loopt een pad. Dat was ook door de aannemer aangelegd en het liep door tot aan de geluidswal. Ik ben er toen vanuit gegaan dat ook mijn tuin doorliep tot aan de geluidswal.
Uit de foto uit 1992 die ik vandaag heb meegenomen en die mijn advocaat nog zal deponeren zijn te zien: mijn vrouw, mijn oudste dochter [dochter van geintimeerde] en mijn zwager.
Ik heb mijn huis gekocht met een vrij achterom. Dat staat zo in mijn koopcontract. Als ik de strook grond die de gemeente nu wil zou afstaan, dan zou die vrije achterom vervallen en zou ik met, bijvoorbeeld, de rollator of de vuilnisbakken door de voordeur naar buiten moeten. Ook in het oogpunt van diefstalpreventie zou dit erg nadelig zijn.’
‘Ik woon al ongeveer 33 jaar aan de [adres 2] . Ik ben daar met mijn man en twee kinderen komen wonen. Ons derde kind is daar geboren.
‘Ik was 9 jaar oud toen ik kwam wonen aan de [adres 2] . Ik ben daar vertrokken in 1994/1995. Ook daarna ben ik nog met regelmaat bij mijn ouders gekomen. Over de achtertuin kan ik zeggen dat er aanvankelijk maar drie huizen waren gebouwd. Wij woonden in het midden. Achter de tuin stond een grote geluidswal. Verder hadden wij veel grond om onze huizen heen, waarop nog gebouwd moest worden.
‘(…) Aanvankelijk was het de bedoeling dat wij op verzoek van mr. Van Stiphout zouden getuigen. Dat kon toen niet doorgaan, omdat ik net was geopereerd. Daar heb ik toen kort contact over gehad met mr. Van Stiphout. Nu zijn wij door de advocaat van de gemeente opgeroepen om te getuigen.
(1) het deel van de strook dat is gelegen tussen perceel [perceel 1] (van [geïntimeerde] ) en de geluidswal, en
(2) het deel van de strook dat is gelegen tussen perceel [perceel 2] (van [bewoner van adres 1] ) en de geluidswal.
9.4.2. Het hof stelt voorop dat voor de beantwoording van de vraag of iemand een zaak in bezit heeft genomen, bepalend is of hij de feitelijke macht over die zaak is gaan uitoefenen (art. 3:113 lid 1 BW). Indien de zaak in het bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor inbezitneming onvoldoende (art. 3:113 lid 2 BW). De machtsuitoefening moet zodanig zijn dat deze naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet doet (PG Boek 3, p. 434). Het antwoord op de vraag of iemand de voor bezit vereiste feitelijke macht uitoefent wordt bepaald naar verkeersopvatting en overigens op grond van uiterlijke feiten (art. 3:108 BW).
Uit de verklaringen van de getuigen [geïntimeerde] , [getuige 2] , [getuige 1] , [bewoners van adres 1] en [bewoner van adres 1] , alsmede uit hetgeen kan worden waargenomen op de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte foto’s, volgt dat de tuin achter de woning aan de [adres 2] zich feitelijk steeds heeft uitgestrekt tot aan de geluidswal.
[geïntimeerde] heeft verder als getuige verklaard dat hij in de periode 1990-1992 zijn achtertuin heeft afgescheiden van de geluidswal met (prikkel)draad, dit laatste naar aanleiding van een inbraak in 1990. De getuigen [getuige 2] en [bewoners van adres 1] hebben eveneens verklaard over de afscheiding van prikkeldraad. Zij hebben geen jaartal genoemd, maar hebben wel uitdrukkelijk een relatie gelegd met een inbraak.
De getuigen [geïntimeerde] en [getuige 2] hebben verklaard dat vlak vóór het prikkeldraad (op den duur hoog opschietende) coniferen (of andere planten) hebben gestaan. Deze beplanting is ook zichtbaar op één van de foto’s, overgelegd als productie 3 bij conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie.
