ECLI:NL:GHSHE:2018:5483

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
20-003994-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fiscale fraudezaak met valsheid in geschrift en belastingfraude

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Maastricht. De verdachte werd beschuldigd van meermalen valsheid in geschrift, opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting doen, witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De fiscale fraudekamer van het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, een taakstraf van 240 uren en een geldboete van € 50.000,00. De zaak betreft een complexe fraude met betrekking tot de verkoop van auto's, waarbij gebruik werd gemaakt van valse verkoopfacturen en inkoopverklaringen. De verdachte heeft gedurende een lange periode valse documenten in zijn administratie opgenomen, wat leidde tot BTW-fraude. Het hof heeft overwogen dat de verdachte wetenschap had van de valsheid van de documenten en dat hij opzettelijk handelde om belasting te ontduiken. De verdachte werd vrijgesproken van de andere tenlastegelegde feiten, waaronder het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting en deelname aan een criminele organisatie, omdat het bewijs daarvoor niet voldoende was. De uitspraak benadrukt de ernst van belastingfraude en de gevolgen daarvan voor de samenleving.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003994-12
Uitspraak : 21 december 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 13 november 2012 in de strafzaak met parketnummer 03-993009-10 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in het jaar] 1974,
volgens opgave ter terechtzitting in hoger beroep wonende te
[woonadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder feit 1 primair, feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde bewezen verklaard, dat gekwalificeerd als:
- ‘meermalen medeplegen van valsheid in geschrift’ (feit 1 primair),
- ‘meermalen medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen’ (feit 2),
- ‘opzetheling’ (feit 3),
- ‘deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, terwijl hij daarvan de leider was’ (feit 4),
en de verdachte te dier zake veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren en 8 maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de strafvervolging van de verdachte ter zake van het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde. Voorts is met betrekking tot alle feiten vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2001 tot en met 31 december 2003 in de gemeente Maastricht en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een deel van) de (bedrijfs)administratie van de door verdachte gedreven eenmanszaak [eenmanszaak verdachte] – zijnde (dat deel van) die (bedrijfs)administratie voornoemd (telkens) (een) (samenstel van) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen – (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen,
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) valselijk (en/of) in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven – in (dat deel van) die (bedrijfs)administratie voornoemd een (groot) aantal (verkoop)facturen/rekeningen en/of Inkoopverklaringen /Attesten SBBW en/of (inkoop)facturen opgenomen en/of verwerkt, althans doen opnemen en/of verwerken, te weten:
een (groot) aantal (240), (verkoop)facturen/rekening(en) (spreadsheet 2-D-0242, subletter B, waaronder de factu(u)r(en)/rekening(en) met de nrs. 2-D-1011 B en/of 2-D-1006 B en/of 2-D-1029 B en/of 2-D-1050 B en/of 2-D-1036 B en/of 2-D-1251 B en/of 2-D-1054 B en/of 2-D-1075 B en/of 2-D-1238 B en/of 2-D-1146 B en/of 2-D-1219 B en/of 2-D-1209 B en/of 2-D-1203 B en/of 2-D-1195 B en/of 2-D-1260 B en/of 2-D-1138 B en/of 2-D-1133 B opgenomen in de per auto samengestelde documentensetjes onder subletter B) en/of
welke (verkoop)factu(u)r(en)/rekening(en) voornoemd (telkens) betrekking had(den) op de verkoop van (een) gebruikte auto('s), die volgens factuuropdruk/rekeningopdruk (telkens) afkomstig was/waren van [eenmanszaak verdachte] , en/of die (telkens) betrekking had(den) op de verkoop en/of levering van (een) gebruikte auto('s) aan de (Belgische) autohandela(a)r(en), – zakelijk weergegeven –
* [Belgische vennootschap PCaB NV] en/of [Belgische vennootschap PCaB NV] en/of
* [Belgische vennootschap AF BVBA] en/of [Belgische vennootschap AF BVBA] en/of [Belgische vennootschap AF BVBA] en/of
* [Belgische vennootschap AI NV] en/of [Belgische vennootschap AI NV] en/of
die (telkens) betrekking had(den) op de verkoop en/of levering van (een) gebruikte auto('s) aan voornoemde (Belgische) autohandela(a)r(en), waarbij (telkens) die factu(u)r(en)/rekening(en) was/waren voorzien van de vermelding "25A", en/of "25(A) paragraaf"
en/of
een (groot) aantal (240) bij die (verkoop)facturen behorende en/of meegeleverde Inkoopverklaring(en)/Attest(en) SBBW, (zie spreadsheet 2-D-0234, waaronder de Inkoopverklaring(en)/Attesten SBBW, met de nrs. 2-D-1011 C en/of 2-D-1006 C en/of 2-D-1029 C en/of 2-D-1050 C en/of 2-D-1036 C en/of 2-D-1251 C en/of 2-D-1054 C en/of 2-D-1075 C en/of 2-D-1238 C en/of 2-D-1146 C en/of 2-D-1219 C en/of 2-D-1209 C en/of 2-D-1203 C en/of 2-D-1195 C en/of 2-D-1260 C en/of 2-D-1138 C en/of 2-D-1133 C en/of welke Inkoopverklaring(en)/Attest(en) SBBW (telkens) was/waren voorzien van de vermelding: "De leverancier verklaart de auto zonder aftrek van voorbelasting te hebben verkregen (status art.28b/2)"
en/of
een (groot) aantal (255) (inkoop)facturen (spreadsheet/overzicht 2-D-0234 , subletter F, leverancier margefactuur, waaronder de facturen opgenomen onder subletter F in de navolgende documentensetjes 2-D-1011 F en/of 2-D-1006 F en/of 2-D-1029 F en/of 2-D-1050 F en/of 2-D-1036 F en/of 2-D-1260 F en/of 2-D-1251 F en/of 2-D-1054 F en/of 2-D-1238 F en/of 2-D-1146 F en/of 2-D-1219 F en/of 2-D-1209 F en/of 2-D-1203 F en/of 2-D-1195 F en/of 2-D-1138 F en/of 2-D-1136 F) en/of welke (inkoop)facturen voornoemd (telkens) betrekking had(den) op de inkoop van (een) gebruikte auto('s), en die volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig was/waren van
- " [Belgische vennootschap H BVBA] " en/of
- " [Belgische vennootschap W CV] " en/of
- " [eenmanszaak medeverdachte 3] " en/of
- " [Belgische vennootschap DC BVBA] " en/of
welke (inkoop)facturen (telkens) gericht was/waren aan " [eenmanszaak verdachte] " en/of "Autoandel [verdachte] " en (telkens) was/waren voorzien van de vermelding: "levering onderworpen aan de bijzondere regeling van belastingheffing over de winstmarge. De BTW is niet aftrekbaar. Art. 58 par. 4 Wetboek BTW" en/of "par. 25A",
althans was/waren al die (inkoop/verkoop)factu(u)r(en) en/of Inkoopverklaring(en)/Attesten SBBW – zakelijk weergegeven – (telkens) voorzien van (een) vermelding(en), waarmee werd voorgewend en/of de suggestie werd gewekt dat de fiscale BTW-margeregeling op die auto('s) van toepassing was, zulks terwijl het in werkelijkheid (telkens) geen levering(en)/inko(o)p(en)/verko(o)p(en) betrof(fen) die onderworpen was/waren aan de fiscale BTW-margeregeling, maar (telkens) (een) belaste levering(en)/inko(o)p(en)/ verko(o)p(en) betroffen, die onderworpen was/waren aan het normale BTW-regime en/of zulks terwijl in werkelijkheid die gebruikte auto('s) (door verdachte en/of zijn medeverdachte(n)) (telkens) niet bij de op voornoemde facturen vermelde bedrijven werd(en) ingekocht, en/of daarvan afkomstig waren,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2001 tot en met 31 maart 2004, en/of van 1 april 2004 tot en met 26 juni 2007, in de gemeente Maastricht en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was
– tot het uitreiken van (een) factu(u)r(en) of nota('s) en/of
– tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, (en/of) (telkens) opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd en/of doen of laten voeren en/of (telkens) opzettelijk bij het uitreiken van (een) factu(u)r(en) en/of nota('s) onjuiste en/of onvolledige factu(u)r(en) heeft verstrekt en/of doen of laten verstrekken, immers heeft hij verdachte en zijn medeverdachte(n) toen aldaar (telkens) in strijd met voornoemde verplichting(en) (telkens) opzettelijk in de administratie van [eenmanszaak verdachte]
* over het/de jaar/jaren 2001 en/of 2002 en/of 2003 één of meer valse, vervalste en/of onjuiste (verkoop)factu(u)r(en) en/of één of meer valse, vervalste en/of onjuiste (inkoop)factu(u)r(en) opgenomen en/of verwerkt en/of doen of laten opnemen en/of verwerken, welke valsheid/onjuistheid – zakelijk weergegeven – hierin bestond dat deze factu(u)r(en) (telkens) was/waren voorzien van een vermelding, waarmee werd voorgewend, althans de suggestie werd gewekt dat op de levering(en)/ inko(o)p(en)/verko(o)p(en) de fiscale BTW-margeregeling van toepassing was, terwijl het in werkelijkheid (telkens) (een) belaste levering(en)/ inko(o)p(en)/verko(o)p(en) betrof(fen), die onderworpen was/waren aan het normale BTW-regime en/of die gebruikte auto('s) in werkelijkheid (door verdachte en/of zijn medeverdachte(n)) (telkens) niet bij de op die factu(u)r(en) vermelde bedrijven werd(en) ingekocht en/of daarvan afkomstig was/waren (zie facturen in spreadsheet 2-D-0234, kolom subletter B en F) en/of
* over het/de jaar/jaren 2001 en/of 2002 en/of 2003 één of meer valse, vervalste en/of onjuiste Inkoopverklaring(en)/Attest(en) SBBW opgenomen en/of verwerkt en/of doen of laten opnemen en/of verwerken, welke valsheid/onjuistheid hierin bestond dat deze inkoopverklaring(en)/attest(en) (telkens) was/waren voorzien van de vermelding: "De leverancier verklaart de auto zonder aftrek van voorbelasting te hebben verkregen (status art. 28b/2)",
* althans was/waren die (inkoop/verkoop)factu(u)r(en) en/of Inkoopverklaring(en)/Attesten SBBW – zakelijk weergegeven – (telkens) voorzien van (een) vermelding(en), waarmee werd voorgewend, althans de suggestie werd gewekt dat de fiscale BTW-margeregeling op de geleverde gebruikte auto('s) van toepassing was, terwijl het in werkelijkheid (telkens) (een) belaste levering(en)/inko(o)p(en en/of verko(o)p(en) betrof(fen), die onderworpen was/waren aan het normale BTW-regime (zie afzonderlijke documenten met subletter C en Y2 behorende bij de afzonderlijke autosetjes genoemd in spreadsheet 2-D-0234) en/of
* immers heeft verdachte en zijn medeverdachte(n) toen aldaar (telkens) in strijd met voornoemde verplichting(en) (telkens) opzettelijk voornoemde onjuiste en/of onvolledige (verkoop)facturen afkomstig van [eenmanszaak verdachte] verstrekt en/of doen laten verstrekken aan de (Belgische) afnemers van die gebruikte auto's (zie spreadheet 2-D-0234, 2-D-236 en 2-D-0242) terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2001 tot en met 31 december 2003 in de gemeente(n) Maastricht en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over het/de aangiftetijdvak(ken)
3e kwartaal 2001 (2-D-002) en/of
4e kwartaal 2001 (2-D-003) en/of
1e kwartaal 2002 (2-D-004) en/of
2e kwartaal 2002 (2-D-005) en/of
3e kwartaal 2002 (2-D-006) en/of
4e kwartaal 2002 (2-D-007) en/of
1e kwartaal 2003 (2-D-008) en/of
2e kwartaal 2003 (2-D-009) en/of
3e kwartaal 2003 (2-D-010)
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, althans laten doen, immers heeft verdachte en zijn medeverdachte(n) toen aldaar (telkens) opzettelijk op het/de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Maastricht, in elk geval in Nederland, ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken), in elk geval een tijdvak – zakelijk weergegeven –
* (telkens) ten onrechte belasting in vooraftrek genomen ter zake intracommunautaire verwerving(en), en/of
* (telkens) een te hoog bedrag aan voorbelasting opgegeven, en/of
* (telkens) ten onrechte geen intracommunautaire verwervingen en/of verrichte leveringen opgegeven, en/of
* (telkens) ten onrechte nihil aangifte omzetbelasting gedaan, en/of
* (telkens) over voornoemd(e) aangiftetijdvak(ken) een te laag belastbaar bedrag en/of een te laag/onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven,
terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven (2-D-0252);
3.
hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 30 april 2006, te Maastricht en/of te Hendrik-Ido-Ambacht en/of Maasbracht en/of elders in Nederland en/of in Duitsland, een of meer voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik van gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf
immers heeft hij, verdachte en/of een of meer van verdachtes mededaders, – zakelijk weergegeven – in of omstreeks de periode van 28 maart 2002 tot en met 28 juni 2005, (telkens) ten behoeve van de bouw en/of afwerking van een boot, met de naam "Leonardo" een of meer aankopen van scheepsonderdelen en/of scheepsmaterialen en/of scheepstoebehoren gedaan en/of (telkens) facturen met betrekking tot die aankopen en/of met betrekking tot werkuren (gerelateerd aan voornoemde boot), voldaan, te weten:
- op of omstreeks 15 januari 2003 (factuurdatum), diverse bootonderdelen aangekocht, (26.745,20 euro), (doc. 2-D-0145 35) en/of
- op of omstreeks 23 augustus 2002, (factuurdatum) een scheepsmotor en/of diverse bootonderdelen aangekocht (44.028,81 euro), (doc. 2-D-0145 36) en/of
- op of omstreeks 28 juni 2005, (factuurdatum), materialen en/of werkuren voldaan (tot een bedrag groot 51.086,99 euro), (2-D-0145-40) en/of
- op of omstreeks 26 juni 2004, (factuurdatum), materialen en/of (timmer)werk (D-0145-28) en/of een of meer andere factu(u)r(en) voldaan (die voorkomen op het overzicht 2-D-0146), (ordner 63), (tot een totaalbedrag (circa) groot 183.121,48 euro) en/of
immers heeft hij, verdachte en/of een of meer van verdachtes mededaders,
- op of omstreeks 12 april 2006, althans in de maand april 2006, een boot met de naam "Leonardo" verkocht en/of geleverd aan [koper boot] te Hendrik-Ido-Ambacht (2-D-0141), (voor een bedrag groot 207.000,00 euro) en/of
- op of omstreeks 13 en/of 18 april 2006, althans in de maand april 2006, op een Duitse bankrekening (reknr. 714.12.80.19), (doc. 2-D-0144) ten name van hem, verdachte, 207.000,00 euro, zijnde de verkoopprijs van de boot met de naam "Leonardo" verworven en/of voorhanden gehad en/of
- op of omstreeks 20 april 2006, althans in de maand april 2006, een bedrag groot 200.000,00 euro omgezet van giraal in chartaal geld, (doc. 2-D-180), immers heeft hij, verdachte, en/of (een van) verdachtes mededader(s) vanaf die Duitse bankrekening dat bedrag (in) contant(en) opgenomen;
4.
hij, verdachte, in of omstreeks (een of meer gedeeltes van) de periode van 1 augustus 2001 tot en met 23 februari 2005, althans in de periode van 1 augustus 2001 tot en met 31 december 2003, in de gemeente Maastricht en/of (elders) in Nederland, (telkens) heeft deelgenomen aan een (of meer) organisatie(s), bestaande uit:
een samenwerkingsverband van hem verdachte met de medeverdachte(n) [medeverdachte 25] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en),
welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) het plegen van misdrijven, namelijk
- het plegen van valsheid in geschrift (art. 225, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- het opzettelijk doen van onjuiste en/of onvolledige belastingaangiften met betrekking tot de omzetbelasting (art. 69, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) en/of
- het opzettelijk niet doen van belastingaangiften met betrekking tot de omzetbelasting (art. 69, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) en/of
- het opzettelijk niet voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen en/of het niet bewaren van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers (art. 68, lid 2, sub d en sub e jo. art. 69, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) en/of
- het opzettelijk verstrekken van een onjuiste of onvolledige factuur of nota (art. 68, lid 2, sub g jo. art. 69, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) en/of
terwijl hij, verdachte, van (een van) bedoelde organisatie(s) oprichter/leider en/of bestuurder was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

A.

De raadsman heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie partieel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat met betrekking tot het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde niet tot strafvervolging van de verdachte over had mogen worden gegaan. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – het volgende aangevoerd.

