In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1967, was aangeklaagd voor groepsbelediging en eenvoudige belediging. Het hof sprak de verdachte vrij van groepsbelediging, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan dit delict. De tenlastelegging betrof beledigende uitlatingen over een groep mensen met een andere huidskleur, gedaan op 21 juni 2017 te Etten-Leur.
De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,00. Het hof oordeelde echter dat de vervolging voor de subsidiair ten laste gelegde belediging van anderen dan het slachtoffer niet-ontvankelijk was, omdat er geen klacht was ingediend door de betrokkenen. Het hof achtte wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan eenvoudige belediging van het slachtoffer, [slachtoffer 1], en legde een geldboete van € 250,00 op, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 266 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de belediging en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffiers en is openbaar uitgesproken.