ECLI:NL:GHSHE:2018:5580

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 oktober 2018
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
20-001448-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door beheerder van bankrekening van zoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, die als beheerder van de bankrekening van haar zoon optrad, heeft zich geldbedragen toegeëigend, wat heeft geleid tot een aanklacht van verduistering. De advocaat-generaal vorderde vrijspraak van het primair ten laste gelegde, maar veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde, met een taakstraf van 120 uren en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 10.000,--. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde en een voorwaardelijke taakstraf. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij het primair ten laste gelegde had begaan, en sprak haar daarvan vrij. Echter, het hof achtte het subsidiair ten laste gelegde wel bewezen en legde een taakstraf op van 120 uren, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij tot € 10.000,-- toegewezen, met de verklaring dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk was in zijn vordering. Het hof constateerde ook een schending van de redelijke termijn in eerste aanleg, maar dit werd teniet gedaan door de voortvarende behandeling in hoger beroep.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001448-18
Uitspraak : 12 oktober 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 16 april 2018 in de strafzaak met parketnummer 01-037671-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965 ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is in de appelakte uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, verdachte zal vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde, het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 10.000,-- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering zal verklaren en zal bepalen dat hij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De verdediging heeft bepleit dat het hof verdachte zal vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging zich aan het oordeel van het hof gerefereerd voor zover het ten laste gelegde ziet op “enig geldbedrag”. Voorts heeft de verdediging het hof verzocht te volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf.
Tot slot heeft de verdediging bepleit dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering zal verklaren.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, reeds omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:
1.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 januari 2011 tot en met 28 augustus 2014 te Oss, in elk geval in Nederland, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één of meer geldbedragen (in totaal een bedrag van ongeveer 27.695,93 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan haar, verdachte, waarbij zij zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas en/of pincode, tot het gebruik waarvan zij niet gerechtigd, gemachtigd en/of bevoegd was;
subsidiair: althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 januari 2011 tot en met 28 augustus 2014 te Oss, in elk geval in Nederland, opzettelijk één of meer geldbedragen (in totaal een bedrag van ongeveer 27.695,93 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan haar, verdachte, welk(e) geldbedrag(en) althans welk(e) goed(eren) zij anders dan door misdrijf, te weten als beheerder van de bankrekening en/of financiën van [benadeelde] , onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Met de politierechter, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken. Verdachte trad immers met instemming van aangever [benadeelde] op als beheerder van zijn rekening en had in die hoedanigheid de bankpas en pincode dan ook rechtmatig onder zich en daarmee ook rechtmatig de beschikking over de bankrekening.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op tijdstippen in de periode van 5 januari 2011 tot en met 28 augustus 2014 in Nederland, opzettelijk geldbedragen toebehorende aan [benadeelde] , welke geldbedragen zij anders dan door misdrijf, te weten als beheerder van de bankrekening en financiën van [benadeelde] , onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd als:

Verduistering, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het bewezen verklaarde is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het bewezen verklaarde zal veroordelen tot een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
De verdediging heeft het hof verzocht te volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf.
Het hof komt tot een andere strafoplegging dan is gevorderd door de advocaat-generaal en dan is verzocht door de verdediging en overweegt daartoe als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van geldbedragen toebehorende aan haar zoon. Zij heeft de bankrekening van haar zoon, die zij voor hem beheerde, geplunderd enkel voor eigen gewin. De zoon heeft jarenlang gewerkt en daaraan niets overgehouden.
Verdachte heeft hiermee het vertrouwen dat haar zoon, niet alleen als de beheerder van zijn bankrekening maar ook als zijn moeder, in haar had en mocht hebben op zeer ernstige wijze geschonden. Bovendien heeft haar zoon door haar toedoen onwetend gedurende 5 maanden onverzekerd in zijn auto gereden, doordat de verzekering was stopgezet wegens achterstand in het betalen van de verzekeringspremies. De zoon is van dit alles onwetend gebleven omdat verdachte alle aan haar zoon gerichte post achterhield. Het hof acht het handelen van verdachte verwerpelijk.
Al het vorenstaande afwegende acht het hof een taakstraf van 120 uren gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, het meest passend bij de persoon van verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan. In de vordering van de advocaat-generaal komt vorenstaande, naar het oordeel van het hof, onvoldoende tot uitdrukking.
Met de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf beoogt het hof enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking te brengen en anderzijds de strafoplegging dienstbaar te maken aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Tot slot overweegt het hof ambtshalve nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In beginsel heeft als redelijke termijn te gelden dat de rechtbank binnen 2 jaren nadat de termijn een aanvang heeft genomen vonnis wijst. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt dan wel redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen haar een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 7 november 2014, de datum waarop de verdachte voor de eerste maal als verdachte is gehoord. Nu de rechtbank eerst op 16 april 2018 vonnis heeft gewezen, is de redelijke termijn in eerste aanleg met ruim één jaar en 5 maanden geschonden. Het hof is niet van bijzondere omstandigheden gebleken die deze overschrijding rechtvaardigen.