A.1

A.1.1 Contra legem afspraken met de Belastingdienst
In de visie van de verdediging was de belastingwetgeving, ingevolge de Vinkenslag-regeling waarmee contra legem bijzondere belastingafspraken met de ondernemers op de Vinkenslag waren gemaakt, gedurende de tenlastegelegde periode buiten toepassing verklaard. Daarom had het Openbaar Ministerie moeten afzien van vervolging voor overtreding van de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De verdachte mocht er namelijk op vertrouwen dat hij de belastingwetgeving niet hoefde na te leven. De Belastingdienst heeft bij de verdachte dit vertrouwen opgewekt, omdat voor hem duidelijk was dat hij, als bij de SBBW (hof: de Stichting Bevordering Bedrijfsvoering Woonwagenbewoners, hierna te noemen: ‘de SBBW’) geregistreerd ondernemer op de Vinkenslag, de belastingwet niet na hoefde te leven. Hij kon zich daardoor niet bewust zijn van het risico achteraf te zullen worden vervolgd voor hetgeen hem onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste is gelegd.
De verdediging is de mening toegedaan dat dit door de Belastingdienst opgewekte vertrouwen raakt aan het vervolgingsmonopolie van het Openbaar Ministerie. Immers, de bevoegdheid tot het maken van een afweging tot vervolging van een belastingdelict berust op grond van artikel 80, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in eerste instantie bij het bestuur van ’s Rijks belastingen.
A.1.2 Vrijwillige verbeteringEx artikel 69, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vervalt het recht op strafvervolging indien de schuldige wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de onjuistheid of onvolledigheid van zijn aangiften bekend waren of bekend zouden worden. Namens de verdachte is door diens voormalig raadsman mr. J.H. Sligchers aan de Belastingdienst vrijwillig kenbaar gemaakt dat zijn administratie dusdanig gebrekkig was dat de door hem ingediende aangiften omzetbelasting niet juist en volledig konden zijn. De omzetbelastingkwesties over 2001 tot en met 2003 zijn vervolgens door de Belastingdienst afgewikkeld. Op deze momenten was nog niet voorzienbaar dat er strafvervolging jegens de verdachte zou worden ingesteld. Vorenbedoelde mededeling namens verdachte [verdachte] is volgens de raadsman aan te merken als een succesvolle inkeer, zodat strafvervolging ter zake van de tenlastegelegde fiscaalstrafrechtelijke feiten is uitgesloten.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

A.2

Het hof stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde, waaronder het vertrouwensbeginsel.
In dat verband heeft te gelden dat een bij de verdachte op grond van een handeling van het Openbaar Ministerie (of van een aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen handeling, zoals over de bandbreedte van artikel 80, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) opgewekt vertrouwen dat hij in een bepaalde zaak, al dan niet partieel, niet (verder) zal worden vervolgd, alleen dan zal kunnen leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging indien dat vertrouwen in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is.
De raadsman van de verdachte heeft gesteld dat sprake is van dergelijk gerechtvaardigd vertrouwen, gelet op de bijzondere belastingafspraken die met ondernemers op de Vinkenslag golden. Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat op 24 augustus 1995 een collectieve vaststellingsovereenkomst is gesloten tussen de Belastingdienst en de ondernemers van Vinkenslag teneinde de fiscale verplichtingen van de ondernemers te normaliseren. In 2000 zijn aan de ondernemers individuele vaststellingsovereenkomsten aangeboden. Deze vaststellingsovereenkomsten werden aangeboden ter voorkoming van geschillen omtrent hetgeen tussen de ondernemers en de Belastingdienst rechtens geldt met betrekking tot de heffing van omzetbelasting en inkomstenbelasting over de periode 2000 tot en met 2001. Bij uitspraak van de meervoudige belastingkamer van de rechtbank Breda van 9 juli 2007 [1] is bepaald dat de vaststellingsovereenkomst ook nog gold voor het jaar 2003. Dit volgt ook uit een brief van de staatssecretaris van Financiën van 10 maart 2004. [2]
Uit de bij repliek door de waarnemend raadsman van de verdachte overgelegde brief van mr. J.H. Sligchers d.d. 15 november 2018 komt naar voren dat verdachte [verdachte] op 27 september 2000 met de Belastingdienst genoemde vaststellingsovereenkomst heeft gesloten.
De vaststellingsovereenkomst houdt – kort gezegd – in dat de betreffende ondernemer een forfaitair bepaald bedrag aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen dat afhankelijk is van de omzet verschuldigd is, dat voorts de verschuldigde omzetbelasting wordt aangegeven
volgens de wettelijke regelsen dat er 3% van de gerealiseerde brutowinst wordt aangegeven (en voldaan) als
extraomzetbelasting, waarbij de aftrek van voorbelasting wordt beperkt, alsmede dat de premie ingevolge de Wet Arbeidsongeschiktheid Zelfstandigen (WAZ) in de aldus verschuldigde bedragen is verdisconteerd.
Voor zover te dezen van belang zijn de afspraken in de vaststellingsovereenkomst als volgt verwoord:
Verschuldigde omzetbelasting
Partijen spreken af dat de over de omzet verschuldigde omzetbelasting wordt aangegeven (en afgedragen) volgens de bestaande (wettelijke) regels. Daarnaast blijft de zogenaamde 3% afspraak in stand. Deze afspraak houdt in dat er 3% omzetbelasting wordt aangegeven (en afgedragen) over de gerealiseerde brutowinst. Deze heffing dient gezien te worden als een compensatie voor te weinig geheven inkomstenbelasting.”
(…)
Uitbreiden administratieve verplichtingen
Om een beter inzicht te krijgen omtrent de juistheid van de geheven inkomsten- en omzetbelasting spreken partijen af om de administratieve verplichtingen per 1 januari 2001 uit te breiden.
Vanaf 1 januari 2001 dienen alle kostenbonnen zoals houderschapsbelasting,
bedrijfswagenverzekering, brandstof, onderhoud bedrijfswagen, drukwerk etc. bewaard te worden. Aan de uitkomst zullen vooralsnog geen fiscale consequenties worden verbonden.
(…)
Criminele activiteiten
Partijen spreken af dat indien partij A [hof: verdachte [verdachte] ] door Justitie wordt veroordeeld wegens handel in gestolen goederen, auto’s, verdovende middelen, carrouselfraude e.d., partij B [hof: de Belastingdienst] deze overeenkomst met terugwerkende kracht, tot het tijdstip dat hij met die activiteiten is gestart, zal opzeggen. Vanaf dat tijdstip wordt belasting geheven volgens de wettelijke regelingen.”
Niet in geschil is dat deze regeling afwijkt van het wettelijk systeem. De vaststellingsovereenkomst is in zoverre in strijd met bepalingen van dwingend recht. Op grond van het bepaalde in artikel 7:902 van het Burgerlijk Wetboek is een vaststelling ter beëindiging van onzekerheid of geschil op vermogensrechtelijk gebied ook geldig als zij in strijd mocht blijken met dwingend recht, tenzij zij tevens naar inhoud of strekking in strijd komt met de goede zeden of de openbare orde.
Uit de Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal uit het vergaderjaar 2003/04, nr. 52-3407, blijkt, voor zover te dezen van belang, het volgende:
“De heer De Nerée tot Babberich (CDA):
(…)
Ik had ook een vraag gesteld over de btw. Misschien weet de staatssecretaris nu niet het antwoord, maar dan hoor ik graag schriftelijk hoe het in elkaar zit.
Staatssecretaris Wijn:
Voorzitter. Die laatste vraag kan ik mondeling beantwoorden. Dan hoeft dat niet schriftelijk. Ik heb inmiddels inzage gehad in een, overigens niet gedateerde, versie van de vaststellingsovereenkomst die is gehanteerd. Daarin staat dat partijen afspreken dat de omzetbelasting wordt aangegeven en afgedragen volgens de bestaande wettelijke regels. Ik ben niet in de positie om met 100% zekerheid te kunnen beoordelen of dit is gebeurd. Dit was in ieder geval de intentie. Het vervelende is dat wij geen terugwerkende kracht kunnen laten gelden tot 1 januari 1998.Van de zijde van de belastingdienst zijn namelijk wel degelijk verwachtingen gewekt. [onderstreping hof] Zelf vind ik het nogal onbillijk dat je je kunt baseren op een overeenkomst die tegen de wet ingaat en dat je je kunt beroepen op gewekt vertrouwen. Per 1 januari 2004 kan er geen enkele vorm van gewekt vertrouwen meer zijn en dan zal ook in het onderhavige geval het normale belastingregime gelden.’
In de brief van de staatssecretaris van Financiën van 10 maart 2004, nr. DGB 2004/1178,
V-N2004/15.4 is, voor zover te dezen van belang, het volgende vermeld:
‘4. Is het waar dat de ondernemers in Vinkenslag ontslagen waren van hun administratie- en bewaarplicht? Welke gevolgen heeft dit voor de aanslagen in de komende jaren?
(…)
Antwoord van de staatssecretaris van Financiën op de vragen 4 en 5:
In 1993 zijn als onderdeel van de afspraken met de bewoners van Vinkenslag ook afspraken gemaakt over de administratieve vastleggingen die zij moesten doen. Dit was een basis, waarvan het de bedoeling was daar in de volgende jaren op voort te bouwen. In de jaren daarna bleek dat de gemaakte afspraken redelijk goed werden nageleefd.In 2000 zijn de afspraken over de nakoming van administratieve verplichtingen verder uitgebreid. [onderstreping hof] Dit moest ertoe leiden dat beter inzicht zou ontstaan in de juistheid van de geheven bedragen aan inkomsten- en omzetbelasting.Aan dat betere inzicht zouden voor de duur van deze afspraak (2000 en 2001) geen fiscale consequenties worden verbonden. Eind 2001 bleek niet te zijn voldaan aan de uitgebreidere administratieve verplichtingen. [onderstreping hof]
Met ingang van 1 januari 2004 zijn op Vinkenslag de normale fiscale regels van toepassing. (…).”
Uit de overeenkomst volgt voor wat betreft de omzetbelasting – waarop onder andere het tenlastegelegde ziet – juist dat de ondernemers, naast het aangeven en afdragen van de omzetbelasting conform de wettelijke regels,
extra3% omzetbelasting moeten aangeven en afdragen. De voornoemde overeenkomst bevat niet de afspraak, dat er een administratie zou worden gevoerd zoals de belastingwet die voorschrijft en ook uit de brief van de staatssecretaris van Financiën volgt, dat was afgesproken dat tot 1 januari 2004 (nog) niet de reguliere wettelijke verplichtingen met betrekking tot (fiscale) administratieverplichtingen golden. Maar anders dan de verdediging aanvoert laat de overeenkomst er geen twijfel over bestaan dat de omzetbelasting volgens de geldende wettelijke regels moest worden voldaan.
Het voorgaande leidt naar ’s hofs oordeel er daarom niet toe dat de verdachte aan de bijzondere afspraken met de Belastingdienst het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat hij niet strafrechtelijk zou worden vervolgd voor het onjuist doen van aangiften omzetbelasting, zoals onder feit 2 aan de verdachte ten laste is gelegd. Aldus faalt in zoverre het verweer.
Voor wat betreft het door de verdediging gedane beroep op de inkeerregeling als bedoeld in artikel 69, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen overweegt het hof als volgt. Indien de verdachte alsnog een juiste en volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat een of meer ambtenaren van de rijksbelastingdienst die onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden, dan komt het recht op strafvervolging te vervallen. Met betrekking tot de wijze van inkeer geldt dat het alsnog vervullen van de fiscale verplichtingen ook als zodanig voor de fiscus kenbaar moet zijn gemaakt. De verdediging heeft aan haar verweer ten grondslag gelegd dat de verdachte daaraan heeft voldaan door namens hem aan de inspecteur der rijksbelastingen mede te delen dat zijn administratie dusdanig gebrekkig was dat de door hem ingediende aangiften omzetbelasting niet juist en volledig konden zijn. Meer concreet schreef de gemachtigde mr. J.H. Slighers aan de Belastingdienst op 24 oktober 2005:
“(…) ter zake van de omzetbelasting is gebleken, dat het voor cliënt niet te achterhalen is welke binnenlandse verkopen hij in 2003 heeft verricht en welke ICL en ICV er hebben plaatsgevonden. Graag vraag ik uw advies hoe deze kwestie op te lossen”. Met een dergelijke mededeling, zonder nadere toelichting, zijn naar het oordeel van het hof niet alsnog de juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt. De omstandigheid dat het contact tussen de gemachtigde en de Belastingdienst achteraf in november 2005 ertoe heeft geleid dat bepaalde kwesties voor de belastingheffing over 2001 tot en met 2004 zijn afgewikkeld, maakt dat niet anders. Onduidelijk is namelijk gebleven of die met de Belastingdienst bereikte overeenstemming ook zag op de omzetbelasting. De verdachte komt aldus geen geslaagd beroep toe op de inkeerregeling. Het hieromtrent gevoerde verweer treft derhalve geen doel.
Met betrekking tot het verweer inzake het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde is het hof van oordeel, dat uit voornoemde overeenkomst volgt dat van de verdachte niet werd verlangd dat hij zich
volledigzou (gaan) houden aan de fiscale administratieverplichtingen. Zoals door de staatssecretaris van Financiën toegelicht werd beoogd over 2000 en 2001 de naleving van de fiscale administratieverplichtingen te verbeteren, maar werd nog niet verlangd dat deze volledig werden nageleefd. Immers, aan het met ingang van 1 januari 2001 bewaren van allerlei bonnen zouden vooralsnog geen fiscale consequenties worden verbonden. Deze situatie heeft tot 1 januari 2004 voortgeduurd doordat de gemaakte afspraken niet juist of tijdig per 1 januari 2003 zijn opgezegd. Mede gelet op het bepaalde in artikel 80, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dient de conclusie te zijn dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte ter zake van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde. In zoverre slaagt het verweer. Echter, het hof zal daaraan geen rechtsgevolgen verbinden, nu het hof – blijkens hetgeen hierna zal worden overwogen – reeds tot een veroordeling komt van de verdachte ter zake van het onder feit 1 primair ten laste gelegde en derhalve het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde niet ter inhoudelijke beoordeling aan het hof voorligt.

A.3

Mitsdien verwerpt het hof het tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie strekkende verweer, voor zover dat ziet op de strafvervolging van de verdachte ter zake van het onder feit 2 ten laste gelegde. Nu ook overigens niet is gebleken dat de beginselen van een behoorlijke procesorde zijn geschonden, is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de strafvervolging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2001 tot en met 31 december 2003 in de gemeente Maastricht, meermalen een deel van de bedrijfsadministratie van de door verdachte gedreven eenmanszaak [eenmanszaak verdachte] – zijnde dat deel van die bedrijfsadministratie voornoemd telkens een samenstel van geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt,
immers heeft hij, verdachte, toen aldaar telkens valselijk en in strijd met de waarheid in dat deel van die bedrijfsadministratie voornoemd een groot aantal verkoopfacturen/rekeningen en Inkoopverklaringen/Attesten SBBW opgenomen en doen verwerken, te weten:
een groot aantal verkoopfacturen/rekeningen (spreadsheet 2-D-0242, subletter B, waaronder de facturen/rekeningen met de nrs. 2-D-1011 B en 2-D-1006 B en 2-D-1029 B en 2-D-1050 B en 2-D-1036 B en 2-D-1251 B en 2-D-1054 B en 2-D-1075 B en 2-D-1238 B en 2-D-1146 B en 2-D-1219 B en 2-D-1209 B en 2-D-1203 B en 2-D-1195 B en 2-D-1260 B en 2-D-1138 B opgenomen in de per auto samengestelde documentensetjes onder subletter B), welke verkoopfacturen/rekeningen voornoemd telkens betrekking had op de verkoop van een gebruikte auto, die volgens factuuropdruk/rekeningopdruk afkomstig was van [eenmanszaak verdachte] en die betrekking had op de verkoop en/of levering van (een) gebruikte auto('s) aan de Belgische autohandelaren,
* [Belgische vennootschap PCaB NV] of [Belgische vennootschap PCaB NV] of
* [Belgische vennootschap AF BVBA] of [Belgische vennootschap AF BVBA] of [Belgische vennootschap AF BVBA] of
* [Belgische vennootschap AI NV] of [Belgische vennootschap AI NV] en
waarbij telkens die facturen/rekeningen waren voorzien van de vermelding "25A" of "25(A) paragraaf"
en
een groot aantal bij die verkoopfacturen behorende Inkoopverklaringen/Attesten SBBW (zie spreadsheet 2-D-0234, waaronder de Inkoopverklaringen/Attesten SBBW, met de nrs. 2-D-1011 C en 2-D-1006 C en 2-D-1029 C en 2-D-1050 C en 2-D-1036 C en 2-D-1251 C en 2-D-1054 C en 2-D-1075 C en 2-D-1238 C en 2-D-1146 C en 2-D-1219 C en 2-D-1209 C en 2-D-1203 C en 2-D-1195 C en 2-D-1260 C en 2-D-1138 C en welke Inkoopverklaringen/Attesten SBBW telkens waren voorzien van de vermelding: "De leverancier verklaart de auto zonder aftrek van voorbelasting te hebben verkregen (status art.28b/2)"
althans waren die verkoopfacturen en Inkoopverklaringen/Attesten SBBW telkens voorzien van een vermelding, waarmee werd voorgewend of de suggestie werd gewekt dat de fiscale BTW-margeregeling op die auto's van toepassing was, zulks terwijl het in werkelijkheid geen leveringen/verkopen betroffen die onderworpen waren aan de fiscale BTW-margeregeling, maar belaste leveringen/verkopen betroffen die onderworpen waren aan het normale BTW-regime,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Algemene bewijsoverwegingen

B.

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen [3] , in onderlinge samenhang beschouwd.
In verband met de leesbaarheid van dit arrest zijn tevens voetnoten opgenomen bij de overwegingen met betrekking tot de feiten 2, 3 en 4, welke overwegingen uitmonden in vrijspraken van die feiten.
Verweren van de verdediging

C.

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. In de kern is daaraan – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – het volgende ten grondslag gelegd.