De getuigen [getuige 3] , [bewoner van adres 1] en [getuige 1] hebben verklaard over het bestaan van een (lage) scheidingsmuur, die ook zichtbaar is op enkele van de in het geding gebrachte foto’s. De getuige [getuige 1] vermoedt dat die muur dezelfde functie heeft gehad als zijn coniferenhaag, namelijk om de beplanting van de scheidswal (de geluidswal) tegen te houden.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zijn tuin aan de zijde van [geïntimeerde] steeds is afgescheiden met een coniferenhaag, later met een houten schutting. Aan de kant van nr. [adres 1] was de strook niet afgescheiden, omdat zich daar de uitweg naar het voetpad tussen nrs. [adres 1] en [adres 5] bevond. Aan de zijde van het voetpad was de uitweg echter afgesloten met een door [geïntimeerde] aangebrachte poort en een muurtje. Aldus is verklaard door de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [bewoners van adres 1] . Volgens [bewoners van adres 1] is de poort geplaatst in een van de eerste jaren dat zij daar woonde.
Uit de afgelegde verklaringen volgt ten slotte dat de achtertuin van nr. [adres 2] steeds exclusief door [geïntimeerde] en zijn gezin is gebruikt.
De Gemeente heeft niet betwist dat de genoemde foto’s dateren van vóór 1993 en heeft ook niets gesteld dat afdoet aan de hiervoor weergegeven verklaringen en waarnemingen over de feitelijke situatie ter plaatse. De bewijslevering biedt verder geen aanknopingspunten voor de vaststelling dat in 1991 een aanwijs heeft plaatsgevonden waarbij een andere grens is aangewezen dan de grens waarop [geïntimeerde] zich nu beroept.
Gelet hierop neemt het hof tevens als vaststaand aan dat de in 1985/1986 tussen de Gemeente en [geïntimeerde] gesloten huurovereenkomst mede betrekking heeft gehad op de strook, voor zover gelegen achter perceel [perceel 1] . Tussen partijen staat vast dat deze huurovereenkomst is beëindigd in november 1993, ten tijde (en vanwege) de levering van perceel [perceel 1] . Vanaf november 1993 kon de Gemeente daarom niet in de veronderstelling verkeren dat het gebruik door [geïntimeerde] van het deel van de strook achter perceel [perceel 1] was gebaseerd op een huurovereenkomst.
Dat [geïntimeerde] in november 1993 verandering heeft gebracht in het feitelijke (exclusieve) gebruik van de strook achter perceel [perceel 1] door zijn gezin en in de wijze waarop dat deel van de strook, als onderdeel van de achtertuin, was afgescheiden van de tuin van [getuige 1] en van de geluidswal, is gesteld noch gebleken.
Gelet op dit alles komt het hof tot het oordeel dat [geïntimeerde] in november 1993 door occupatie het bezit heeft verkregen van de strook, voor zover gelegen achter perceel [perceel 1] .
De bewijslevering noch het nadien door de Gemeente gestelde vormen voor het hof aanleiding om terug te komen op zijn voorshandse oordeel dat [geïntimeerde] te goeder trouw was toen hij, op of vlak na het moment dat perceel [perceel 1] aan hem werd geleverd, de daarachter gelegen strook in bezit nam.
9.5.5. Al het voorgaande tezamen genomen leidt het hof tot het oordeel dat [geïntimeerde] in november 2003 door verkrijgende verjaring in de zin van artikel 3:99 BW de eigendom van de strook, voor zover gelegen achter perceel [perceel 1] , heeft verkregen.
nietheeft bewezen dat hij sinds november 1993 bezitter is van het deel van de strook achter het perceel van [bewoner van adres 1] ( [perceel 2] ).
Uit de getuigenverklaringen kan volgen dat ook het deel van de strook achter perceel [perceel 2] deugdelijk is afgescheiden van de geluidswal en van het voetpad tussen nrs. [adres 1] en [adres 5] en dat de uitweg (nagenoeg) exclusief door [geïntimeerde] en zijn gezin is gebruikt.
Uitgaande van de door [bewoners van adres 1] en [bewoner van adres 1] afgelegde verklaringen heeft [geïntimeerde] zich echter niet beschouwd als
eigenaarvan dit deel van de strook. Beide getuigen hebben namelijk verklaard dat
hunachtertuin zich feitelijk steeds heeft uitgestrekt tot aan de geluidswal. Volgens beide getuigen zijn
zijin 1991 ook eigenaar geworden van de strook achter hun achtertuin, met inbegrip van de door [geïntimeerde] gebruikte uitweg. Het gebruik van dit deel van de strook door [geïntimeerde] heeft volgens [bewoner van adres 1] en [bewoners van adres 1] steeds berust op een erfdienstbaarheid ten laste van hun perceel. Ook de getuige [getuige 1] heeft in deze zin verklaard. Volgens [bewoners van adres 1] heeft [geïntimeerde] toestemming gevraagd om aan de zijkant van de uitweg een poort te mogen plaatsen, om daarmee hun achterom afgrenzen, en hebben zij en [bewoner van adres 1] dat goedgevonden. Volgens beide getuigen hebben zij de Gemeente in 1990/1991 op de hoogte gesteld van het exclusieve gebruik van de uitweg door [geïntimeerde] en heeft de Gemeente deze grond daarop aan hen verkocht voor fl. 0,00.
