ECLI:NL:GHSHE:2018:562

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 februari 2018
Publicatiedatum
9 februari 2018
Zaaknummer
20-000798-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door met hoge snelheid tegen een personenauto te rijden

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd, omdat hij op 16 juli 2016 met hoge snelheid met zijn auto tegen de achterzijde van een andere auto is gereden, waarin drie hoofdagenten van de politie zaten. Het hof oordeelt dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, aangezien hij bewust de kans op een aanrijding heeft aanvaard. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, waarvan 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is hem een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van 12 maanden, eveneens met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen tot een bedrag van € 200,00 per slachtoffer, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de aanrijding.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000798-17
Uitspraak : 12 februari 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 februari 2017 in de strafzaak met parketnummer 02-147126-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de politierechter van het onder 2 ten laste gelegde feit. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep, voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en verdachte zal veroordelen tot:
  • een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, waarvan 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
  • een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vorderingen van de benadeelde partijen zal toewijzen tot een bedrag van € 500,00.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de verdediging primair bepleit dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen is subsidiair bepleit dat de niet toegewezen gedeelten van de vorderingen niet aan het oordeel van het hof zijn onderworpen en is ten aanzien van de toegewezen gedeelten van de vorderingen matiging bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Het hof komt namelijk tot een andere bewijsvoering, een andere kwalificatie, een andere strafoplegging en een andere beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen dan de politierechter. Om redenen van efficiëntie zal het hof het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
1 primair.hij op of omstreeks 16 juli 2016 te Zierikzee, te Werkendam en/of te Woudrichem, althans in Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan een persoon en/of personen genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (allen werkzaam als hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet als bestuurder van een (personen)auto met hoge snelheid (tussen de 80 kilometer en 90 kilometer per uur), althans met aanmerkelijke snelheid, rijdend op/over de Provincialeweg Noord op/tegen de achterzijde van een zich op die weg voor hem, verdachte, bevindende/rijdende personenauto is gereden, terwijl die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] zich in die personenauto bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1 subsidiair.hij op of omstreeks 16 juli 2016 te Zierikzee, te Werkendam en/of te Woudrichem, althans in Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (allen werkzaam als hoofdagent van Politie Eenheid Rotterdam) heeft mishandeld door als bestuurder van een (personen)auto met hoge snelheid (tussen de 80 kilometer en 90 kilometer per uur), althans met aanmerkelijke snelheid, rijdend op/over de Provincialeweg Noord op/tegen de achterzijde van een zich op die weg voor hem, verdachte, bevindende/rijdende personenauto te rijden, terwijl die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] zich in die personenauto bevonden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair.hij op 16 juli 2016 in Nederland ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan personen genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (allen werkzaam als hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet als bestuurder van een (personen)auto met hoge snelheid rijdend op/over de Provincialeweg Noord tegen de achterzijde van een zich op die weg voor hem, verdachte, rijdende personenauto is gereden, terwijl die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich in die personenauto bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen [1]
1.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 juli 2016 (dossierpagina’s 10-13), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] :
(pagina 10)
Wij, verbalisanten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , allen hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam, verklaren het volgende:
Op 16 juli 2016 surveilleerden wij in Werkendam. Ik, [slachtoffer 1] , bestuurde het onopvallende voertuig van het merk Seat, type Leon en voorzien van kenteken [kenteken] . In dit voertuig zat ik tezamen met verbalisant [slachtoffer 3] [passagierszijde rechtsvoor]. Wij pikten [slachtoffer 2] op te Werkendam. Hij stapte rechtsachter in als passagier in de Seat Leon.
(pagina 11)
Ik zag in mijn binnenspiegel dat een Chrysler Voyager met hoge snelheid achter ons aan reed en telkens meer naderde. Ik schat dat de Chrysler mij meermalen tot op hooguit een meter toe naderde. Ter hoogte van de kruising De Tol / Provincialeweg Noord, waar ik rechtdoor reed, reed ik de Provincialeweg Noord op. Nadat ik na omstreeks 100 meter een flauwe bocht naar links doorreed, keek ik in mijn binnenspiegel. Ik zag dat de Chrysler nu met hoge snelheid op ons inreed en het voertuig dat ik bestuurde aan de achterzijde ramde. Ik reed op dat moment 80 tot 90 kilometer per uur. Dit is door mij waargenomen omdat ik ten tijde van de achtervolging meermalen op mijn kilometerteller had gekeken. Ik voelde dat ik door deze klap hard naar voren in mijn gordel werd gedrukt en richting het stuur schoot. Ik moest hierbij meerdere stuurcorrecties maken om mijn voertuig onder controle te houden.