C.1

Geen bewijs voor valsheid van de facturen en inkoopverklaringen (feit 1)
De rechtbank heeft in haar bewijsconstructie overwogen dat de inkoop van de auto’s heeft plaatsgevonden bij economisch niet-actieve bedrijven. De verdachte heeft verklaard zaken te hebben gedaan met [Belgische vennootschap H BVBA] , [Belgische vennootschap DC BVBA] , [Belgische vennootschap W CV] en [medeverdachte 3] . Aan deze ondernemingen koppelde hij de namen [Belgische autohandelaar 1] , [Belgische autohandelaar 2] , [autohandelaar PH] en [Belgische autohandelaar 3] . De auto’s werden hem aangeboden op de Vinkenslag. De verdachte deed zaken met [autohandelaar PH] en via hem met [Belgische autohandelaar 3] en hij zag hen als de vertegenwoordigers van voornoemde ondernemingen. Deze verklaring kan in de visie van de verdediging niet worden weerlegd. Niet kan worden vastgesteld dat de door verdachte [verdachte] genoemde ondernemingen economisch niet actief waren. Dat de personen achter genoemde ondernemingen er baat bij hebben gehad om de indruk te wekken nooit economisch actief te zijn geweest is uit fiscaal oogpunt evident.
Niet vastgesteld kan worden dat verdachte [verdachte] de documenten zoals genoemd in de tenlastelegging valselijk heeft opgemaakt of doen opmaken. Evenmin is sprake van voldoende wettig en overtuigend bewijs op grond waarvan met de vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap omtrent de valsheid moet hebben gehad. Artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht – zoals aan de verdachte onder feit 1 primair ten laste is gelegd – richt zich op het oogmerk tot misleiding. Dit oogmerk behelst doelbewustheid met betrekking tot het gebruiken of doen gebruiken van het valse/vervalste geschrift als echt en onvervalst. Het gaat om zekerheids- of noodzakelijkheidsbewustzijn. Voorwaardelijk opzet is hierbij niet toereikend. Nu het Openbaar Ministerie er niet in is geslaagd daarvoor het bewijs te leveren dient vrijspraak te volgen.

C.2

Ontbreken van een wettelijk toetsingskader en geen strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor de registratieonmogelijkheid van marge-aankopen in het GISO-systeem (feit 2)De verdediging is de mening toegedaan dat indien het ontvankelijkheidsverweer, zoals hiervoor onder A.1 is weergegeven, wordt verworpen, vrijspraak dient te volgen voor het tenlastegelegde opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting, nu een wettelijk toetsingskader ontbreekt. Immers, de verdachte mocht er – als bij de SBBW geregistreerd ondernemer op de Vinkenslag en daarmee als participant van de Vinkenslagregeling – namelijk op vertrouwen dat hij de belastingwetgeving niet hoefde na te leven.
In de vaststellingovereenkomst is vermeld dat de bij de SBBW geregistreerde ondernemers op de Vinkenslag niet hoefden te voldoen aan de wettelijke administratieplicht. Alleen aan de hand van een deugdelijke en volledige administratie kan de juiste belastingheffing worden vastgesteld. Door een ondernemer te ontheffen van zijn wettelijke administratieplicht doet de Belastingdienst afstand van een juiste belastingheffing. Op het niet betalen van belasting en het onjuist opstellen van aangiften omzetbelasting stond geen sanctie. Het is opmerkelijk dat verdachte [verdachte] lange tijd als ondernemer actief kon zijn, maar hij niet tijdig administratie zou hebben aangeleverd en nihilaangiften omzetbelasting zou hebben laten indienen door de SBBW. Het kan daarom niet anders zijn dan dat controle en toezicht op het naleven van de belastingwetgeving zeer gebrekkig functioneerden. Mogelijk is verdachte [verdachte] daarom slachtoffer van fraude door de medewerkers van de SBBW.
Voorts heeft verdachte [verdachte] in 2001 van autohandelaren marge-auto’s ingekocht. Het GISO-systeem, waarmee de SBBW werkte, maakte het kennelijk niet mogelijk om deze aankopen correct in te voeren in het administratiesysteem. Daarmee is de op het oog bijzonder vreemde aangifte over het 3e en 4e kwartaal van 2001 verklaard, nu daarin inkopen zijn geboekt als intracommunautaire verwervingen waarbij de omzetbelasting is berekend en in mindering gebracht, zoals dat bij BTW-auto’s gebruikelijk is. Het is aannemelijk dat de aangiften omzetbelasting over 2001 een gevolg zijn van een fout in het GISO-systeem. De verdachte kon daar geen enkele invloed op uitoefenen, zodat hij voor die fouten niet strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden.

C.3

Geen bewijs voor het witwassen van een geldbedrag en/of boot (feit 3)
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de aanschaf en de bouw van de boot ‘Leonardo’, in elk geval voor een bedrag van € 360.000,00, is voldaan uit de winst die door de verdachte is verkregen met de margefraude. In haar bewijsredenering heeft de rechtbank gemakshalve aangenomen dat verdachte [verdachte] € 629.886,00 zwarte winst heeft genoten met de autohandel. Dat is echter niet door de FIOD vastgesteld, maar als mogelijkheid aangedragen. Een dergelijke veronderstelling kan niet als bewijsmiddel dienen.
De rechtbank achtte bovendien niet aannemelijk geworden dat de verdachte over toereikende legale bronnen van inkomsten en/of vermogen beschikte om de boot te kunnen bouwen. De rechtbank heeft die onaannemelijkheid gebaseerd aan de primaire ambtshalve opgelegde aanslag inkomstenbelasting over 2005, waaruit naar voren komt dat [verdachte] in 2005, behoudens een bedrag van € 576,00, niet over vermogen beschikte. Daarmee miskent de rechtbank evenwel dat in bezwaar is vastgesteld dat verdachte [verdachte] over 2005 in Nederland niet belastingplichtig was. Naar (de aanwezigheid van) buitenlandse inkomsten en/of vermogen in 2004 tot en met 2006 is geen onderzoek is verricht. De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof van 9 november 2018 verklaard dat hij in het verleden geld heeft verdiend met venten in Oost-Duitsland, dat hij een grote schenking heeft ontvangen en dat hij geld heeft verdiend met het verkopen van boten. Deze verklaring is in de visie van de verdediging niet door het Openbaar Ministerie kunnen worden weerlegd.
Bij deze stand van zaken kan derhalve niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de tenlastegelegde voorwerpen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf, om welke reden vrijspraak voor het witwasfeit moet volgen.

C.4

Geen sprake van deelname aan een criminele organisatie (feit 4)
Een nauwe en bewuste samenwerking duidt op medeplegen en niet op het bestaan van een criminele organisatie. Dat gegeven heeft de rechtbank in het vonnis a quo uit het oog verloren. Het wezenskenmerk van een criminele organisatie is juist dat sprake is van een gemeenschappelijk doel. Daarvan was in de zaak van de verdachte geen sprake. Er was daarentegen sprake van onderlinge concurrentie tussen de autohandelaren op de Vinkenslag. Gelet op de aldaar aanwezige woonwagencultuur, leidt de omstandigheid dat gebruik werd gemaakt van hetzelfde terrein en dezelfde gemeenschappelijke ruimten er niet toe dat kan worden gesproken van een criminele organisatie. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte [verdachte] opzettelijk deelnam aan een criminele organisatie, noch dat hij opzettelijk daarbij hetzelfde strafbare oogmerk van die organisatie nastreefde – al zou die er al zijn, quod non –, aldus de raadsman. Hetzelfde geldt voor het zijn van oprichter, bestuurder of leider van een criminele organisatie. Geen enkele concrete gedraging van verdachte [verdachte] geeft daar blijk van. Resumerend dient aldus eveneens vrijspraak te volgen voor het onder 4 ten laste gelegde feit.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1

D.

Het hof ziet aanleiding om hierna tegelijkertijd in te gaan op de door de verdediging gevoerde verweren.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.

