ECLI:NL:GHSHE:2018:555

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 februari 2018
Publicatiedatum
8 februari 2018
Zaaknummer
200.229.257_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging machtiging gesloten jeugdhulp wegens niet voldoen aan wettelijke voorwaarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, aangeduid als [appellant]. De zaak betreft de vernietiging van een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 november 2017, waarin een machtiging gesloten jeugdhulp was verleend. Het hof oordeelt dat de machtiging niet langer noodzakelijk is, omdat [appellant] op dat moment in een justitiële jeugdinrichting verbleef op strafrechtelijke titel, waardoor niet meer voldaan werd aan de voorwaarden van de Jeugdwet. Het hof heeft vastgesteld dat er bij [appellant] sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen, maar dat de gesloten jeugdhulp niet meer noodzakelijk was om te voorkomen dat hij zich aan jeugdhulp onttrekt. De moeder en vader van [appellant] zijn als belanghebbenden in de procedure betrokken. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd, maar bekrachtigt de machtiging gesloten jeugdhulp voor de periode van 8 november 2017 tot 8 februari 2018. De beslissing benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de situatie van de minderjarige en de noodzaak van jeugdhulp.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 8 februari 2018
Zaaknummer : 200.229.257/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/335507 / JE RK 17-1705
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
thans verblijvende in de justitiële jeugdinrichting Het Keerpunt te [verblijfplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. L.E. Swart,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [belanghebbende 1] (hierna te noemen: de moeder);
- [belanghebbende 2] (hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 8 november 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 december 2017, heeft [appellant] verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor zover het de machtiging gesloten jeugdhulp betreft en, opnieuw rechtdoende:
primair:het verzoek van de GI om een machtiging gesloten jeugdhulp voor de duur van één jaar te verlenen alsnog af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen;
subsidiair:indien en voor zover het hof oordeelt dat is voldaan aan de wettelijke vereisten en dat het hof oordeelt dat het verzoek van de GI toegewezen dient te worden, de machtiging gesloten jeugdhulp in duur te beperken voor de periode van 8 november 2017 tot uiterlijk (naar het hof begrijpt:) 8 februari 2018.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 januari 2018, heeft de GI verzocht het door [appellant] ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 januari 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Swart;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de moeder. Voor de moeder is mevrouw K. van Diejen-Ali opgetreden als tolk in de Somalische taal.
2.3.1.
De vader en de raad zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.1.
Na de mondelinge behandeling in hoger beroep is op verzoek van het hof op 29 januari 2018 door de GI een instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper ex artikel 6.1.2 lid 6 van de Jeugdwet (Jw) d.d. 21 januari 2018 overgelegd.
2.4.2.
Na de zitting heeft het hof voorts nog kennisgenomen van het journaalbericht van de advocaat van [appellant] met als bijlage het proces-verbaal van de behandeling ter zitting in eerste aanleg van 30 oktober 2017, ingekomen ter griffie op 26 januari 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is – voor zover hier van belang – op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] (Somalië), [appellant] geboren.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [appellant] uit.
3.2.
[appellant] , de moeder en de vader bezitten de Somalische nationaliteit.
3.3.
Vanaf juli 2013 heeft [appellant] in verschillende accommodaties voor gesloten jeugdhulp verbleven.
3.4.
[appellant] staat sinds 9 februari 2016 onder toezicht van de GI. Bij beschikking van 8 september 2017 is aan de GI een (spoed)machtiging gesloten jeugdhulp verleend tot 29 september 2017. Bij beschikking van 27 september 2017 is een machtiging gesloten jeugdhulp verleend tot 9 november 2017.
3.5.
[appellant] heeft tot 9 december 2017 – met uitzondering van een kortdurende correctieplaatsing in Almata te [verblijfplaats] – bij Icarus te [verblijfplaats] verbleven.
[appellant] verblijft sinds 9 december 2017 – in het kader van een voorlopige hechtenis – in de justitiële jeugdinrichting Het Keerpunt te [verblijfplaats] .