Wij zagen dat er vlak na de aanhouding een man in een personenauto kwam aangereden en zijn voertuig tot stilstand bracht achter die van de verdachte. Wij zagen dat de man uitstapte en richting ons voertuig liep. Ik, [slachtoffer 2] , hoorde later van deze man dat hij woonachtig is aan de Provincialeweg Noord . De man vertelde mij dat hij lag te slapen en wakker schrok van een zeer harde knal.
(pagina 12)
Het voertuig van de verdachte betreft een Chrysler Voyager [SUV model] voorzien van een 3.3 liter V6 motor en 172 pk. Het gewicht rijklaar van dit voertuig betreft 1.905 kilogram.
2.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg op 24 februari 2017, voor zover inhoudende:
Ik wilde de auto inhalen en ben bewust achterop de auto gereden.
3.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 29 januari 2018, voor zover inhoudende:
Ik wilde de auto raken.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van (zwaar lichamelijk) letsel. Daartoe is – op gronden als verwoord in de pleitnota – primair aangevoerd dat de kans op (enig) letsel in het onderhavige geval niet aanmerkelijk was en subsidiair dat verdachte deze kans niet heeft aanvaard.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor een veroordeling wegens poging tot zware mishandeling is onder meer vereist dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd aan een ander zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Hierbij zijn meerdere gradaties van opzet denkbaar.
Het hof stelt voorop dat uit het voorhanden zijnde dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Het dossier biedt hiervoor onvoldoende aanknopingspunten.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of er sprake is van voorwaardelijk opzet. Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in ieder geval moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bovendien dient de verdachte die aanmerkelijke kans ten tijde van de gedraging willens en wetens te hebben aanvaard.
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen is voor het hof komen vast te staan dat verdachte rijdend in een grote, zware personenauto (Chrysler Voyager) op een provinciale weg met hoge snelheid tegen de achterzijde van de middenklasse personenauto (Seat Leon), waarin [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zaten, is gereden. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij bewust achterop de auto vóór hem is gereden en dat hij die auto wilde raken. [slachtoffer 1] heeft onder meer gerelateerd dat de Chrysler met hoge snelheid op de achterzijde van de door hem bestuurde auto inreed en dat er zijnerzijds meerdere stuurcorrecties nodig waren om de auto onder controle te houden. Tot slot blijkt uit de bewijsmiddelen dat een omwonende (woonachtig aan de Provincialeweg Noord ) lag te slapen en wakker schrok van een zeer harde knal.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat in de onderhavige zaak wel degelijk een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanwezig was. Door met een zware auto op de achterzijde van een andere auto in te rijden bestaat immers de kans dat de bestuurder van laatstgenoemde auto de macht over het stuur verliest, met alle gevolgen voor de bestuurder en de inzittenden van dien. Bovendien is de kans op zwaar lichamelijk letsel des te groter wanneer op dat moment met hoge snelheid wordt gereden, op een bochtige weg met daarlangs bomen, hetgeen in de onderhavige zaak het geval was. Het verweer van de verdediging – inhoudende dat op het moment van de aanrijding niet met hoge snelheid doch met een snelheid van ten hoogste 40 kilometer per uur werd gereden – vindt zijn weerlegging in het relaas van verbalisant [slachtoffer 1] en wordt derhalve verworpen.
De omstandigheid dat verdachte over (veel) race-ervaring beschikte, maakt het voorgaande bovendien niet anders, temeer niet nu verdachte ten tijde van de aanrijding niet wist over welke rijervaring en -capaciteiten de bestuurder van de andere auto beschikte. Verdachte mocht er, met de kennis die hij op dat moment had, niet zonder meer van uitgaan dat de bestuurder van die auto over dezelfde rijcapaciteiten beschikte als hijzelf.
Gelet op het voorgaande is, naar algemene ervaringsregels, de kans aanmerkelijk te achten dat de bestuurder van de Seat Leon en de beide inzittenden door het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Dat dit gevolg niet is ingetreden, is vooral te danken aan omstandigheden buiten de wil van verdachte, in het bijzonder de omstandigheid dat [slachtoffer 1] er – na meerdere stuurcorrecties – in is geslaagd zijn auto onder controle te houden.
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen bovendien willens en wetens aanvaard. Verdachte heeft immers bij verschillende gelegenheden verklaard dat hij bewust achterop de auto vóór hem is gereden en dat hij de auto wilde raken. Hieruit blijkt dat verdachte de mogelijke gevolgen van zijn handelen op de koop heeft toegenomen. Het hof is tot slot – anders dan de verdediging – van oordeel dat van contra-indicaties niet is gebleken.