D.1

Feit 1: valsheid in geschrift door het valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie
De verdachte staat ingevolge hetgeen onder feit 1 primair aan hem ten laste is gelegd – kort gezegd – onder meer terecht ter zake van het valselijk opmaken van zijn bedrijfsadministratie door daarin valse verkoopfacturen en inkoopverklaringen/attesten SBBW op te nemen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
D.1.1 Verkoopfacturen en inkoopverklaringen/attesten SBBW
In de tenlastegelegde periode handelde verdachte [verdachte] in auto’s. Hij verkocht toentertijd veel auto’s aan Belgische handelaren. De verdachte was als ondernemer aangesloten bij de SBBW en dreef zijn autohandel binnen zijn eenmanszaak [eenmanszaak verdachte] op het woonwagenkamp Vinkenslag in de gemeente Maastricht. [4]
In de periode van 1 augustus 2001 tot en met 31 december 2003 heeft [eenmanszaak verdachte] 261 auto’s ingekocht bij [Belgische vennootschap H BVBA] (80 stuks), [medeverdachte 3] (77 stuks), [Belgische vennootschap DC BVBA] (86 stuks) en [Belgische vennootschap W CV] (18 stuks). In diezelfde periode zijn 217 van die 261 auto’s door de verdachte verkocht aan de tenlastegelegde Belgische afnemers [Belgische vennootschap AI NV] , [Belgische vennootschap AF BVBA] en [Belgische vennootschap PCaB NV] . [5]
Van deze verkooptransacties zijn steeds verkoopfacturen opgemaakt. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het zijn auto’s waren die op de facturen waren vermeld en dat hij de verkoopfactuur en het bijbehorende inkoopattest SBBW opmaakte. De verdachte leverde de inkoopfacturen, verkoopfacturen, het SBBW-attest en de Fahrzeugbrief uit zijn administratie eens per week of een keer per twee weken in bij het kantoor van de SBBW ter verdere verwerking. [6]
In de tenlastelegging zijn enkele verkooptransacties gespecificeerd. Het betreft onder meer de verkoopfacturen onder de documentnummers 2-D-1011 B [7] , 2-D-1006 B [8] , 2-D-1029 B [9] , 2-D-1050 B [10] , 2-D-1036 B [11] , 2-D-1251 B [12] , 2-D-1054 B [13] , 2-D-1075 B [14] , 2-D-1238 B [15] , 2-D-1146 B [16] , 2-D-1219 B [17] , 2-D-1209 B [18] , 2-D-1203 B [19] , 2-D-1195 B [20] , 2-D-1260 B [21] en 2-D-1138 B [22] . Op deze facturen, alsmede op de facturen genoemd in het overzicht met daarop 217 verkoopfacturen van verdachte [verdachte] aan Belgische afnemers [23] , staat steeds vermeld ‘25A’ of ‘25(A) paragraaf’. Daaruit komt naar voren dat de aan de Belgische afnemers geleverde auto’s als marge-auto’s zijn verkocht. De vermelding ‘25A’ of ‘25(A) paragraaf’ verwijst namelijk naar de Duitse margeregeling, opgenomen in § 25a van het Umsatzsteuergesetz. [24]
Bij elke verkoop werd tevens een inkoopverklaring/attest van de SBBW afgegeven. Het voorblad ging met de koper van de auto mee, één doorslag was voor de verkopende ondernemer, één doorslag bleef bij de SBBW en één doorslag werd door de SBBW opgeborgen in een klapper ten behoeve van de controle door de Belastingdienst. De attesten werden door de ondernemers zelf handmatig ingevuld. [25] Bij elke van de hiervoor bedoelde 217 verkoopfacturen hoorde dus steeds een inkoopverklaring/attest SBBW. [26] De in de tenlastelegging gespecificeerde inkoopverklaringen/attesten SBBW betreffen onder andere de documenten onder nummers 2-D-1011 C [27] , 2-D-1006 C [28] , 2-D-1029 C [29] , 2-D-1050 C [30] , 2-D-1036 C [31] , 2-D-1251 C [32] , 2-D-1054 C [33] , 2-D-1075 C [34] , 2-D-1238 C [35] , 2-D-1146 C [36] , 2-D-1219 C [37] , 2-D-1209 C [38] , 2-D-1203 C [39] , 2-D-1195 C [40] , 2-D-1260 C [41] en 2-D-1138 C [42] .
Het hof stelt vast dat op de inkoopverklaringen/attesten steeds is vermeld: ‘De leverancier verklaart de auto zonder aftrek van voorbelasting te hebben verkregen (status art.28b/2)’. Deze status heeft betrekking op artikel 28 van de Wet op de omzetbelasting 1968, waarin de margeregeling is vervat. Aldus is hiermee op de inkoopverklaringen/attesten voorgewend dat de betreffende auto’s zijn geleverd onder toepassing van de margeregeling.
Voorts zijn de inkoopverklaringen/attesten telkens voorzien van de handtekening en naam van verdachte [verdachte] .
D.1.2 Bedrijven inkoopzijde: [Belgische vennootschap H BVBA] , [medeverdachte 3] , [Belgische vennootschap DC BVBA] en [Belgische vennootschap W CV]
De FIOD heeft onder leiding van het Functioneel Parket uitvoerig onderzoek naar voornoemde transacties verricht, waarbij ook de inkoopzijde is onderzocht. Zoals reeds hiervoor is overwogen, zijn de 217 auto’s waarop de in de tenlastelegging genoemde verkoopfacturen onder meer betrekking hebben, door verdachte ingekocht bij [Belgische vennootschap H BVBA] , [medeverdachte 3] , [Belgische vennootschap DC BVBA] en [Belgische vennootschap W CV] . Met betrekking tot die ondernemingen is het volgende uit het procesdossier naar voren gekomen.
D.1.2.1 [Belgische vennootschap H BVBA]Ten tijde van de inkoop van de betreffende 80 auto’s was [zaakvoerder H BVBA] zaakvoerder van [Belgische vennootschap H BVBA] . [43] [zaakvoerder H BVBA] heeft ten overstaan van de FIOD verklaard nooit in auto’s te hebben gehandeld. [zaakvoerder H BVBA] verklaarde voorts dat hij begin 2001 ter zake van [Belgische vennootschap H BVBA] met ene Danny naar de Kamer van Koophandel te Tongeren is geweest. In dat kader heeft hij hem een kopie van zijn verblijfsdocument gegeven, alsook zijn paspoort verstrekt aan de beambte van de Kamer van Koophandel. [44] Uit onderzoek van de Bijzondere Belastinginspectie te Brussel komt naar voren dat naar aanleiding van een controle van [Belgische vennootschap H BVBA] in 2001 is gebleken dat op het vestigingsadres in Alken geen reële vennootschap gevestigd was. Er werd enkel een niet geledigde brievenbus aangetroffen. Een telefoon- of faxnummer op het postbusadres in Alken was niet bekend. De verwervingen vanuit Duitsland vonden plaats onder de normale BTW-margeregeling terwijl de doorfactureringen door [Belgische vennootschap H BVBA] aan Nederlandse bedrijven plaatsvonden onder de margeregeling. Hierbij werden de in Duitsland verworven auto’s niet in de boekhouding van [Belgische vennootschap H BVBA] opgenomen en de verkopen van [Belgische vennootschap H BVBA] naar Nederland vonden plaats naar Nederlandse belastingplichtigen op het kamp van Maastricht (het hof begrijpt: de Vinkenslag). Er werden auto’s ingekocht bij Belgische niet-indieners van belastingaangiften, welke auto’s van origine uit Duitsland kwamen. In 2001 zijn de intracommunautaire verwervingen vanuit Duitsland en Nederland niet aangegeven in de aangiften omzetbelasting. Op 1 januari 2002 is het BTW-nummer ambtshalve doorgehaald omdat er geen reële activiteiten meer werden vastgesteld en de brieven niet werden beantwoord. De boekhouder verklaarde desgevraagd dat hij geen contact kon opnemen met de verantwoordelijken van de vennootschap en dat de zaakvoerder [zaakvoerder H BVBA] hem niet bekend was. De Belgische belastingautoriteiten zijn ervan overtuigd dat [zaakvoerder H BVBA] als stroman in [Belgische vennootschap H BVBA] is ingezet. [45]
[Belgische vennootschap H BVBA] heeft een groot deel van de 80 aan [eenmanszaak verdachte] verkochte auto’s ingekocht bij [Duits autobedrijf AS] in Duitsland. Een ander deel van de auto’s is ingekocht bij andere Duitse bedrijven, waaronder [Duits autobedrijf SA] , [Duits autobedrijf CC] , [Duits autobedrijf EC] en [Duits autobedrijf KA] . [46]
In een beperkt aantal gevallen heeft [Belgische vennootschap H BVBA] de auto’s niet rechtstreeks ingekocht in Duitsland, maar bij [eenmanszaak H] of [Belgisch autobedrijf SNPH] . In al die gevallen was [Duits autobedrijf AS] uit Duitsland de beginleverancier van de betreffende levering. [47]
Met betrekking tot deze twee bedrijven is het volgende uit onderzoek van de FIOD naar voren gekomen.
D.1.2.1.2 [eenmanszaak H]
Met ingang van 26 maart 2001 is de eenmanszaak [eenmanszaak H] gevestigd in Herkenbosch. Het betreft de eenmanszaak van [zaakvoerder eenmanszaak H] . De activiteiten van de onderneming, bestaande uit ‘detailhandel in non-foodproducten’ zijn volgens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel gestaakt met ingang van 27 mei 2002. [48] De Belastingdienst kon geen gegevens inzake gedane aangiften omzetbelasting boven water krijgen. Voorts is vastgesteld dat er in de periode 1 juli 2001 tot en met december 2003 geen intracommunautaire leveringen zijn opgegeven aan ondernemers in een ander EU-land. [49] [zaakvoerder eenmanszaak H] heeft ten overstaan van opsporingsambtenaren van de FIOD verklaard dat hij zijn eenmanszaak op aangeven van [betrokkene 3] heeft opgericht. Hij verklaarde voorts nooit in de autohandel te hebben gezeten en dat hij met [eenmanszaak H] nooit één enkele auto heeft ingekocht. [zaakvoerder eenmanszaak H] heeft nog nooit van [Duits autobedrijf AS] uit Duitsland gehoord. Hij herkent de handtekening, paraaf en stempel op een door [Duits autobedrijf AS] opgemaakte en namens [eenmanszaak H] ondertekende verklaring [50] niet als de zijne. [51]
D.1.2.1.2 [Belgisch autobedrijf SNPH]
Het BTW-nummer van [Belgisch autobedrijf SNPH] is tenaamgesteld van ‘M [zaakvoerder SNPH] P/A BTW LANAKEN, adres [vestigingsadres] te 3620 Lanaken’. De begindatum van het BTW-nummer is 1 mei 2001 en de einddatum 1 maart 2004. [52] Met betrekking tot [Belgisch autobedrijf SNPH] is een verzoek ex artikel 5 van de verordening 218/92/EEG en artikel 2 van de richtlijn 77/388/EEG naar de Belgische autoriteiten uitgegaan, strekkende tot wederzijdse administratieve bijstand met betrekking tot de indirecte belastingen. Uit het antwoord op dat verzoek valt op te maken dat het BTW-nummer is aangevraagd voor het ‘vervaardigen van houten emballage’. Vanaf juni 2001 is [zaakvoerder SNPH] begonnen met de aan- en verkoop van auto’s. Er is vastgesteld dat talrijke aankopen werden gedaan bij dubieuze leveranciers. In de boekhouding zijn geen aankoopfacturen terug te vinden die betrekking hebben op het type auto’s zoals vermeld op de verkoopfacturen. [zaakvoerder SNPH] verklaarde dat het hier valse verkoopfacturen betreffen die door iemand anders zijn opgesteld, afgestempeld en ondertekend. [53]
Met betrekking tot de overige bedrijven waarvan de verdachte volgens de inkoopfacturen heeft ingekocht, te weten [medeverdachte 3] , [Belgische vennootschap DC BVBA] en [Belgische vennootschap W CV] , is het volgende uit onderzoek door de FIOD naar voren gekomen.
D.1.2.2 [medeverdachte 3]
Volgens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel had medeverdachte [medeverdachte 3] sinds 1 januari 1989 een eenmanszaak, ingeschreven op het adres [adres 2] te Maastricht. De bedrijfsomschrijving luidt ‘Autosloperij, straathandel in automobielen (kleinhandel)’. [54] Medio 2002 is [medeverdachte 3] omwille van privéproblemen gestopt met zijn handelsactiviteiten binnen zijn eenmanszaak [medeverdachte 3] . In 2004 is hij weer gestart met zijn bedrijf. [55]
Van 43 van de 77 door [medeverdachte 3] aan [eenmanszaak verdachte] geleverde auto’s is vastgesteld dat ze in de tenlastegelegde periode door de onderneming van [medeverdachte 3] intracommunautair zijn ingekocht bij en intracommunautair geleverd zijn door de buitenlandse leveranciers [Belgische vennootschap H BVBA] , [Belgisch autobedrijf SNPH] , [Belgische autohandelaar 3] , [zaakvoerder SNPH] , [Luxemburgs autobedrijf ASLA] , [Belgische autohandelaar 4] of [Luxemburgse vennootschap AL SA] . In het geval van [Belgische vennootschap H BVBA] , [Belgisch autobedrijf SNPH] , [Belgische autohandelaar 3] , [zaakvoerder SNPH] en [Luxemburgs autobedrijf ASLA] was de beginleverancier [Duits autobedrijf AJ] , dan wel [Duits autobedrijf AS] . [56] De door [medeverdachte 3] aan [eenmanszaak verdachte] geleverde auto’s zijn alle vervaardigd met een printer, terwijl de facturen van [medeverdachte 3] aan zijn Belgische afnemers handgeschreven zijn. In dit verband heeft medeverdachte [medeverdachte 3] verklaard dat hij zijn facturen altijd met de hand uitschreef. Hij was de enige binnen zijn onderneming die facturen vervaardigde. Als er facturen per computer zijn gemaakt of met de typemachine, dan heeft hij die niet gemaakt. [57]
Veel van de door [medeverdachte 3] aan [verdachte] geleverde auto’s zijn afkomstig van [Belgische autohandelaar 4] , al dan niet na tussenkomst van [Luxemburgse vennootschap AL SA] . [58] De gerechtelijke politie in het arrondissement Tongeren heeft na onderzoek vastgesteld dat de auto’s die door [Belgische autohandelaar 4] naar [Luxemburgse vennootschap AL SA] zijn gefactureerd korte tijd later op het douanekantoor van Moelingen als marge-auto’s zijn binnengebracht met facturen van [medeverdachte 3] . Over deze voertuigen was echter 21% BTW verschuldigd, zodat sprake is van quasi-volledige ontduiking van omzetbelasting. Bij [Belgische autohandelaar 4] is een volledige reeks blanco verkoopfacturen aangetroffen van [medeverdachte 3] , evenals blanco inkoopverklaringen/attesten SBBW. [Belgische autohandelaar 4] had alle blanco-documenten in huis om de frauduleuze facturenstroom tot bij de Belgische afnemers op te stellen. [59] Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft hieromtrent verklaard dat iemand anders de bij [Belgische autohandelaar 4] aangetroffen blanco facturen van zijn bedrijf moet hebben gemaakt en dat de handtekeningen op de blanco formulieren niet door hem zijn gezet. [medeverdachte 3] verklaarde nimmer iets aan [Belgische autohandelaar 4] te hebben gegeven en suggereert dat de facturen bij hem moeten zijn gestolen. [60]
D.1.2.3 [Belgische vennootschap DC BVBA]
Op 2 februari 2001 hebben [oprichter 1 van DC BVBA] en [oprichter 2 van DC BVBA] opgericht, waarbij [oprichter 1 van DC BVBA] tot zaakvoerder is aangesteld. [61]
Zaakvoerder [oprichter 1 van DC BVBA] heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de FIOD verklaard dat hij enkel op papier zaakvoerder was en dat [oprichter 2 van DC BVBA] ook enkel op papier een rol vervulde. [Belgische vennootschap DC BVBA] zou in werkelijkheid van [vermeende eigenaar] zijn. [oprichter 1 van DC BVBA] verklaarde nooit enige bemoeienis met activiteiten van [Belgische vennootschap DC BVBA] te hebben gehad, terwijl op een deel van de facturen wel een handtekening is vermeld die van hem zou zijn. Hij kent verdachte [verdachte] niet. [62]