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [appellant] verlengd met ingang van 8 november 2017 tot 8 november 2018 en een machtiging gesloten jeugdhulp verleend van 8 november 2017 tot uiterlijk 8 mei 2018.
3.7.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. Het hoger beroep van [appellant] is niet gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.8.
[appellant] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – aan dat de rechtbank ten onrechte de machtiging gesloten jeugdhulp heeft verleend voor een periode van zes maanden; hij kan zich (naar het hof begrijpt:) subsidiair wel verenigen met een verlenging voor een periode van drie maanden. Ter zitting van het hof heeft [appellant] het hof verzocht te beoordelen of de door de rechtbank verleende machtiging tot opname en verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp terecht is verleend. [appellant] stelt dat hij binnen de gesloten setting niet kan werken aan zijn toekomst; in zijn ogen wordt hij hierin tegengewerkt. [appellant] weet niet wat zijn toekomstbeeld is en hij maakt zich daar ernstige zorgen over. Hij heeft sinds zijn komst naar Nederland in 2012 af en aan in (gesloten) instellingen verbleven en tot op heden zonder resultaat. Er wordt door de GI niet toegewerkt naar een plaatsing in een open setting; [appellant] wenst op korte termijn naar een open setting te gaan dan wel thuis te worden geplaatst. Voorts worden er door de GI telkens allerlei zaken met [appellant] afgesproken die dan later niet zo blijken te zijn. Begrip is het sleutelwoord in deze zaak; er worden veel dingen niet begrepen. [appellant] voert verder aan dat een verblijf binnen een gesloten setting niet meer noodzakelijk is omdat geen sprake meer is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen. [appellant] heeft ingezien dat zijn gedrag alleen maar een averechts effect heeft gehad. [appellant] kan zich beter beheersen en hij gedraagt zich thans goed. Hij verleent zijn medewerking waar nodig. [appellant] wenst dat er door de GI concreet naar zijn toekomst wordt gekeken en dat er vervolgens een duidelijk plan wordt gemaakt met specifieke stappen. [appellant] is van mening dat de afwachtende houding van de GI niet meer kan. Ter zitting van het hof heeft [appellant] hieraan toegevoegd dat het thans onduidelijk is waar hij – na afloop van de voorlopige hechtenis – in het civielrechtelijke traject kan worden geplaatst. Na de uitslag van het dubbel Persoonlijkheidsonderzoek (hierna: dubbel PO) wordt dit pas duidelijk.
3.9.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – aan dat nog steeds aan de gronden voor de plaatsing van [appellant] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp wordt voldaan. De GI wil graag samen met [appellant] werken aan zijn toekomst en ook bekijken of er aan zijn wens kan worden voldaan om dichter bij huis te worden geplaatst. De GI is daarbij echter afhankelijk van de plaatsingsmogelijkheden en de uitkomsten van het dubbel PO van [appellant] ; de uitslag hiervan is leidend voor de GI. Aan [appellant] is in april 2017 een kans geboden om aan zijn toekomst te werken, welke hij niet volledig heeft benut. Het is [appellant] destijds niet gelukt om gemotiveerd te blijven. [appellant] is in die periode meerdere malen in aanraking gekomen met de politie, onder andere ter zake het geweldsmisdrijf waarvoor hij thans in voorlopige hechtenis zit. De GI streeft er naar, ruim voordat [appellant] meerderjarig wordt het leven van [appellant] een positieve richting op te laten gaan. De GI heeft ter zitting – desgevraagd – verklaard dat de machtiging gesloten plaatsing sinds 9 december 2017 niet meer door de GI ten uitvoer wordt gelegd, omdat [appellant] in het kader van een voorlopige hechtenis in Het Keerpunt verblijft. De GI heeft voorts verklaard dat een plaatsing van [appellant] binnen een open setting of een thuisplaatsing op dit moment geen reële optie is. Het is voor [appellant] moeilijk te begrijpen dat er een civielrechtelijke en strafrechtelijke procedure naast elkaar lopen.