Het hof verwerpt het verweer mitsdien in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straffen
Bij de bepaling van de op te leggen straffen is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling (meermalen gepleegd) door – rijdend in een grote, zware personenauto – met hoge snelheid tegen de achterzijde van een andere personenauto te rijden. Verdachte heeft door aldus te handelen het risico genomen dat de inzittenden van laatstgenoemde auto (ernstig) gewond zouden raken en hij heeft op grove wijze inbreuk gemaakt op zowel de lichamelijke als geestelijke integriteit van de slachtoffers. Als gevolg van het bewezen verklaarde feit hebben [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] allen nekletsel opgelopen en last gehad van angstgevoelens.
Het hof heeft daarnaast rekening gehouden met de gebeurtenissen voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit. Verdachte heeft immers – ook ter terechtzitting in hoger beroep – verklaard dat hij ten tijde van het plegen van het feit al ongeveer anderhalf jaar werd bedreigd, hetgeen begrijpelijkerwijs een grote impact op verdachte en zijn gezin heeft gehad. Hij dacht dat de auto waar (naar later bleek) [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in zaten verband hield met deze bedreigingen. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt dit echter niet de keuze van verdachte om voornoemde auto met hoge snelheid te achtervolgen, aan te rijden en daarmee een potentieel levensgevaarlijke situatie voor genoemde personen te creëren.
Voorts heeft het hof in het nadeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte op geen enkel moment tijdens het proces blijk heeft gegeven van enig inzicht in het kwalijke van zijn handelen. Het hof rekent het verdachte aan dat hij – ook ter terechtzitting in hoger beroep – het laakbare van zijn handelen niet lijkt in te zien.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 27 november 2017, waaruit blijkt dat hij – afgezien van de onderhavige strafzaak – recentelijk niet met politie en justitie in aanraking is gekomen. Voorts heeft het hof in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte (samen met zijn echtgenote) de zorg draagt voor zijn zwaar gehandicapte zoon. Het hof is zich er terdege van bewust dat de handicap van zijn zoon van zodanige aard is, dat verdachte een onmisbare rol speelt in de verzorging van zijn zoon. Het hof ziet hierin aanleiding een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis passend en geboden, waarvan 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Daarnaast veroordeelt het hof verdachte tot een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaren, in geval van tenuitvoerlegging met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs van verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van respectievelijk € 500,00, € 500,00 en € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en bestaande uit immateriële schade.
Bij vonnis waarvan beroep zijn de vorderingen van de benadeelde partijen alle toegewezen tot een bedrag van € 200,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige zijn de vorderingen afgewezen.
Blijkens de wensenformulieren d.d. 30 oktober 2017 hebben de benadeelden partijen allen aangegeven dat zij het eerder ingediende verzoek tot schadevergoeding wensen te handhaven. Het hof heeft echter geconstateerd dat de wensenformulieren telkens ‘i/o’ zijn ondertekend, terwijl een (geldige) volmacht voor de ondertekening van voornoemde formulieren ontbreekt. Het hof heeft voorts geconstateerd dat de handtekening onder de wensenformulieren een andere is dan de handtekening onder de formulieren ‘Verzoek tot schadevergoeding’, die in eerste aanleg zijn ingediend. In het licht daarvan is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de handhaving van de vorderingen op rechtsgeldige wijze heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat de vorderingen slechts aan het oordeel van het hof zijn onderworpen tot de bedragen die door de politierechter zijn toegewezen (telkens € 200,00).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door de onder 1 primair bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Voorts is het hof van oordeel dat de geleden immateriële schade voldoende is onderbouwd. Het hof acht de vorderingen – voor zover deze vorderingen aan het oordeel van het hof zijn onderworpen – derhalve toewijsbaar.
Het hof wijst dan ook aan alle benadeelde partijen een bedrag van € 200,00 aan schadevergoeding toe. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] allen rechtstreeks immateriële schade hebben geleden tot een bedrag van € 500,00. Het hof ziet dan ook aanleiding te dezer zake en voor voornoemd bedrag de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, in geval van tenuitvoerlegging op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 juli 2016.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 juli 2016.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 juli 2016.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 juli 2016.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 juli 2016.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 juli 2016.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door
mr. H.A.W. Vermeulen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. M. Malsch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Y.L.J. Verhoeven, griffier,
en op 12 februari 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie, eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Baronie, registratienummer PL2000-2016186091, sluitingsdatum 26 september 2016, doorgenummerde dossierpagina’s 1-35.