De lezing van [oprichter 1 van DC BVBA] wordt bevestigd door [oprichter 2 van DC BVBA] . Hij heeft ter gelegenheid van zijn verhoor door de FIOD verklaard dat hij enkel op papier directeur was. Ook hij kent verdachte [verdachte] niet. Hij heeft het vermoeden dat hij is gebruikt door [vermeende eigenaar] als katvanger. Hij wist dat [Belgische vennootschap DC BVBA] tot doel had om auto’s in België, Nederland en Frankrijk te verkopen. [63] Onderzoek door de FIOD heeft uitgewezen dat de handtekeningen op enkele aan de orde zijnde facturen niet overeenkomen met de handtekeningen van [oprichter 1 van DC BVBA] en [oprichter 2 van DC BVBA] . [64]
Gerechtelijk onderzoek door de onderzoeksrechter in het arrondissement Hasselt heeft uitgewezen dat [Belgische vennootschap DC BVBA] bij de Belgische BTW-administratie is gekend als niet-indiener en dat ten aanzien van deze firma een aanzienlijke vordering uit hoofde van een BTW-schuld bestaat. [Belgische vennootschap DC BVBA] was gevestigd op een postbusadres, alwaar noch de boekhouding, noch andere relevante documenten konden worden aangetroffen. [65] In 2001 werden voor alle kwartalen BTW-nihilaangiften ingediend. Na januari 2002 werden geen aangiften omzetbelasting meer ingediend. [66]
D.1.2.4 [Belgische vennootschap W CV]
Ten tijde van de inkoop van 18 auto’s door [eenmanszaak verdachte] was [Belgische autohandelaar 1] zaakvoerder van [Belgische vennootschap W CV] . [67] De vennootschap is bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Tongeren van 29 oktober 2002 failliet verklaard. [68] Zaakvoerder [Belgische autohandelaar 1] heeft verklaard dat hij nooit auto’s heeft verkocht aan [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte [verdachte] ). De aan hem bij gelegenheid van zijn verhoor door de FIOD voorgehouden facturen ziet hij voor het eerst. De betreffende voertuigen zijn door zijn bedrijf [Belgische vennootschap W CV] niet besteld, gekocht en ook niet betaald. Hij verklaarde voorts, nadat hem bijlage 2-D-0073 met daarop leveringen van [Belgische vennootschap W CV] aan [eenmanszaak verdachte] was getoond, dat hij daar niets van weet. Hij heeft nooit facturen opgemaakt voor verkopen aan [verdachte] . [69]
In het antwoord op een verzoek op grond van de verordening 1798/2003 van 7 oktober 2003 van de Belgische autoriteiten is onder meer te lezen dat over 2002 door [Belgische vennootschap W CV] enkel een nihilaangifte is gedaan voor het 1e kwartaal 2002. [70] Echter, in de administratie van [eenmanszaak verdachte] bevinden zich een zeventiental facturen over het 4e kwartaal van 2002 op briefpapier van [Belgische vennootschap W CV] , dit terwijl het bedrijf op 29 oktober 2002 failliet werd verklaard en dit terwijl er over deze periode door [Belgische vennootschap W CV] – blijkens de daaromtrent van de Belgische autoriteiten ontvangen informatie – geen aangifte omzetbelasting werd gedaan. [71]
D.1.2.5 Tussenconclusie: plofbedrijvenHet hof stelt op grond van het voorgaande vast dat [Belgische vennootschap H BVBA] , [medeverdachte 3] , [Belgische vennootschap DC BVBA] en [Belgische vennootschap W CV] plofbedrijven waren, welke bedrijven aan buitenlandse autoleveranciers ter beschikking zijn gesteld om leveringen van de auto’s te kunnen factureren als intracommunautaire leveringen met toepassing van het 0%-tarief.
D.1.3 Factuurstroom tenlastegelegde transactiesVan de 80 auto’s die [eenmanszaak verdachte] van [Belgische vennootschap H BVBA] heeft betrokken is van 49 auto’s op basis van de inkoopfacturen af te leiden van wie [Belgische vennootschap H BVBA] deze auto’s geleverd heeft gekregen. Het betreft [Duits autobedrijf AS] (12 stuks), [eenmanszaak H] (9 stuks), [Belgisch autobedrijf SNPH] (7 stuks), [Duits autobedrijf CCt] (1 stuk), [Duits autobedrijf G] (1 stuk), [Duits autobedrijf T] (1 stuk), [Duits autobedrijf SA] (2 stuks), [Duits autobedrijf ATT] (1 stuk), [Duits autobedrijf AB] (1 stuk), [Duits autobedrijf AJ] (3 stuks), [Duits autobedrijf CC] (1 stuk), [Duits autobedrijf GA] (3 stuks), [Duitse autohandelaar JL] (2 stuks), [Duits autobedrijf KA] (2 stuks) en [Duits autobedrijf EC] (3 stuks). Van de overige auto’s is de leverancier onbekend gebleven. [eenmanszaak H] en [Belgisch autobedrijf SNPH] hebben de door hen aan [Belgische vennootschap H BVBA] geleverde auto’s telkens ingekocht bij [Duits autobedrijf AS] . [72] De beginleverancier van deze auto’s is dus steeds gevestigd in Duitsland. Uit de verkoopfacturen van genoemde Duitse beginleveranciers aan de hiervoor genoemde bedrijven door wie [Belgische vennootschap H BVBA] is beleverd blijkt dat telkens is uit gefactureerd onder toepassing van het 0%-tarief ter zake van intracommunautaire leveringen. [73] Door [Belgische vennootschap H BVBA] is evenwel steeds op de verkoopfactuur gericht aan [eenmanszaak verdachte] vermeld: ‘Levering onderworpen aan de bijzondere regeling van belastingheffing over de winstmarge. De BTW is niet aftrekbaar. Art. 58 par. 4 Wetboek BTW’ of ‘par. 25A’. [74]
Van de 86 auto’s die [eenmanszaak verdachte] van [Belgische vennootschap DC BVBA] heeft betrokken is van 61 auto’s op basis van de inkoopfacturen af te leiden van wie [Belgische vennootschap DC BVBA] deze auto’s geleverd heeft gekregen. Het betreft [eenmanszaak H] (2 stuks), [Belgisch autobedrijf SNPH] (13 stuks), [Belgische vennootschap H BVBA] (2 stuks), [Luxemburgs autobedrijf ASLA] (5 stuks), [zaakvoerder SNPH] (8 stuks), [Duitse autohandelaar SD] (1 stuk) en [Belgische autohandelaar 3] (30 stuks). Van de overige auto’s is de leverancier onbekend gebleven. Alle voornoemde bedrijven hebben de door hen aan [Belgische vennootschap DC BVBA] geleverde auto’s telkens ingekocht bij [Duits autobedrijf AS] , behoudens één transactie. [75] De beginleverancier van deze auto’s is dus steeds gevestigd in Duitsland. Uit de verkoopfacturen van genoemde Duitse beginleveranciers aan de hiervoor genoemde bedrijven door wie [Belgische vennootschap DC BVBA] is beleverd blijkt dat telkens is uit gefactureerd onder toepassing van het 0%-tarief ter zake van intracommunautaire leveringen. [76] Door [Belgische vennootschap DC BVBA] is evenwel steeds op de verkoopfactuur gericht aan [eenmanszaak verdachte] vermeld: ‘Levering onderworpen aan de bijzondere regeling van belastingheffing over de winstmarge. De BTW is niet aftrekbaar. Art. 58 par. 4 Wetboek BTW’ of ‘par. 25A’. [77]
Van de 18 auto’s die [eenmanszaak verdachte] van [Belgische vennootschap W CV] heeft betrokken is van 14 auto’s op basis van de inkoopfacturen af te leiden van wie [Belgische vennootschap W CV] deze auto’s geleverd heeft gekregen. Het betreft [Luxemburgs autobedrijf ASLA] (9 stuks), [Belgische autohandelaar 3] (4 stuks) en [Duits autobedrijf AS] (1 stuk). Van de overige auto’s is de leverancier onbekend gebleven. [Luxemburgs autobedrijf ASLA] en [Belgische autohandelaar 3] hebben de door hen aan [Belgische vennootschap DC BVBA] geleverde auto’s telkens ingekocht bij [Duits autobedrijf AS] in Duitsland. [78] De beginleverancier van deze 14 auto’s is dus steeds [Duits autobedrijf AS] . Uit de verkoopfacturen van [Duits autobedrijf AS] aan de hiervoor genoemde bedrijven door wie [Belgische vennootschap W CV] is beleverd blijkt dat telkens is uit gefactureerd onder toepassing van het 0%-tarief ter zake van intracommunautaire leveringen. [79] Door [Belgische vennootschap W CV] is evenwel steeds op de verkoopfactuur gericht aan [eenmanszaak verdachte] vermeld: ‘Levering onderworpen aan de bijzondere regeling van belastingheffing over de winstmarge. De BTW is niet aftrekbaar. Art. 58 par. 4 Wetboek BTW’ of ‘par. 25A’. [80]
Van de 77 auto’s die [eenmanszaak verdachte] van [medeverdachte 3] heeft betrokken is van 43 auto’s op basis van de inkoopfacturen af te leiden van wie [medeverdachte 3] deze auto’s geleverd heeft gekregen. Het betreft [Belgische vennootschap H BVBA] (5 stuks), [Belgisch autobedrijf SNPH] (1 stuk), [Belgische autohandelaar 3] (1 stuk), [zaakvoerder SNPH] (1 stuk), [Luxemburgs autobedrijf ASLA] (2 stuks), [Belgische autohandelaar 4] (13 stuks) en [Luxemburgse vennootschap AL SA] (20 stuks). Van de overige auto’s is de leverancier onbekend gebleven. [Belgische vennootschap H BVBA] , [Belgisch autobedrijf SNPH] , [Belgische autohandelaar 3] , [zaakvoerder SNPH] en [Luxemburgs autobedrijf ASLA] hebben op hun beurt de door hen aan [medeverdachte 3] geleverde auto’s telkens ingekocht in Duitsland, bij [Duits autobedrijf AJ] of [Duits autobedrijf AS] . [Luxemburgse vennootschap AL SA] kocht steeds in bij [Belgische autohandelaar 4] in België, behoudens één keer bij [Duits autobedrijf AJn] in Duitsland. [81] De beginleverancier van deze 43 auto’s is dus steeds gevestigd in Duitsland of België. Uit de verkoopfacturen van die Duitse of Belgische beginleveranciers aan de hiervoor genoemde bedrijven door wie [medeverdachte 3] is beleverd blijkt dat telkens is uit gefactureerd onder toepassing van het 0%-tarief ter zake van intracommunautaire leveringen. [82] Door [medeverdachte 3] is evenwel steeds op de verkoopfactuur gericht aan [eenmanszaak verdachte] vermeld: ‘Levering onderworpen aan de bijzondere regeling van belastingheffing over de winstmarge. De BTW is niet aftrekbaar. Art. 58 par. 4 Wetboek BTW’ of ‘par. 25A’. [83]
Van de auto’s waarvan de leverancier aan de inkoopzijde onbekend is gebleven is onderzocht of deze auto’s eerder onder de margeregeling of onder het reguliere BTW-regime zijn geleverd. In dat kader is met een rechtshulpverzoek in Duitsland onderzoek naar de herkomst van deze auto’s gedaan bij [Duitse autofabrikant DC AG] , MAT Mercedes Neu- und Jahreswagen. Uit zogenaamde ‘Abmeldebescheinigungen’ bleek dat een aantal van deze auto’s tevoren was toegelaten op autoverhuur- en leasebedrijven, te weten [Duitse leasefirma van auto's E] en [Duitse leasefirma van auto's S GmbH & Co.] Autovermietung KG. De vennootschap [Duitse autofabrikant DC AG] heeft een lijst samengesteld met voertuiginformatie over auto’s die na de leaseperiode zijn teruggekomen bij het bedrijf voor de verkoop (zogenaamde ‘Rücklaufer’ of JAWA’s – Jahreswagen). [84] Er is dienaangaande informatie verstrekt over aan wie deze auto’s zijn verkocht. Ook door [Duitse leasefirma van auto's E] is een lijst met voertuiginformatie samengesteld van auto’s die door haar zijn uitgegeven uit hoofde van leaseovereenkomsten. [85] Hetzelfde geldt voor [Duitse leasefirma van auto's S GmbH & Co.] [86] De resultaten van het onderzoek zijn vergeleken met de gegevens van de auto’s waarvan de leverancier aan de inkoopzijde onbekend is gebleven teneinde de herkomst vast te kunnen stellen. Uit het overzicht betreffende [eenmanszaak verdachte] komt naar voren dat 60 auto’s van [eenmanszaak verdachte] zijn terug te voeren op [Duitse leasefirma van auto's E] , [Duitse leasefirma van auto's S GmbH & Co.] of anderszins via [Duitse autofabrikant DC AG] zijn gelopen. [87] Deze 60 auto’s zijn derhalve, daar het ex-leaseauto’s betroffen, eerder in de ondernemerssfeer gebruikt. Op de (door)verkoop van deze auto is de margeregeling dus niet van toepassing. Daarbij merkt het hof op dat niet is gebleken van enige omstandigheid die erop duidt dat een van de auto’s na levering door de Duitse of Belgische beginleverancier in particuliere handen is geweest en aldus wel nadien een marge-auto is geworden.
Met betrekking tot de resterende auto’s waarvan de herkomst niet duidelijk was is naar aanleiding van een rechtshulpverzoek onderzoek verricht door het Kraftfahrzeug Bundesambt (KBA). Op grond daarvan is informatie beschikbaar gekomen inzake wie met betrekking tot welk voertuig als laatste gebruiker bij het KBA bekend was en per welke datum het voertuig in Duitsland is stilgelegd. In dit verband verdient het opmerking dat de gebruiker niet altijd de eigenaar van het voertuig is. Met name bij leasevoertuigen is het gebruikelijk dat de lessee als gebruiker vermeld staat, terwijl de leasemaatschappij feitelijk de eigenaar van de auto is. Resultaat van het onderzoek wees uit dat 17 auto’s op naam hebben gestaan van ondernemers, kort voordat ze door [eenmanszaak verdachte] als particuliere marge-auto zijn geleverd. [88]
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de facturen van [Belgische vennootschap H BVBA] , [medeverdachte 3] , [Belgische vennootschap DC BVBA] en [Belgische vennootschap W CV] zijn gebruikt om daarmee marge-in-/verkopen voor te wenden, terwijl deze auto’s in werkelijkheid – blijkens de verkoopfacturen van de Duitse of Belgische leveranciers [89] aan de tweede schakel in de keten [90] dan wel (indien die verkoopfactuur niet bij de processtukken behoort) blijkens hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het onderzoek naar de herkomst van de auto’s – belast dienden te worden volgens het reguliere BTW-regime.
Aldus is door gebruikmaking van de plofbedrijven [Belgische vennootschap H BVBA] , [medeverdachte 3] , [Belgische vennootschap DC BVBA] en [Belgische vennootschap W CV] , dan wel van de daaraan voorafgaande schakel tussen de eerste leverancier in Duitsland of België en de leverancier van [eenmanszaak verdachte] , sprake van ‘omkatting’ van onder het reguliere regime belaste BTW-auto’s naar marge-auto’s.
D.1.4 Tussenconclusie: valsheid verkoopfacturen en inkoopverklaringen/attesten SBBW
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat de bewezenverklaarde door de verdachte opgemaakte verkoopfacturen met bijbehorende, eveneens door de verdachte opgemaakte, inkoopverklaringen/attesten SBBW intellectueel vals zijn, aangezien met de vermeldingen op genoemde documenten is voorgewend dan wel de suggestie is gewekt dat margeregeling op de betreffende auto’s van toepassing was, terwijl deze verkooptransacties in werkelijkheid leveringen/verkopen behelsden die – nu geen sprake was van marge-auto’s – onderworpen waren aan het reguliere BTW-regime.