3.10.
De moeder voert ter zitting ter zitting – kort samengevat – aan dat [appellant] in het verleden telkens nadat hij in een gesloten setting had verbleven geen structuur geboden kreeg. De moeder heeft daarop zelf hulp voor [appellant] ingeschakeld, maar dit resulteerde dan weer in een nieuwe gesloten plaatsing. [appellant] heeft van de GI geen begeleiding en geestelijke hulpverlening gekregen. De moeder is van mening dat [appellant] hulp moet krijgen zodat hij zich kan ontwikkelen en vooruitgang kan boeken. [appellant] wordt – naar de mening van de moeder – onrechtvaardig behandeld.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.11.1.
Gelet op het bepaalde in artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 (de Verordening Brussel II-bis) komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, aangezien [appellant] ten tijde van de indiening van het inleidend gedingstuk zijn gewone verblijfplaats in Nederland had. Ingevolge artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (Trb. 1997, 299) is Nederlands recht van toepassing.
Inhoudelijke behoordeling
3.11.2.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden.
Op die grond komt aan [appellant] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
3.11.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • er bij [appellant] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en;
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [appellant] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.11.4.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.11.5.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.11.6.
Het hof is van oordeel dat thans voldaan is aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en sub a, lid 5 en lid 6 Jw.
3.11.7.
Het hof stelt vast dat de door de rechtbank verleende machtiging om [appellant] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp te doen opnemen en te doen verblijven sedert 9 december 2017 niet meer door de GI ten uitvoer wordt gelegd. [appellant] verblijft sedert die datum in het kader van een voorlopige hechtenis in Het Keerpunt.
3.11.8.
[appellant] heeft ter zitting van het hof verzocht de vraag te beoordelen of de door de rechtbank verleende machtiging tot opname en verblijf van [appellant] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp terecht is verleend.
3.11.9.
Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat er ten tijde van het verlenen van de machtiging door de rechtbank bij [appellant] sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat gesloten jeugdhulp noodzakelijk was om te voorkomen dat [appellant] zich aan deze jeugdhulp zou onttrekken. [appellant] is een getraumatiseerde jongen die in 2012 samen met zijn moeder vanuit Somalië in Nederland is komen wonen. Uit een psychologisch onderzoek van Almata uit 2016 blijkt dat er bij [appellant] sprake is van een cognitieve beperking. Voorts heeft hij een achterstand in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en bestaat er een achterstand op het gebied van taal. Als gevolg van forse gedragsproblemen bij [appellant] heeft hij vanaf 2013 in verschillende gesloten settingen verbleven. In mei 2017 is hij – na een gesloten plaatsing op Almata - weer bij zijn ouders gaan wonen. Hier laat [appellant] weer snel een terugval zien in zijn gedrag. [appellant] laat zeer zelfbepalend gedrag zien en houdt zich niet aan de afspraken. Hij is impulsief, ziet geen oorzaak/gevolg, onttrekt zich aan alle gezag (ook dat van zijn ouders), gaat volledig zijn eigen gang en is erg beïnvloedbaar. Hij heeft geen dagbesteding en hij onttrekt zich aan de hulpverlening. In de thuissituatie bij zijn ouders laat [appellant] een verstoord dag-nacht ritme zien en er zijn sterke vermoedens dat hij zich ophoudt in het criminele circuit. [appellant] brengt door zijn gedrag zichzelf en zijn familie ernstig in gevaar. Een gesloten setting is derhalve noodzakelijk om [appellant] een veilige en beschermde omgeving te bieden waarbinnen hij zich kan ontwikkelen. Gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat de bij beschikking van 8 november 2017 door de rechtbank verleende machtiging gesloten jeugdhulp terecht is verleend.
3.11.10.