zijer in elk geval van uit dat
zij(nog steeds) eigenaar is van dit deel van de strook.
Uitgaande van deze opstelling van [geïntimeerde] is hij nimmer bezitter geweest van de strook achter perceel [perceel 2] en kan alleen al om die reden van de eigendomsverkrijging door verjaring van dit deel van de strook geen sprake zijn.
(1) dat de grieven 1 tot en met 6 (die betrekking hebben op de beslissingen van de rechtbank inzake het bezit en de goede trouw van [geïntimeerde] ) falen voor zover het betreft de strook gelegen achter het perceel [perceel 1] , en
(2) dat diezelfde grieven slagen, in elk geval op relevante onderdelen, voor zover het betreft de strook gelegen achter perceel [perceel 2] (van [bewoner van adres 1] ).
Het hof merkt op dat uit de verklaring van de getuige [bewoner van adres 1] zou kunnen volgen dat [geïntimeerde] de percelen [perceel 4] (met daarop de woning aan de [bewoonster van adres 1] ) en [perceel 1] inmiddels heeft verkocht en geleverd aan een derde. [geïntimeerde] heeft daarover als getuige gehoord zelf niets verklaard. Partijen hebben dienaangaande evenmin iets gesteld in hun na de getuigenverhoren genomen memories. Het hof zal er daarom hierna van uitgaan dat [geïntimeerde] nog steeds eigenaar is van (onder meer) perceel [perceel 1] , dat partijen althans wensen dat op die basis wordt beslist.
Het hof zal [geïntimeerde] , conform de vordering van de Gemeente, veroordelen om de strook grond van de Gemeente, zoals in geel gemarkeerd op productie 13 bij de akte uitlating, tevens in het geding brengen van producties, tevens houdende eiswijziging van de Gemeente van 14 december 2011, gelegen achter het perceel [adres 1] , kadastraal bekend gemeente Helmond, sectie [sectieletter ] , nummer [sectienummer] (gedeeltelijk) binnen een maand na betekening van dit arrest te ontruimen, ontruimd te houden en niet meer te betreden, met machtiging van de Gemeente om na ommekomst van de hiervoor genoemde termijn de ontruiming zo nodig zelf te bewerkstelligen, op kosten van [geïntimeerde] . Het hof zal aan de veroordeling tot ontruiming geen dwangsom verbinden, nu de Gemeente - in haar relatie tot [geïntimeerde] - wordt gemachtigd om de ontruiming zelf te bewerkstellingen.
De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerde] , tot verklaring voor recht dat hij door verkrijgende verjaring rechthebbende tot de litigieuze strook grond tot aan de geluidswal is geworden, zó uitgelegd dat deze ook betrekking heeft op de strook achter perceel [perceel 2] . Tegen deze uitleg zijn geen grieven aangevoerd, zodat ook het hof de vordering van [geïntimeerde] aldus zal begrijpen. Het hof zal dit onderdeel van [geïntimeerde] ’ vordering (en de daarop voortbouwende vordering om de Gemeente te veroordelen tot betaling van de kosten van de inschrijving van het vonnis in de openbare registers) alsnog afwijzen.
De grief slaagt. Nu de Gemeente en [geïntimeerde] over en weer in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten aldus gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
10.De uitspraak
gelegen achter het perceel [perceel 2], [adres 1] , door verkrijgende verjaring eigendom is geworden van [geïntimeerde] en, gebaseerd op dat oordeel, de ontruimingsvordering van de Gemeente is afgewezen en de desbetreffende vorderingen van [geïntimeerde] (in het petitum van het eindvonnis van 15 februari 2015 onder 5.3. en 5.4.) zijn toegewezen;
gelegen achter het perceel [perceel 1], [adres 2] ;