D.2

Wetenschap valsheid van de verkoopfacturen en inkoopverklaringen/attesten SBBWDe vraag waarvoor het hof zich gesteld ziet is of de verdachte ten tijde van het opmaken van de verkoopfacturen en bijbehorende inkoopverklaringen/attesten SBBW en het vervolgens opnemen en doen verwerken van die documenten in zijn administratie de wetenschap had of behoorde te hebben dat de door hem verkochte auto’s geen marge-auto’s betroffen. In dat verband overweegt het hof als volgt.
Uit het procesdossier is het volgende met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte naar voren gekomen.
D.2.1 Verklaring [autohandelaar PH]
Getuige [autohandelaar PH] , van 23 maart 1999 tot 31 maart 2000 zaakvoerder van [Belgische vennootschap H BVBA] [91] , heeft ten overstaan van het Magistrates’ Court te Strand (Zuid-Afrika) verklaard dat hij na zijn ontslag als zaakvoerder niet meer betrokken was bij [Belgische vennootschap H BVBA] . Hij verklaarde voorts dat hij met verdachte [verdachte] , hem ook wel bekend als [roepnaam verdachte] , nooit zakelijk contact heeft gehad. Getuige [autohandelaar PH] heeft in 2003 of 2004 van [betrokkene 1] (de broer van [betrokkene 2] waarmee [autohandelaar PH] goed contact had) gehoord dat [verdachte] hem gevraagd had om facturen van [Belgische vennootschap H BVBA] te vervalsen. [betrokkene 1] is volgens [autohandelaar PH] zeer goed met computers en IT. [92]
In hoger beroep is door de verdediging aangevoerd dat [autohandelaar PH] wel degelijk na 31 maart 2000 via [Belgische vennootschap H BVBA] nog betrokken zou zijn bij de autohandel op de Vinkenslag en hij uit eigenbelang zijn rol wil minimaliseren. Deze verklaring zou daarom onbetrouwbaar zijn en derhalve niet tot het bewijs mogen worden gebezigd. Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat deze verklaring wel betrouwbaar is om voor het bewijs te worden gebruikt. Het hof constateert dat [autohandelaar PH] een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd en ziet geen reden om aan de juistheid daarvan te twijfelen. De verklaring van [autohandelaar PH] vindt bovendien bevestiging in diens uitschrijving als zaakvoerder van [Belgische vennootschap H BVBA] met ingang van 1 april 2000. Het hof ziet geen aanleiding om er aan te twijfelen dat [autohandelaar PH] met ingang van die datum feitelijk niet meer actief is geweest. Dat [autohandelaar PH] later bij de raadsheer-commissaris op (ondergeschikte) punten anders heeft verklaard dan ten overstaan van het Magistrates’ Court te Strand, maakt evenmin dat zijn eerste verklaring als onbetrouwbaar terzijde moet worden gesteld.
D.2.2 Aankoop boot ‘Bavaria 300 Sport’ via [Belgische vennootschap H BVBA]
De betrokkenheid van de verdachte bij [Belgische vennootschap H BVBA] vindt ook anderszins bevestiging. Uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier is naar voren gekomen dat op 3 mei 2001, derhalve kort voor de bewezen verklaarde periode, door verdachte [verdachte] een boot is gekocht van het merk ‘Bavaria 300 Sport’. De boot werd blijkens de verkoopfactuur [93] door [Nederlandse werf] verkocht aan [Belgische vennootschap H BVBA] ter attentie van verdachte [verdachte] , terwijl in werkelijkheid verdachte [verdachte] in privé de afnemer was van de boot. [94] De verdachte heeft de koopsom van de boot ad fl. 212.200,00 voldaan door het storten van een contante geldsom op de rekening van het bedrijf [holding Nederlandse werf] , die werd aangehouden bij de Rabobank Sneek-Zuidwest-Friesland U.A. te Workum. [95] De storting vond plaats door een persoon die zich heeft gelegitimeerd met het paspoort dat ten name van verdachte [verdachte] is afgegeven. [96]
Blijkens gegevens op de verkoopfactuur is deze boot intracommunautair geleverd aan [Belgische vennootschap H BVBA] te België, derhalve tegen het 0%-tarief. [97] In dat kader is tevens door de FIOD het BTW-nummer op de factuur geverifieerd, waaruit naar voren kwam dat het [Belgische vennootschap H BVBA] betreft. [98]
Getuige [getuige HV] , verkoopmedewerker van [Nederlandse werf] , heeft verklaard dat hij inzake de boot altijd rechtstreeks contact had met verdachte [verdachte] . [verdachte] gaf de klantgegevens voor op de factuur door. De boot is per vrachtauto op een dieplader vervoerd. Het transport heeft plaatsgevonden van Sneek naar Maaseik in opdracht van [verdachte] . [99] Deze transportkosten zijn eveneens op de verkoopfactuur verantwoord. [100]
Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van [Belgische vennootschap H BVBA] door op die Belgische vennootschap de verkoop van de boot Bavaria 300 Sport uit te laten factureren tegen het 0%-tarief, terwijl ter zake van die levering het reguliere BTW-tarief in rekening gebracht had moeten worden, omdat in werkelijkheid de boot werd geleverd aan verdachte [verdachte] in privé. Het hof leidt uit voormelde gang van zaken, die kort plaatsvond voor de onder feit 1 tenlastegelegde periode, af dat verdachte [verdachte] aldus wetenschap droeg van het in strijd met de waarheid laten factureren tegen het 0%-tarief. Die gang van zaken vertoont sterke overeenkomsten met de modus operandi van fraude met betrekking tot de margeregeling, zoals in algemene zin is beschreven in het overzichtsproces-verbaal van zaak 2. [101]
De hiertegenover in hoger beroep door de verdachte betrokken stelling dat het [autohandelaar PH] is geweest die ‘korting wist te bedingen’ bij [Nederlandse werf] en de facturatie geheel buiten hem om is gegaan [102] , vindt zijn weerlegging in de hiervoor genoemde bewijsmiddelen.
D.2.3 Telefoonnummers op bestelbonnen duiden op betrokkenheid verdachte [verdachte]Op twee bestelbonnen, te weten de bestelbon d.d. 17 augustus 2001 [103] en d.d. 21 augustus 2001 [104] gericht door verkoper [Duits autobedrijf SA] aan [Belgische vennootschap H BVBA] , alsmede – in het geval van de bestelbon d.d. 17 augustus 2001 – een bestelbon van koper [Belgische vennootschap H BVBA] [105] , zijn onder meer twee Nederlandse telefoonnummers vermeld, namelijk het Nederlandse telefoonnummer [telefoonnummer 1] en het faxnummer [faxnummer 1] . Op de facturen van [Belgische vennootschap H BVBA] zijn op deze plaats een tweetal Belgische telefoonnummers vermeld. Op de ‘Abholvollmachten’ is als afhaler Jans vermeld en op beide volmachten staat het kenteken [kenteken] . Dit kenteken stond ten tijde van de verkopen op naam van de echtgenote van medeverdachte [medeverdachte 25] . [106] Ook op een bestelbon van [Belgische vennootschap H BVBA] die zich bij de factuur van [Duits autobedrijf EC] d.d. 7 augustus 2001 bevindt is het Nederlandse telefoonnummer [telefoonnummer 1] en het faxnummer [faxnummer 1] vermeld. [107] Hetzelfde geldt voor twee bestelbonnen van [Belgische vennootschap H BVBA] aan [Duits autobedrijf KA] . In geval van de bestellingen door [Belgische vennootschap H BVBA] bij [Duits autobedrijf KA] komt daar nog bij dat onderaan de pagina in de faxregel is vermeld respectievelijk 26-aug-01, 14.06 uur, [faxnummer 1] (2-D-1015, p. 200304) en 26-aug-01, 14.06 uur, [faxnummer 1] (2-D-1042, p. 200711). [108]
Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , dat op de bestelbonnen is vermeld die zijn aangetroffen bij de Duitse leveranciers met betrekking tot bestelling van auto’s ten name van [Belgische vennootschap H BVBA] , is tevens vermeld op de achterzijde van een visitekaartje van [Nederlandse vennootschap AJGS van medeverdachte 1] . Daarop is daarnaast met pen geschreven: ‘ [roepnaam verdachte] . V. [partner verdachte] ’. [partner verdachte] was destijds de partner van verdachte [verdachte] . [109]
Het hof ziet geen aanleiding om eraan te twijfelen dat dit telefoonnummer aan de verdachte toebehoorde. Nu dit telefoonnummer, alsmede een faxnummer, op meerdere bescheiden voorkomt als het gaat om bestellingen van [Belgische vennootschap H BVBA] bij Duitse leveranciers, gaat het hof ervan uit dat de verdachte betrokken is geweest bij de (inkoop)transacties tussen [Belgische vennootschap H BVBA] en de Duitse leveranciers en feitelijk degene is geweest die rechtstreeks de bestellingen heeft gedaan. Dit wordt bovendien bevestigd doordat op de twee bestellingen die op 26 augustus 2001 door [Belgische vennootschap H BVBA] zouden zijn gedaan bij [Duits autobedrijf KA] het faxnummer [faxnummer 1] , dat in combinatie met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] op een aantal bestelbescheiden is opgenomen, onderaan de pagina in de faxregel is vermeld.
Daarmee is naar ’s hofs oordeel ook genoegzaam komen vast te staan dat verdachte wist dat hij inkocht bij een ondernemer in Duitsland en dat het geen marge-auto betrof, maar een auto die belast was volgens het reguliere BTW-regime.
Voorts constateert het hof dat de bescheiden waarop het voornoemde telefoonnummer en faxnummer zijn vermeld in de tijd gezien, als het gaat om de tenlastegelegde periode, zich in de aanvangsmaand bevinden, te weten augustus 2001. Ook dat heeft zijn doorwerking in de beoordeling van het aan de verdachte ten laste gelegde feit.
D.2.4 Verklaring [Belgische autohandelaar 1]
[Belgische Autohandelaar 1] , zaakvoerder van het bedrijf [Belgische vennootschap W CV] , heeft verklaard dat dat hij in 2001 werd benaderd door een persoon genaamd Ronnie die hem zei dat hij in korte tijd goed geld kon verdienen met de autohandel. Hij is op het aanbod ingegaan en heeft € 5.000,00 overgehouden aan zijn werkzaamheden. Dat geld heeft hij in Maastricht gekregen van ene [roepnaam medeverdachte 25] . Als [Belgische autohandelaar 1] 10 facturen maakte dan kreeg hij daarvoor gemiddeld € 200,00. [roepnaam medeverdachte 25] gaf hem de facturen die hij met de hand moest invullen. De gegevens haalde [Belgische autohandelaar 1] van het kentekenbewijs of de Fahrzeugbrief die [roepnaam medeverdachte 25] hem gaf. Het betrof voornamelijk Duitse auto’s. [Belgische autohandelaar 1] kocht de auto’s steeds zogenaamd van [roepnaam medeverdachte 25] . [Belgische autohandelaar 1] heeft ongeveer 10 blanco facturen van [Belgische vennootschap W CV] voorzien van zijn stempel, handtekening en de aantekening ‘voldaan’ afgegeven aan [roepnaam medeverdachte 25] . [roepnaam medeverdachte 25] had deze facturen nodig om zijn auto’s op uit te factureren. [Belgische autohandelaar 1] moest op de facturen tevens een aantekening ‘paragraaf 21 of 25A’ zetten en ook ‘marge’. [roepnaam medeverdachte 25] zei hem dat het hoegenaamd kopen en verkopen van auto’s een vorm van export was ‘tegen 0-tarief’. [110]
In tweede instantie verklaarde [Belgische autohandelaar 1] dat de persoon genaamd ‘ [roepnaam medeverdachte 25] ’ de persoon is op foto 0-D-0427. Deze persoon betreft medeverdachte [medeverdachte 25] [111] . Hij is echter op die foto gezetter dan in de periode 2001/2002 toen [Belgische autohandelaar 1] met hem van doen had. [112] [Belgische autohandelaar 1] herkent ook verdachte [verdachte] op foto 0-D-0426. [113]
De FIOD heeft [Belgische autohandelaar 1] geconfronteerd met een kopie van zijn identiteitsbewijs. [114] Het hof stelt vast dat deze kopie, gelet op de plaatsing in de documentenset 2-D-1175, kennelijk behoort bij de verkoopfactuur van [Belgische vennootschap W CV] aan [eenmanszaak verdachte] van 9 november 2002. [115] Dit betreft één van de 18 facturen van [Belgische vennootschap W CV] die in de administratie van [eenmanszaak verdachte] zijn aangetroffen [116] , welke auto door [Duits autobedrijf AS] is geleverd aan [Belgische vennootschap W CV] . [117] Na het tonen van de kopie van het identiteitsbewijs verklaarde [Belgische autohandelaar 1] dat hij destijds die kopie aan [roepnaam medeverdachte 25] (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 25] ) had gegeven, die hem vertelde dat hij die kopie nodig had voor de boekhouder. [118]
Met betrekking tot de voorgehouden facturen 2-D-1174 F en 2-D-1175 F, zijnde facturen van [Belgische vennootschap W CV] aan [eenmanszaak verdachte] , verklaarde [Belgische autohandelaar 1] onder andere dat de auto’s op die facturen niet door hem zijn verkocht. De adressering is niet door hem geschreven. [119] Nadat hem een overzicht [120] is getoond betreffende leveringen van auto’s door [Belgische vennootschap W CV] aan [eenmanszaak verdachte] verklaarde [Belgische autohandelaar 1] nimmer facturen van [Belgische vennootschap W CV] te hebben opgemaakt voor verkoop aan verdachte [verdachte] en dat hij geen geld van [verdachte] heeft ontvangen. [121] Eerder in zijn verklaring zei [Belgische autohandelaar 1] reeds dat hij nooit auto’s aan [verdachte] had verkocht. Hij weet niet wat [roepnaam medeverdachte 25] (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 25] ) en [roepnaam verdachte] (het hof begrijpt: verdachte [verdachte] ) met zijn facturen hebben gedaan. [122] [Belgische autohandelaar 1] wist wel dat [roepnaam medeverdachte 25] en [roepnaam verdachte] samen zaken deden. [123]
Gelet op het voorgaande, meer in het bijzonder dat [Belgische autohandelaar 1] heeft verklaard over de samenwerking tussen verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 25] , hij op instigatie van [medeverdachte 25] facturen valselijk opmaakte, hij nooit auto’s aan verdachte [verdachte] heeft verkocht en hij de facturen niet, althans gedeeltelijk niet, heeft opgesteld welke facturen in de administratie van verdachte [verdachte] zijn aangetroffen, is naar het oordeel van het hof genoegzaam gebleken dat de verdachte betrokkenheid moet hebben gehad bij het middels het (laten) opstellen van valse facturen omkatten van auto’s.
D.2.5 Verklaring [getuige K]
Getuige [getuige K] is op 18 maart 2008 en 20 maart 2008 gehoord door opsporingsambtenaren van de FIOD. Op verzoek heeft [getuige K] een handtekening gezet op een blanco vel. De opsporingsambtenaren constateerden dat zijn handtekening overeenkomt met die op een ‘Übergabeprotokoll’ d.d. 31 augustus 2001 [124] en een fotokopie van zijn paspoort [125] . [126] Het vorenbedoelde ‘Übergabeprotokoll’ heeft betrekking op het afhalen van een Mercedes-Benz 220 CDI, die door [Duits autobedrijf CC] te Hamburg als aan het reguliere BTW-regime onderworpen auto is verkocht aan [Belgische vennootschap H BVBA] [127] en door verdachte [verdachte] als marge-auto is ingekocht bij [Belgische vennootschap H BVBA] . [128]
[getuige K] verklaarde dat hij een jaar of 6 tot 7 geleden op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 25] drie keer een auto heeft opgehaald bij Duitse handelaren. Daaronder bevond zich de hiervoor genoemde Mercedes-Benz 220 CDI. [getuige K] kreeg van medeverdachte [medeverdachte 25] een gesloten envelop mee, waarvan hij vermoedde dat er geld in zat, alsmede een adres. Deze envelop gaf hij aan de Duitse leverancier. [medeverdachte 25] vertelde hem vooraf dat alles was geregeld. In twee van de drie gevallen is hem in Duitsland gevraagd om een kopie van zijn pas te maken. De afgehaalde auto’s zette hij ofwel bij de verdachte voor de deur op de Vinkenslag, ofwel op een klein industrieterreintje bij autobandenbedrijf [autobandenbedrijf VG] , tegenover de Vinkenslag. [getuige K] herkende verdachte [medeverdachte 25] van een hem getoonde foto. [129]
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de volgens de inkoopfactuur door de verdachte bij [Belgische vennootschap H BVBA] ingekochte auto rechtstreeks is opgehaald bij [Duits autobedrijf CC] te Hamburg (Duitsland) en vervolgens op, dan wel zeer nabij, de Vinkenslag in Maastricht is gebracht. De dienaangaande ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte, inhoudende dat alle auto’s die hij inkocht reeds op het kamp aanwezig waren, is gelet op het voorgaande ongeloofwaardig. Omdat het een door de verdachte gekochte auto betrof, kan het niet anders zijn dan dat hij van voornoemd transport moet hebben geweten. Daarmee is naar ’s hofs oordeel ook genoegzaam komen vast te staan dat verdachte wist dat hij inkocht bij een ondernemer in Duitsland en dat het geen marge-auto betrof, maar een auto die belast was volgens het reguliere BTW-regime.
D.2.6 Aangetroffen bescheiden ter zake van plofbedrijven bij verdachte [verdachte]
In de woning aan de [adres] te Eijsden, alwaar verdachte [verdachte] verbleef, is een bruine doos in beslag genomen waarin onder meer diverse fotokopieën van ‘Abmeldebescheinigungen’ en ‘Fahrzeugbriefen’ zaten. [130] Het betreffen ‘Abmeldebescheinigungen’ die volgens de facturen geleverd zouden zijn door verdachte [medeverdachte 3] aan [Belgische vennootschap AF BVBA] [131] en aan [Belgische vennootschap AI NV] . [132] Het is opmerkelijk dat de verdachte deze bescheiden onder zich had, nu deze transacties niet zien op zijn bedrijf.
Ook bevond zich in de doos een fotokopie van een Fahrzeugbrief met daarop de naam van [Belgische autohandelaar 4] , dit terwijl verdachte [verdachte] volgens zijn administratie geen zaken met hem zou hebben gedaan. Op de achterzijde van deze Fahrzeugbrief zijn evenwel gegevens van een Abmeldebescheinigung vermeld inzake een auto die volgens de administratie van de verdachte als margeauto is ingekocht bij [medeverdachte 3] als margeauto. [133] Daarop is onder meer vermeld dat de auto is stilgelegd per 11 maart 2003 en dat de auto tot dan toe was toegelaten op [Duitse leasefirma van auto's HA] . [134]
Daaruit had de verdachte naar het oordeel van het hof af moeten leiden dat deze personenauto geen auto betrof die afkomstig was van een particulier, maar een personenauto afkomstig van een verhuurbedrijf en dat derhalve geen sprake was van een margeauto. De verdachte heeft bovendien andere documenten in zijn administratie gevoegd met betrekking tot deze auto als zou deze auto afkomstig zijn van een particulier (en niet van [Duitse leasefirma van auto's HA] ). Uit het door de FIOD verrichte onderzoek is in dit verband gebleken dat het linkergedeelte van beide Abmeldebescheinigungen, alsmede daarop gemaakte aantekeningen, gelijk zijn. De FIOD heeft daarbij het vermoeden uitgesproken dat de gegevens op de linkerzijde van de Abmeldebescheinigung met de naam [Duitse leasefirma van auto's HA] gefotokopieerd zijn naast de gegevens van de Abmeldebescheinigung met daarop de naam van de particulier. Dit vermoeden wordt naar het oordeel van het hof bevestigd doordat het kenteken dat is vermeld in de Abmeldebescheinigung op naam van de particulier niet is afgegeven voor het betreffende voertuig. [135]
Voorts is in de bruine doos een drietal facturen van [Belgische vennootschap DC BVBA] aan [eenmanszaak verdachte] aangetroffen. Eén factuur betreft een originele factuur d.d. 1 oktober 2002 inzake een Mercedes 220 CDI met chassisnummer [chassisnummer] . Deze personenauto komt niet voor in de administratie van [eenmanszaak verdachte] . Dit is de enige factuur van [Belgische vennootschap DC BVBA] die in origineel door de FIOD tijdens het onderzoek werd aangetroffen. Tevens valt op dat deze factuur niet ondertekend is, dit terwijl de overige facturen wel ondertekend zijn. De andere twee facturen betreffen facturen op fotokopieën van het briefpapier van [Belgische vennootschap DC BVBA] , voorzien van een met pen geplaatste handtekening. Eén van die twee facturen, te weten een factuur van 18 augustus 2001, komt voor in de administratie van verdachte [verdachte] . In de administratie van de verdachte is echter niet de factuur van [Belgische vennootschap DC BVBA] verwerkt, maar een factuur d.d. 14 augustus 2002 van [medeverdachte 3] inzake dezelfde auto voor hetzelfde bedrag. [136]
Het feit dat deze bescheiden onder de verdachte zijn aangetroffen onderschrijft naar het oordeel van het hof de betrokkenheid van de verdachte bij het valselijk opmaken van margefacturen, welke betrokkenheid tevens uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen naar voren komt.
De verdachte heeft in dit verband ter terechtzitting in hoger beroep weliswaar nog aangevoerd dat hij de doos in bewaring nam voor [autohandelaar PH] en dat hij met de inhoud daarvan niet bekend was. Het hof acht zulks op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Als bewoner van het adres [adres] te Eijsden wordt de verdachte immers geacht weet te hebben van en verantwoordelijk te zijn voor de aanwezigheid van de aldaar aangetroffen voorwerpen. Deze regel lijdt uitzondering indien er aanwijzingen zijn dat hij daarvan géén weet heeft gehad. Dergelijke aanwijzingen ontbreken echter. De enkele blote stelling van de verdachte dat de doos van [autohandelaar PH] zou zijn, is daartoe ontoereikend.
D.2.7 Tussenconclusie: wetenschap verdachte dat geen sprake was van marge-auto’s
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, wettigen de conclusie dat de verdachte actief betrokken was bij de BTW-carrousel met auto’s waarbij, met inzet van plofbedrijven zoals [Belgische vennootschap H BVBA] , [medeverdachte 3] , [Belgische vennootschap DC BVBA] en [Belgische vennootschap W CV] , volgens het reguliere BTW-regime belaste auto’s zijn omgekat naar marge-auto’s. Vanwege die actieve betrokkenheid concludeert het hof dat de verdachte wetenschap van die omkatting had, althans dat die wetenschap minstgenomen bij hem mag worden verondersteld, waardoor hij ten onrechte op de verkoopfacturen en inkoopverklaringen/attesten SBBW – als genoemd dan wel bedoeld in de tenlastelegging – heeft vermeld dat het marge-auto’s betrof.
Nu in rechte is komen vast te staan dat de verdachte wetenschap had van deze valsheid en hij het oogmerk had op het (doen) gebruiken van de verkoopfacturen en inkoopverklaringen/attesten SBBW als ware zij echt en onvervalst, faalt het dienaangaande gevoerde verweer.