Voorts heeft het hof bij de vaststelling of er sprake is van de schending van de redelijke termijn rekening gehouden met de omstandigheid dat in hoger beroep sprake is van een voortvarende behandeling, nu het hof 6 maanden na het instellen van het hoger beroep uitspraak doet. Daarmee is de schending van de redelijke termijn in eerste aanleg teniet gedaan. Immers, het hof zal binnen 4 jaren na het aanvangsmoment van de redelijke termijn arrest wijzen. Nu er in de gehele procedure geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, volstaat het hof met de enkele constatering dat in eerste aanleg de redelijke termijn is geschonden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 28.115,--. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.631,--.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De vordering van de benadeelde partij bestaat uit drie hoofdposten, te weten:
contant gepinde bedragen ad € 18.350,--;
allerlei (onderverdeeld in verschillende subposten) ad € 8.367,01;
stortingen bedragen op eigen rekening ad € 2.214,--.
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting medegedeeld dat er in deze vordering een rekenfout voorkomt en, om misverstanden te voorkomen, de vordering wordt verminderd tot een bedrag van € 28.115,--.
De navolgende door het hof toe te wijzen bedragen zijn inhoudelijk door de verdediging niet betwist. Dienaangaande is slechts ten verweer aangevoerd dat die bedragen niet verifieerbaar zijn omdat de bankafschriften, waarop die bedragen zijn weergegeven, onleesbaar zijn. Het hof volgt de verdediging daarin niet. In het originele procesdossier dat het hof voorhanden heeft, en dat door de verdediging ingezien kon worden, zijn bedoelde bedragen wel leesbaar. Datzelfde geldt voor de afschriften van het proces-verbaal van politie die zowel aan de leden van het hof als aan de raadsman zijn verstrekt. In dat proces-verbaal zijn de bedragen eveneens goed leesbaar.
Het hof verwerpt het verweer dan ook.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes hierboven bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof is van oordeel dat de schadepost “Stortingen bedragen op eigen rekening”
ad € 2.214,-- voldoende aannemelijk is gemaakt en dat deze volledig voor toewijzing vatbaar is. Voorts is het hof van oordeel dat de navolgende subposten onder de hoofdpost “allerlei” voor toewijzing vatbaar zijn:
 “ “Ziggo” ad € 1.396,--
 “ “Energiedirect” ad € 2.684,--
 “ “Brabant water” ad € 271,--
 “ “Brabant wonen”
ad € 280,-
€ 4.631,--
Anders is dat ten aanzien van het restant van de schadepost “allerlei” en de schadepost “contant gepinde bedragen”. Ten aanzien van deze schadeposten is minder eenvoudig vast te stellen welke bedragen zijn aangewend door en voor verdachte en welke bedragen zijn gepind op verzoek van de benadeelde partij zelf. Immers, ten overstaan van de politie heeft de benadeelde partij verklaard dat, op het moment dat hij geld nodig had, hij dit tegen verdachte zei en dat zij dan dat geld voor hem pinde en hem dit contant overhandigde. Voor het hof is wel voldoende aannemelijk geworden dat verdachte zonder toestemming van de benadeelde partij contante bedragen middels pinautomaten van zijn de bankrekening heeft opgenomen en zonder zijn toestemming bij winkels herhaaldelijk met zijn pinpas heeft betaald. Nu de omvang van deze laatstgenoemde schadeposten niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, zal het hof de totale omvang van de door de benadeelde partij geleden schade (derhalve met inbegrip van voornoemde bedragen van € 2.214,-- en € 4.631,--) schatten op redelijkerwijs een bedrag van € 10.000,--.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering ook tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de laatste dag van de bewezen verklaarde pleegperiode, te weten 28 augustus 2014.
Voor het resterende deel van de vordering van de benadeelde partij heeft te gelden dat het hof met betrekking tot deze kostenposten geen gewogen beslissing kan geven zonder dat door partijen verdere inlichtingen wordt verstrekt dan wel civielrechtelijk bewijs wordt geleverd. Het inwinnen van nadere inlichtingen en/of het leveren van bewijs brengt echter een onevenredige belasting van het strafgeding met zich mee en in zoverre zal de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard en kan hij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 10.000,--. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [benadeelde]ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 28 augustus 2014.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. J. Huurman-van Asten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 12 oktober 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J. Huurman-van Asten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.