Het hof is van oordeel dat er ook nu nog bij [appellant] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting van het hof is gebleken dat [appellant] op 30 oktober 2017 in verzekering is gesteld in verband met een verdenking van een strafbaar feit. Op 8 november 2017 heeft de Raadkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant de voorlopige hechtenis van [appellant] onder voorwaarden geschorst vanaf het moment van feitelijke plaatsing van [appellant] in Icarus. [appellant] is op 9 november 2017 op basis van de machtiging gesloten jeugdzorg op de ZIB-afdeling in Icarus geplaatst. Uit het overgelegde strafadvies van de raad voor de kinderbescherming van 11 december 2017 blijkt dat [appellant] vanaf de opname in Icarus zich met extreem afwijkend gedrag onttrekt aan de behandeling en het groepsproces,en zich tevens schuldig heeft gemaakt aan vernielingen. Wegens overtreding van de schorsingsvoorwaarden heeft de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven en is [appellant] op 9 december 2017 in de justitiële jeugdinrichting Het Keerpunt geplaatst. Daar verbleef [appellant] ten tijde van de zitting van het hof en op het moment dat de gedragswetenschapper [appellant] heeft onderzocht (d.d. 17 januari 2018) nog steeds.
De zorgen ten aanzien van [appellant] zijn na de beschikking van de rechtbank alleen maar toegenomen. [appellant] heeft zich door zijn gedrag niet kunnen handhaven op Icarus waardoor de schorsing van de voorlopige hechtenis is opgeheven. Extra zorgelijk acht het hof daarbij, zoals uit de gedragsverklaring en ter zitting is gebleken, dat [appellant] zijn probleemgedrag bagatelliseert en externaliseert. Zijn vermogen om kritisch naar zichzelf te kijken is beperkt en zijn zelf-reflectieve vermogen is zwak ontwikkeld. Volgens [appellant] is hij geen probleemkind, maar ontbreekt het hem aan toekomstperspectief. Hij wil dan ook naar huis toe.
3.11.11.
Hoewel het hof van oordeel is dat er bij [appellant] nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbereiding die een gesloten plaatsing noodzakelijk zou maken, stelt het hof vast dat met de plaatsing van [appellant] (op 9 december 2017) op strafrechtelijke titel in Het Keerpunt er niet langer meer wordt voldaan aan de in artikel 6.1.2 lid 2 Jw genoemde voorwaarde dat de opneming en het verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [appellant] zich aan jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Uitsluitend om die reden zal het hof de beschikking van de rechtbank vernietigen met ingang van de datum van de onderhavige beschikking, 8 februari 2018.
Het hof merkt daarbij uitdrukkelijk op dat deze vernietiging – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - niet betekent dat [appellant] thuis kan worden geplaatst. Voorts merkt het hof op dat ook indien – in de strafzaak – de voorlopige hechtenis van [appellant] wordt beëindigd dit evenmin zonder meer met zich brengt dat [appellant] weer thuis bij zijn ouders kan wonen, omdat de GI in dat geval alsnog om een nieuwe (spoed)machtiging gesloten jeugdhulp bij de rechtbank kan verzoeken wanneer op dat moment aan de gronden voor een opname en verblijf van [appellant] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp wordt voldaan. Het hof merkt daarbij verder nog op dat het – gezien de leeftijd van [appellant] – van belang is dat mede op basis van de uitkomsten van het dubbel PO wordt bezien welke behandeling noodzakelijk is om [appellant] zich optimaal te kunnen laten ontwikkelen in de toekomst.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden vernietigd en het verzoek van de GI alsnog dient te worden afgewezen met ingang van de datum van deze beschikking.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt met ingang van 8 februari 2018 voornoemde beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 8 november 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst met ingang van 8 februari 2018 alsnog af het inleidend verzoek van de GI ter zake de verlening van de machtiging gesloten jeugdhulp;
bekrachtigt de genoemde beschikking voor wat betreft de verlening van de machtiging gesloten jeugdhulp over de periode van 8 november 2017 tot 8 februari 2018;
verzoekt de griffier van dit hof krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, E.L. Schaafsma-Beversluis en H. van Winkel, en is op 8 februari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. E. Hulzink-Mimpen, griffier.