D.3

Conclusie feit 1 primair ten laste gelegde: bewezenverklaring
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Vrijspraakoverwegingen met betrekking tot feit 2
Ingevolge hetgeen onder feit 2 ten laste is gelegd staat de verdachte terecht ter zake van het – kort gezegd – opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting over het derde kwartaal van 2001 tot en met het derde kwartaal van 2003.
Het hof stelt vast dat de aangiften over het derde kwartaal 2001 tot en met het vierde kwartaal 2002 blijkens opschriftstempel en handtekening zijn ingediend door de gemachtigde SBBW. [137]
De aangiften over het eerste, tweede en derde kwartaal 2003 zijn ondertekend door verdachte [verdachte] . [138] Op grond van deze vaststelling kan evenwel niet zonder twijfel worden geconcludeerd dat het de verdachte is geweest die de persoon is geweest die laatstgenoemde drie aangiften bij de Belastingdienst heeft ingevuld en/of ingediend. De door belastingambtenaren opgestelde ambtsedige verklaring omzetbelasting inzake [verdachte] biedt hieromtrent evenmin uitsluitsel. [139] Nu de verdachte ten overstaan van het hof op 9 december 2018 heeft verklaard genoemde aangiften omzetbelasting niet te hebben ingevuld, dat dit door SBBW werd gedaan en dat hij alleen blanco aangiften heeft ondertekend, moet het er ten faveure van de verdachte voor worden gehouden dat deze aangiften ook door de SBBW zijn ingevuld.
Uitgaande van de administratie van de verdachte, waarin sprake is van margeleveringen, zijn de aangiften onjuist. In de rubriek ‘Leveringen/diensten belast met 19%’ had – uitgaande van de administratie – namelijk de behaalde marge over de autohandel in de betreffende maanden behoren te worden aangegeven. In de aangiften over het derde kwartaal 2001 en het vierde kwartaal 2001 zijn, ondanks dat volgens de administratie van verdachte sprake was van margeleveringen, echter bedragen aan leveringen naar landen binnen de EU aangegeven. Dit betreft telkens het totaalbedrag aan buitenlandse verkopen van de verdachte in het betreffende kwartaal. Er is vervolgens ten onrechte belasting in vooraftrek genomen ter zake van intracommunautaire verwervingen. Door het vorenstaande is een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven.
Gelet op de bewezenverklaring ter zake van het onder feit 1 primair ten laste gelegde is de verdachte betrokken bij fraude en was van margeleveringen in het geheel geen sprake. Daarom had de verdachte in de aangiften over het derde kwartaal 2001 en het vierde kwartaal 2001 niet de voorbelasting in aftrek mogen nemen, waardoor ook in dit opzicht die aangiften onjuist zijn.
Echter, niet is uit te sluiten dat de reden dat intracommunautaire leveringen zijn aangegeven is gelegen in een fout in het boekhoudsysteem GISO. In het procesdossier, meer specifiek in de brief van 31 oktober 2001 van de Belastingdienst, alsook in de verklaring van getuige [medewerker SBBW 2] ten overstaan van het hof op 30 oktober 2018 [140] , zijn namelijk aanwijzingen te vinden dat tot en met 2001 geen margeleveringen in het GISO-systeem konden worden verwerkt. Dit systeem was het systeem waarmee de SBBW werkte. De SBBW was het administratiekantoor dat op instigatie en onder maandelijks toezicht van de Belastingdienst de ondernemers op de Vinkenslag administratief terzijde stond.
Hoewel de verdachte in beginsel niet blind af mag gaan op de juistheid van een aangifte die door een gemachtigde wordt opgesteld en ingediend (in casu: de SBBW), behoefde de verdachte in redelijkheid er niet op bedacht te zijn dat het door de SBBW gebruikte GISO-systeem margeleveringen verwerkte als intracommunautaire leveringen, waardoor het bijbehorende bedrag als voorbelasting in aftrek werd gebracht en waardoor de omzetbelasting over de marge niet werd verwerkt in de aangifte. De aangifte is onjuist, maar de manier waarop de aangifte feitelijk is gedaan valt niet te wijten aan het opzet van verdachte.
Voor wat betreft de aangifte eerste kwartaal 2002 is ter zake van de verkopen de omzetbelasting over de marge niet verwerkt in de aangifte. Met betrekking tot de aangiften over het tweede kwartaal 2002 tot en met het derde kwartaal 2003 stelt het hof vast dat nihilaangiften zijn gedaan. Dit is onjuist, reeds omdat – gelet op hetgeen hiervoor onder D is overwogen – in die kwartalen wel degelijk omzet is behaald door het drijven van autohandel.
Voorts is van belang dat de tot en met 2003 voor de aangiften omzetbelasting verantwoordelijke medewerkers van de SBBW, te weten [medewerker SBBW 2] en [medewerker SBBW 1] , respectievelijk bij onherroepelijk arrest van dit gerechtshof van 11 mei 2012 [141] en bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank Maastricht van 19 oktober 2010 [142] zijn veroordeeld ter zake van medeplegen van valsheid in geschrift in de aan de aangiften omzetbelasting van de ondernemers van de Vinkenslag ten grondslag liggende overzichten van inkopen en verkopen. Derhalve valt niet uit te sluiten dat zij ook in het onderhavige geval de aan te geven omzetbelasting in de tenlastegelegde kwartalen ten name van [verdachte] initieel overeenkomstig diens administratie – dus met daarin vervat margeleveringen – hebben berekend, op basis daarvan het te betalen bedrag aan omzetbelasting hebben gevraagd en contant ontvangen van [verdachte] , om vervolgens de aangifte op andere wijze op te stellen en in te dienen (te weten met intracommunautaire leveringen en verwervingen, het vermelden van ‘nihil’ of met weglating van meerdere transacties), waardoor een lager te betalen of nihilbedrag aan omzetbelasting is aangegeven. Ook omwille van deze – indachtig de veroordelingen van [medewerker SBBW 2] en [medewerker SBBW 1] niet irreële – mogelijkheid, schiet naar het oordeel van het hof het bewijs tekort voor het tenlastegelegde opzet van de verdachte op het laten doen van een onjuiste aangiften omzetbelasting over het derde kwartaal van 2001 tot en met het derde kwartaal van 2003.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal vrijspreken van hetgeen onder feit 2 aan hem ten laste is gelegd. In zoverre slaagt het tweede deel van het door de verdediging onder C.2 weergegeven tot vrijspraak strekkende verweer. Gelet op deze vrijspraak behoeft het eerste deel van het door de verdediging onder C.2 aangevoerde verweer ter zake van het beweerdelijk ontbreken van een wettelijk toetsingskader geen bespreking meer.
Vrijspraakoverwegingen met betrekking tot feit 3
Onder feit 3 is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 14 december 2001 tot en met 30 april 2006 schuldig heeft gemaakt aan witwassen door ten behoeve van de bouw en afwerking van de boot ‘Leonardo’ scheepsonderdelen, scheepsmaterialen en scheepstoebehoren aan te kopen alsmede daarmee verband houdende facturen en werkuren te voldoen. Voorts heeft de verdachte volgens het Openbaar Ministerie zich schuldig gemaakt aan overtreding van het bepaalde in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht door de boot ‘Leonardo’ te hebben verkocht en geleverd, de verkoopprijs te verwerven en voorhanden te hebben gehad en vervolgens het daarmee samenhangende bedrag van € 200.000,00 om te zetten van giraal in chartaal geld.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de met de aankopen en voldoening van facturen gepaard gaande geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. In dat verband overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de verdachte de boot ‘Leonardo’ zelf heeft gebouwd. In dat kader werden blijkens 48 zich in het dossier bevindende facturen door de verdachte in de periode 2002 tot en met 2005 aankopen van bootonderdelen gedaan ten belope van € 183.121,48. Volgens getuige [getuige P] was de boot vervolgens in 2005 maximaal € 450.000,00 waard. [143] De boot is aldus in waarde gestegen.
In 2005 is de boot uitgebrand. De verdachte heeft vervolgens de boot op 12 april 2006 voor een bedrag van € 207.000,00 verkocht aan botenhandelaar [koper boot] te Hendrik-Ido-Ambacht. [144] De koopsom is per telefonische opdracht op 18 april 2006 overgeboekt naar een Duitse bankrekening ten name van verdachte [verdachte] . Twee dagen later, op 20 april 2006, heeft de verdachte € 200.000,00 van genoemde rekening in contanten opgenomen.
Belastingambtenaar [belastingambtenaar 1] heeft verklaard dat de aangekochte boot (het hof begrijpt: de eerder aangekochte boot ‘Bavaria 300 Sport’) en bootonderdelen, zijnde vermogensbestanddelen, nooit bij de Belastingdienst bekend zijn geweest en dat verdachte [verdachte] op basis van de wel bij de Belastingdienst bekende gegevens dergelijke uitgaven niet had kunnen doen. [145]
Voor een veroordeling ter zake van witwassen is vereist dat voldoende komt vast te staan dat de desbetreffende voorwerpen – in dit geval, kort gezegd: het met de aankopen en voldoening van facturen gepaard gaande geldbedragen – afkomstig zijn uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen die geldbedragen en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat die bedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan deze uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het is aan het Openbaar Ministerie om daarvan bewijs aan te dragen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Als de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, mag in beginsel van de verdachte worden verlangd dat hij een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen waarmee hij de tenlastegelegde handelingen heeft begaan.
Het Openbaar Ministerie vermoedt dat de verdachte het geld waarmee hij voornoemde aankopen heeft kunnen doen door zijn betrokkenheid bij BTW-fraude met marge-auto’s heeft verworven en dat deze geldbedragen aldus van misdrijf afkomstig zijn. De verdachte zou volgens het Openbaar Ministerie de in de tenlastelegging genoemde bedragen hebben omgezet, daarvan gebruik hebben gemaakt ten behoeve van de aankoop en verbouwing van de boot en daarbij voorts verhullende handelingen hebben verricht. Mede gelet op hetgeen hiervoor ter zake van feit 1 is overwogen, zijn er naar het oordeel van het hof voldoende aanwijzingen die maken dat dit vermoeden van witwassen gerechtvaardigd is.
Gegeven deze omstandigheden mag van de verdachte een verklaring worden verlangd over de herkomst van de geldbedragen. Hij heeft dienaangaande ten overstaan van het hof verklaard dat hij vanaf zijn 17e tot 25e levensjaar onafgebroken als verkoper heeft gewerkt in Duitsland. Hij verkocht destijds op ambulante basis huishoudelijke artikelen. Deze handel liep, vooral nadat de grenzen van Oost-Duitsland open gingen, erg goed. Daarnaast heeft hij toen hij 20 jaar oud was een grote schenking gehad. De verdachte had destijds geen eigen huis. Boten waren zijn lust en zijn leven en het was zijn droom om een boot te bouwen. De verdachte verklaarde al op jonge leeftijd in het bezit te zijn geweest van boten. Voordat hij de boot ‘Leonardo’ kocht, was hij in het bezit van de boot ‘Bavaria’, welke boot hij voorafgaand aan de koop van de ‘Leonardo’ heeft verkocht voor ongeveer € 100.000,00. Om deze redenen had de verdachte naar eigen zeggen genoeg vermogen om de aankopen van bootonderdelen ad € 183.121,48 ten behoeve van de bouw en afwerking van de ‘Leonardo’ te kunnen financieren. [146]
Het hof is van oordeel dat deze door de verdachte gegeven verklaring voor de herkomst van de litigieuze geldbedragen niet zo onwaarschijnlijk is dat zij zonder meer terzijde kan worden gesteld. De omstandigheid dat de eerder aangekochte boot en de bootonderdelen nooit bij de Belastingdienst bekend zijn geweest en dat verdachte [verdachte] op basis van de wel bij de Belastingdienst bekende gegevens dergelijke uitgaven niet had kunnen doen, maakt dat niet anders. Immers, in een bezwaarprocedure met betrekking tot de aangifte inkomstenbelasting is vastgesteld dat de verdachte destijds geen binnenlands belastingplichtige was. Daardoor ligt het in de rede dat genoemde vermogensbestanddelen niet in de aangifte vermogensbelasting (voor 2001) of inkomstenbelasting (na 2000) van de verdachte zijn verantwoord. Voorts is er geen rechtshulpverzoek naar Duitsland uitgegaan teneinde onderzoek in te laten stellen naar de buitenlandse fiscale positie van de verdachte over de jaren 2004 tot en met 2006. Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het niet anders kan zijn dan dat de met de aankopen en voldoening van facturen gepaard gaande geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Mitsdien zal de verdachte van het aan hem onder feit 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Vrijspraakoverwegingen met betrekking tot feit 4
De verdachte wordt onder feit 4 op de dagvaarding verweten dat hij in de periode van 1 augustus 2001 tot en met 23 februari 2005 in de gemeente Maastricht en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband met [medeverdachte 25] , [medeverdachte 3] en/of een of meer andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen, welke organisatie – kort gezegd – tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten valsheid in geschrift en diverse delicten, strafbaar gesteld bij de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De verdachte wordt door het Openbaar Ministerie voorts verweten dat hij van één of meer van genoemde organisaties oprichter, leider en/of bestuurder was.
Het hof stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht slechts dan sprake kan zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Voor een bewezenverklaring van een criminele organisatie in de zin der wet is vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Er is geen sprake van een samenwerkingsverband als een natuurlijk persoon, tevens de enige bestuurder, aandeelhouder en werknemer van een rechtspersoon is, omdat in dat geval een verdachte als natuurlijk persoon met de betreffende rechtspersoon moet worden vereenzelvigd.
Het hof stelt op grond van het onderzoek ter terechtzitting vast dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode de autohandel dreef met zijn eenmanszaak [eenmanszaak verdachte] . De verdachte en zijn eenmanszaak zijn één en dezelfde persoon, zodat in zoverre geen sprake is van een samenwerking van verdachte met een ander.
Van een samenwerkingsverband als ten laste gelegd met [medeverdachte 25] , [medeverdachte 3] en/of een of meer andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen is onvoldoende gebleken. Het bewijs schiet daarvoor telkens tekort.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal vrijspreken van hetgeen onder feit 4 aan hem ten laste is gelegd. Gelet op deze conclusie behoeven de door de verdediging onder C.4 aangevoerde verweren geen bespreking meer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde van het onder feit 1 primair ten laste gelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straffen
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen plegen van valsheid in geschrift. De verdachte heeft dit gedurende een lange periode gedaan. Door valse verkoopfacturen en inkoopverklaringen in zijn administratie op te nemen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan BTW-fraude. Er is voordeel genoten door gebruik te maken van onder het reguliere BTW-regime vallende personenauto’s die waren omgekat naar marge-auto’s. Bij verkoop van een auto leidt deze fraudeleuze handelwijze ertoe dat de heffing van omzetbelasting alleen over de winstmarge van de transactie wordt afgedragen, terwijl zonder deze omkatting omzetbelasting over de totale vergoeding in rekening had moeten worden gebracht aan de eindverbruiker. Er is gebruik gemaakt van plofbedrijven. Omdat deze plofbedrijven nauwelijks of geen aangiften omzetbelasting indienden, verdwenen de door Duitse of Belgische autobedrijven aan deze plofbedrijven intracommunautair geleverde auto’s uit het zicht van de betrokken belastingdiensten. De auto’s zijn vervolgens door het plofbedrijf als margeauto aan de onderneming van de verdachte verkocht, die de auto’s op zijn beurt weer doorverkocht als zijnde margeauto’s, terwijl hij wist dat het geen marge-auto’s waren. Aangezien de auto in feite een auto was die onderworpen was aan het reguliere BTW-regime, rustte er op de volledige verkoopkoopsom een BTW-claim en niet enkel op de winstmarge.
Door aldus te handelen treedt concurrentievervalsing op in de autohandel, omdat auto’s worden verkocht aan de eindverbruiker tegen een lagere prijs dan wanneer de auto’s zouden zijn verkocht op basis van het reguliere BTW-regime. Daar komt bij dat zwarte winsten worden gegenereerd, nu de op de valse inkoopfactuur van het plofbedrijf vermelde inkoopprijs veel hoger is dan de prijs die is betaald aan de daadwerkelijke leverancier in
Duitsland of België waardoor de winstmarge in de boekhouding van de verdachte kunstmatig laag is gehouden en een groot gedeelte van de daadwerkelijke behaalde winst buiten het zicht van de Belastingdienst wordt gehouden.
De verdachte heeft door te handelen zoals bewezen is verklaard voorts misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming, zoals de in de onderhavige zaak aan de orde zijnde facturen en inkoopverklaringen. Bovendien leidt BTW-fraude ertoe dat gemeenschapsbelangen op grove wijze worden geschonden. Met de heffing van omzetbelasting wordt immers beoogd de Staat der Nederlanden en de Europese Unie geldmiddelen te verschaffen die voor hun instandhouding en taakvervulling noodzakelijk zijn. Het omkatten van aan het reguliere BTW-regime onderworpen auto’s naar marge-auto’s heeft tot doel dat minder belasting wordt betaald, welk gevolg uiteindelijk ook is verwezenlijkt. Dergelijk strafbaar gedrag leidt er uiteindelijk toe dat bonafide belastingplichtigen meer belasting moeten betalen.
Niettegenstaande dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting, moet het belastingnadeel dat de Staat der Nederlanden en de Europese Unie heeft opgelopen door deze fraude, in aanmerking genomen dat het in deze zaak handelt om een groot aantal auto’s, omvangrijk zijn geweest.
De raadsman heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat de Nederlandse Belastingdienst teveel BTW heeft ontvangen doordat is geheven over de brutowinstmarges op de verkooptransacties. Daarnaast biedt de wet de mogelijkheid om ingeval van doorverkopen naar buitenlandse ondernemers binnen de Europese Unie de BTW te verleggen, zodat de Nederlandse Staat in dat geval géén BTW zou hebben ontvangen, aldus de raadsman. Dit verweer miskent dat als sprake is van fraude – zoals in casu aan de orde – de verdachte in het geheel niet de voorbelasting ter zake van intracommunautaire verwervingen in aftrek had mogen nemen. De Staat der Nederlanden en de Europese Unie hebben aldus wel degelijk fiscaal nadeel geleden. Daarnaast wordt de lidstaat waar de eindprestatie voor de omzetbelasting wordt verricht door fraude met de margeregeling fiscaal gedupeerd. Het stelsel van de omzetbelasting beoogt mede de Europese Unie geldmiddelen te verschaffen die voor haar instandhouding en taakvervulling noodzakelijk zijn. De Nederlandse Staat, lidstaat van de Europese Unie, wordt daarom ook in dit opzicht, maar dan indirect, benadeeld.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 juli 2018, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij ten tijde van het bewezenverklaarde in Nederland niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten was veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij thans niet meer werkzaam is in de autohandel maar een eigen onderneming drijft in oude metalen, daaruit een goed inkomen geniet en drie kinderen en twee kleinkinderen heeft.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende. Het hof stelt vast dat de verdachte op 18 maart 2008 in verzekering is gesteld. Anders dan de raadsman heeft betoogd, kon de verdachte eerst aan die inverzekeringstelling (en niet eerder, ter gelegenheid van de inval door de FIOD) in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Nadat verdachte was gedagvaard en de zaak in eerste aanleg was behandeld, heeft de rechtbank op 13 november 2012 vonnis gewezen. Vervolgens is namens de verdachte op 22 november 2012 hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 21 december 2018 – einduitspraak. Het tijdsverloop tussen het aanvangsmoment van de ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het wijzen van vonnis door de rechtbank bedraagt derhalve 4 jaren en bijna 8 maanden. Het tijdsverloop tussen het instellen van hoger beroep en het wijzen van eindarrest bedraagt op basis van het voormelde 6 jaren en bijna 1 maand. Voorts behelst de totale procesduur in eerste aanleg en hoger beroep meer dan 4 jaren.
Bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Hoewel de onderhavige zaak zeer omvangrijk en complex van aard is en de verdediging diverse (door het hof gehonoreerde) onderzoekswensen heeft ingediend, is het hof van oordeel dat die redenen niet het gehele tijdsverloop verklaren.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat telkens einduitspraak is gedaan na het verstrijken van twee jaren. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg met 2 jaren en bijna 8 maanden alsmede in hoger beroep met ongeveer met 4 jaren en 1 maand overschreden. Het hof zal deze zeer forse overschrijdingen in het voordeel van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting.
Het hof is van oordeel dat in gevallen zoals het onderhavige, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezen verklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, doorgaans niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof acht in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Daarbij heeft het hof tevens de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van fraude, in aanmerking genomen. Ook is gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd. De raadsman heeft ten overstaan van het hof weliswaar uitspraken van rechtbanken in andere ressorten dan het ressort ’s-Hertogenbosch aangehaald om daarmee zijn straftoemetingspleidooi kracht bij te zetten, doch de in die zaken opgelegde straffen zijn niet vergelijkbaar met de straffen die dit hof doorgaans in zaken als de onderhavige oplegt, zodat deze lagere jurisprudentie het hof niet leidt tot een andersluidend matigend oordeel met betrekking tot de op te leggen straf.
Het hof zal echter toch niet overgaan tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het betreffen immers oude feiten en de redelijke termijn is, zoals hiervoor overwogen, in uitzonderlijk forse mate overschreden. Het hof is derhalve, anders dan de advocaat-generaal, maar met de verdediging van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden en het tijdsverloop van dusdanig gewicht zijn, dat dit dient te leiden tot andersoortige straffen, te weten een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, een forse taakstraf en een geldboete van na te melden hoogte.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht overeenkomstig de maatstraf van twee uren per in verzekering doorgebrachte dag, alsmede een geldboete ter hoogte van € 50.000,00 subsidiair 285 dagen hechtenis, passend en geboden.
Bij de vaststelling van de hoogte van voormelde geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Met oplegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds en met name de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Al hetgeen overigens door de verdediging over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de bijzondere fiscaal-juridische positie van de ondernemers op de Vinkenslag naar voren is gebracht, leidt het hof, mede bezien tegenover de ernst van het bewezen verklaarde, niet tot een andersluidend oordeel dan hiervoor is overwogen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 50.000,00 (vijftigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
285 (tweehonderdvijfentachtig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. drs. P. Fortuin en mr. J.J.M. Gielen-Winkster, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.N. van Veen en mr. J. Heller, griffiers,
en op 21 december 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Rechtbank Breda 9 juli 2007, AWB 06/1007, ECLI:NL:RBBRE:2007:2455, r.o. 4.1.
2.Brief van de Staatssecretaris van Financiën van 10 maart 2004, nr. DGB 2004/1178,
3.Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het overzichtsproces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Roermond, op ambtseed c.q. ambtsbelofte opgemaakt door verbalisanten [opsporingsambtenaar/belastingambtenaar 1] , [opsporingsambtenaar/belastingambtenaar 2] , [opsporingsambtenaar/belastingambtenaar 3] , [opsporingsambtenaar/belastingambtenaar 4] , [opsporingsambtenaar/belastingambtenaar 5] , [opsporingsambtenaar/belastingambtenaar 6] , [opsporingsambtenaar/belastingambtenaar 7] , [opsporingsambtenaar/belastingambtenaar 8] en [opsporingsambtenaar/belastingambtenaar 9] , opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD, dossiernummer 37001, afgesloten d.d. 22 april 2010, inhoudende zevenentachtig ordners met een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van de Belastingdienst/FIOD met daarin gerelateerde bijlagen.
4.Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, derde meervoudige kamer voor strafzaken, van 9 november 2018, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] over zijn autohandel.
5.Overzicht met 261 vermeende margefacturaties inzake verdachte [verdachte] aan Belgische afnemers, vide 2-D-0234, p. 701300-701304. Zie ook de overzichten met in-/verkopen inzake [verdachte] , onder meer betreffende de facturen zoals bedoeld c.q. genoemd in de tenlastelegging, 2-D-0128 tot en met 2-D-0131, p. 701037-701043.
6.Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, derde meervoudige kamer voor strafzaken, van 9 november 2018, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] over de facturatie.
7.Factuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AI NV] te Putte, België, d.d. 23 augustus 2001, 2-D-1001 B, p. 200062.
8.Factuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap PCaB NV] te Loppem, België, d.d. 7 september 2001, 2-D-1006 B, p. 200119.
9.Factuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AF BVBA] te Oostrozebeke, België, d.d. 28 september 2001, 2-D-1029 B, p. 200534.
10.Factuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AF BVBA] te Oostrozebeke, België, d.d. 15 oktober 2001, 2-D-1050 B, p. 200809.
11.Factuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AI NV] te Putte, België, d.d. 25 oktober 2001, 2-D-1036 B, p. 200627.
12.Factuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AF BVBA] te Oostrozebeke, België, d.d. 20 december 2001, 2-D-1051 B, p. 203154.
13.Factuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AF BVBA] te Oostrozebeke, België, d.d. 6 maart 2002, 2-D-1054 B, p. 200842.
14.Factuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AI NV] te Putte, België, d.d. 8 maart 2002, 2-D-1075 B, p. 201125.
15.Factuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AF BVBA] te Oostrozebeke, België, d.d. 30 april 2002, 2-D-1238 B, p. 2002995.
16.Factuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AI NV] te Putte, België, d.d. 14 mei 2002, 2-D-1146 B, p. 201817.
17.Factuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AF BVBA] te Oostrozebeke, België, d.d. 27 juni 2002, 2-D-1219 B, p. 202767.
18.Factuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AF BVBA] te Oostrozebeke, België, d.d. 18 juli 2002, 2-D-1209 B, p. 202613.
19.Factuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AI NV] te Putte, België, d.d. 27 augustus 2002, 2-D-1203 B, p. 202524.
20.Factuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AI NV] te Putte, België, d.d. 13 september 2002, 2-D-1195 B, p. 202420.
21.Factuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap PCaB NV] te Loppem, België, d.d. 6 november 2002, 2-D-1260 B, p. 203291.
22.Factuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AF BVBA] te Oostrozebeke, België, d.d. 26 maart 2003, 2-D-1138 B, p. 201742.
23.Overzicht met daarop 240 verkoopfacturen van verdachte [verdachte] aan Belgische afnemers, betreffende de facturen met documentnummers 2-D-1001 tot en met 2-D-1262 met uitzondering van de documentnummers 2-D-1003, 2-D-1005, 2-D-1081, 2-D-1082, 2-D-1083, 2-D-1089, 2-D-1102, 2-D-1107, 2-D-1108, 2-D-1109, 2-D-1120, 2-D-1130, 2-D-1133, 2-D-1136, 2-D-1141, 2-D-1145, 2-D-1200, 2-D-1239, 2-D-1240, 2-D-1241, 2-D-1247, 2-D-1248 en 2-D-1254 – derhalve in totaliteit 217 verkoopfacturen, vide 2-D-0242, p. 701321-701325.
24.§ 25a van het Umsatzsteuergesetz (Duitse Wet op de omzetbelasting), 0-D-526, p. 601148.
25.Proces-verbaal van verhoor getuige [medewerker SBBW 2] , G66-01, p. 060972-060973.
26.Overzicht met 261 vermeende margefacturaties inzake verdachte [verdachte] aan Belgische afnemers, onder meer betreffende de 217 verkoopfacturen zoals genoemd in spreadsheet 2-D-0242 telkens met subletter B (verkoopfactuur) en C (inkoopverklaring/attest), waarvan uitgezonderd de documentnummers 2-D-1003, 2-D-1005, 2-D-1081, 2-D-1082, 2-D-1083, 2-D-1089, 2-D-1102, 2-D-1107, 2-D-1108, 2-D-1109, 2-D-1120, 2-D-1130, 2-D-1133, 2-D-1136, 2-D-1141, 2-D-1145, 2-D-1200, 2-D-1239, 2-D-1240, 2-D-1241, 2-D-1247, 2-D-1248 en 2-D-1254, vide 2-D-0234, p. 701300-701304.
27.Inkoopverklaring/Attest SBBW ten name van het bedrijf [verdachte] , behorende bij de verkoopfactuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AI NV] te Putte, België, d.d. 23 augustus 2001, 2-D-1011 C, p. 200063.
28.Inkoopverklaring/Attest SBBW, behorende bij de verkoopfactuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap PCaB NV] te Loppem, België, d.d. 7 september 2001, 2-D-1006 C, p. 200120.
29.Inkoopverklaring/Attest SBBW ten name van het bedrijf [verdachte] , behorende bij de verkoopfactuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AF BVBA] te Oostrozebeke, België, d.d. 28 september 2001, 2-D-1029 C, p. 200535.
30.Inkoopverklaring/Attest SBBW ten name van het bedrijf [verdachte] , behorende bij de verkoopfactuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AF BVBA] te Oostrozebeke, België, d.d. 15 oktober 2001, 2-D-1050 C, p. 200810.
31.Inkoopverklaring/Attest SBBW ten name van het bedrijf [verdachte] , behorende bij de verkoopfactuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AI NV] te Putte, België, d.d. 25 oktober 2001, 2-D-1036 C, p. 200628.
32.Inkoopverklaring/Attest SBBW ten name van het bedrijf [verdachte] , behorende bij de verkoopfactuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AF BVBA] te Oostrozebeke, België, d.d. 20 december 2001, 2-D-1051 C, p. 203155.
33.Inkoopverklaring/Attest SBBW ten name van het bedrijf [verdachte] , behorende bij de verkoopfactuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AF BVBA] te Oostrozebeke, België, d.d. 6 maart 2002, 2-D-1054 C, p. 200843.
34.Inkoopverklaring/Attest SBBW ten name van het bedrijf [verdachte] , behorende bij de verkoopfactuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AI NV] te Putte, België, d.d. 8 maart 2002, 2-D-1075 C, p. 201126.
35.Inkoopverklaring/Attest SBBW ten name van het bedrijf [verdachte] , behorende bij de verkoopfactuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AF BVBA] te Oostrozebeke, België, d.d. 30 april 2002, 2-D-1238 C, p. 2002996.
36.Inkoopverklaring/Attest SBBW ten name van het bedrijf [verdachte] , behorende bij de verkoopfactuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AI NV] te Putte, België, d.d. 14 mei 2002, 2-D-1146 C, p. 201818.
37.Inkoopverklaring/Attest SBBW ten name van het bedrijf [verdachte] , behorende bij de verkoopfactuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AF BVBA] te Oostrozebeke, België, d.d. 27 juni 2002, 2-D-1219 C, p. 202768.
38.Inkoopverklaring/Attest SBBW ten name van het bedrijf [verdachte] , behorende bij de verkoopfactuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AF BVBA] te Oostrozebeke, België, d.d. 18 juli 2002, 2-D-1209 C, p. 202614.
39.Inkoopverklaring/Attest SBBW ten name van het bedrijf [verdachte] , behorende bij de verkoopfactuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AI NV] te Putte, België, d.d. 27 augustus 2002, 2-D-1203 C, p. 202525.
40.Inkoopverklaring/Attest SBBW ten name van het bedrijf [verdachte] , behorende bij de verkoopfactuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AI NV] te Putte, België, d.d. 13 september 2002, 2-D-1195 C, p. 202421.
41.Inkoopverklaring/Attest SBBW ten name van het bedrijf [verdachte] , behorende bij de verkoopfactuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap PCaB NV] te Loppem, België, d.d. 6 november 2002, 2-D-1260 C, p. 203292.
42.Inkoopverklaring/Attest SBBW ten name van het bedrijf [verdachte] , behorende bij de verkoopfactuur van [eenmanszaak verdachte] aan [Belgische vennootschap AF BVBA] te Oostrozebeke, België, d.d. 26 maart 2003, 2-D-1138 C, p. 201743.
43.Uit het uittreksel uit het Belgisch Staatsblad van 8 maart 2001, 140-D-0094, p. 900518, komt naar voren dat [zaakvoerder H BVBA] als zaakvoerder is benoemd van [Belgische vennootschap H BVBA] . Uit het uittreksel van het Belgisch Staatsblad van 15 juni 2005 komt naar voren dat de rechtbank van koophandel te Tongeren bij vonnis van 9 juni 2005 het faillissement van [Belgische vennootschap H BVBA] heeft uitgesproken en dat [zaakvoerder H BVBA] overeenkomstig artikel 185 van het Wetboek van Vennootschappen als vereffenaar wordt beschouwd. Uit toepassing van dat artikel leidt het hof af dat [zaakvoerder H BVBA] ten tijde van het uitspreken van het faillissement nog steeds als zaakvoerder van [Belgische vennootschap H BVBA] stond ingeschreven.
44.Processen-verbaal van verhoor getuige [zaakvoerder H BVBA] , V22-01 tot en met V22-04, p. 075556-075577.
45.Verslag van de Bijzondere Belastinginspectie te Brussel naar aanleiding van een onderzoek bij [Belgische vennootschap H BVBA] van 30 mei 2006, 0-D-0075, p. 600301-600305.
46.Overzicht met 261 vermeende margefacturaties inzake verdachte [verdachte] aan Belgische afnemers, vide 2-D-0234, p. 701300-701304.
47.Overzicht met 261 vermeende margefacturaties inzake verdachte [verdachte] aan Belgische afnemers, vide 2-D-0234, p. 701300-701304.
48.Uittreksel handelsregister Kamer van Koophandel inzake [eenmanszaak H] te Herkenbosch, 0-D-525, p. 601147.
49.Proces-verbaal van ambtshandeling inzake [eenmanszaak H] , 140-AH-19 2/9, p. 142263.
50.Abmeldebescheinigungen 2-D-1054 Z3 t/m 2-0-1056 Z3, 2-D-1068 Z3, 2-0-1069 Z3, 2-D-1073 Z3, 2-0-1078 Z3, 2-D-1235 Z3, 2-0-1249 Z3, 2-0-3009 Z3, 2-0-3010 Z3, 2-D-3013 Z3, 2-0-3015 Z3 t/m 2-0-3021 Z3, 2-0-3026 Z3, 2-D-3029 Z3 t/m 2-D-3037 Z3, 2-0-3040 Z3 t/m 2-D-3047 Z3, 2-D-3049 Z3, 2-D-3051 Z3 en 2-0-3052 Z3.
51.Proces-verbaal van verhoor getuige [zaakvoerder eenmanszaak H] , G35-01, p. 060712-060720.
52.Verificatie BTW-nummer in het systeem intracommunautaire transacties van de Belastingdienst, 0-D-533, p. 601168.
53.Verslag bevindingen naar aanleiding van een verzoek tot wederzijdse administratieve bijstand tussen België en Nederland met betrekking tot de belastbare grondslag, afkomstig van het Ministerie van Financiën, Administratie van de BTW, registratie en domeinen, Centrale eenheid voor administratie samenwerking met de andere EEG-lidstaten op het gebied van BTW te Brussel, d.d. 10 april 2002, 2-D-0713, p. 701171-701173.
54.Uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel inzake de eenmanszaak van [medeverdachte 3] , 0-D-503, p. 601123.
55.Ambtsedige verklaring van belastingambtenaren [belastingambtenaar 2] en [belastingambtenaar 3] , 1-D-0001, p. 650007.
56.Overzicht met 261 vermeende margefacturaties inzake verdachte [verdachte] aan Belgische afnemers, vide 2-D-0234, p. 701300-701304.
57.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 3] , V03-001, p. 075093.
58.Overzicht met 261 vermeende margefacturaties inzake verdachte [verdachte] aan Belgische afnemers, vide 2-D-0234, p. 701300-701304.
59.Navolgend proces-verbaal van de Federale Politie, gerechtelijke dienst arrondissement Tongeren, 2-D-0072, p. 700715-700723.
60.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 3] , V03-001, p. 075093.
61.Bijlage tot het Belgisch Staatsblad van 1 maart 2001, 0-D-0506, p. 601127.
62.Proces-verbaal van verhoor verdachte [oprichter 1 van DC BVBA] , V05-02 en V05-03, p. 075142-075151.
63.Proces-verbaal van verhoor [oprichter 2 van DC BVBA] , V06-02 en V06-03, p. 075152-075162.
64.Overzichtsproces-verbaal zaak 2, p. 020126-020127.
65.Rechtshulpverzoek van de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt aan het arrondissementsparket Maastricht, 0-D-0001, p. 600016-600020.
66.Proces-verbaal van de Federale Politie, gerechtelijke dienst arrondissement Hasselt, 0-D-537, p. 601170.
67.Proces-verbaal van ambtshandeling inzake [Belgische vennootschap W CV] , 140-AH-017, p. 142230-142237.
68.Uittreksel uit het Belgisch Staatsplan van 8 november 2002, 2-D-0157, p. 701147.
69.Processen-verbaal van verhoor verdachte [Belgische autohandelaar 1] , V24-002 en V24-003, p. 075589-075601.
70.Antwoord van de Belgische autoriteiten op een Nederlands verzoek op grond van de verordening 1798/2003 van 7 oktober 2003, 0-D-0078, p. 600308-600314.
71.Proces-verbaal van ambtshandeling inzake [Belgische vennootschap W CV] , 140-AH-017, p. 142234.
72.Overzicht met 261 vermeende margefacturaties inzake verdachte [verdachte] aan Belgische afnemers met daarop de voorafgaande stromen aan de inkoopzijde, vide 2-D-0234, p. 701300-701304, alsmede het overzicht vermeende margefacturaties/overzicht facturaties buitenlandse leveranciers per afnemer (inzake verdachte [verdachte] ), 2-D-0236, p. 701307-701311.
73.Verkoopfacturen van [Duits autobedrijf AS] , [Duits autobedrijf CCt] , [Duits autobedrijf G] , [Duits autobedrijf T] , [Duits autobedrijf SA] , [Duits autobedrijf ATT] , [Duits autobedrijf AB] , [Duits autobedrijf AJ] , [Duits autobedrijf CC] , [Duits autobedrijf GA] , [Duitse autohandelaar JL] , [Duits autobedrijf KA] en [Duits autobedrijf EC] aan [Belgische vennootschap H BVBA] , [eenmanszaak H] en [Belgisch autobedrijf SNPH] , telkens aangeduid met ‘Z2’, steeds behorende bij de transacties als genoemd in het overzicht 2-D-0234.
74.Inkoopfacturen aangetroffen bij [eenmanszaak verdachte] , afkomstig als verkoopfactuur van [Belgische vennootschap H BVBA] , telkens aangeduid met ‘F’ en behorende bij de documentensetjes als genoemd in het overzicht 2-D-0234, p. 701300-701301.
75.Overzicht met 261 vermeende margefacturaties inzake verdachte [verdachte] aan Belgische afnemers met daarop de voorafgaande stromen aan de inkoopzijde, vide 2-D-0234, p. 701300-701304, alsmede het overzicht vermeende margefacturaties/overzicht facturaties buitenlandse leveranciers per afnemer (inzake verdachte [verdachte] ), 2-D-0236, p. 701307-701311. De transactie met documentnummer 2-D-1240 betreft een levering van [Duits autobedrijf EC] aan [Belgische vennootschap H BVBA] , welke transactie niet ten laste is gelegd.
76.Verkoopfacturen van [Duits autobedrijf AS] aan [eenmanszaak H] , [Belgisch autobedrijf SNPH] , [Luxemburgs autobedrijf ASLA] , [zaakvoerder SNPH] , [Duitse autohandelaar SD] of [Belgische autohandelaar 3] , telkens aangeduid met ‘Z2’, steeds behorende bij de transacties als genoemd in het overzicht 2-D-0234.
77.Inkoopfacturen aangetroffen bij [eenmanszaak verdachte] , afkomstig als verkoopfactuur van [Belgische vennootschap DC BVBA] , telkens aangeduid met ‘F’ en behorende bij de documentensetjes als genoemd in het overzicht 2-D-0234, p. 701300-701301.
78.Overzicht met 261 vermeende margefacturaties inzake verdachte [verdachte] aan Belgische afnemers met daarop de voorafgaande stromen aan de inkoopzijde, vide 2-D-0234, p. 701300-701304, alsmede het overzicht vermeende margefacturaties/overzicht facturaties buitenlandse leveranciers per afnemer (inzake verdachte [verdachte] ), 2-D-0236, p. 701307-701311.
79.Verkoopfacturen van [Duits autobedrijf AS] aan [Luxemburgs autobedrijf ASLA] , [Belgische autohandelaar 3] of [Belgische vennootschap W CV] , telkens aangeduid met ‘Z2’, steeds behorende bij de transacties als genoemd in het overzicht 2-D-0234.
80.Inkoopfacturen aangetroffen bij [eenmanszaak verdachte] , afkomstig als verkoopfactuur van [Belgische vennootschap W CV] , telkens aangeduid met ‘F’ en behorende bij de documentensetjes als genoemd in het overzicht 2-D-0234, p. 701300-701301.
81.Overzicht met 261 vermeende margefacturaties inzake verdachte [verdachte] aan Belgische afnemers met daarop de voorafgaande stromen aan de inkoopzijde, vide 2-D-0234, p. 701300-701304, alsmede het overzicht vermeende margefacturaties/overzicht facturaties buitenlandse leveranciers per afnemer (inzake verdachte [verdachte] ), 2-D-0236, p. 701307-701311.
82.Verkoopfacturen van [Duits autobedrijf AJ] , [Duits autobedrijf AS] , [Belgische autohandelaar 4] of [Duits autobedrijf AJn] , aan [Belgische vennootschap H BVBA] , [Belgisch autobedrijf SNPH] , [Belgische autohandelaar 3] , [zaakvoerder SNPH] , [Luxemburgs autobedrijf ASLA] , [Belgische autohandelaar 4] , [Luxemburgse vennootschap AL SA] of [medeverdachte 3] , telkens aangeduid met ‘Z2’, steeds behorende bij de transacties als genoemd in het overzicht 2-D-0234.
83.Inkoopfacturen aangetroffen bij [eenmanszaak verdachte] , afkomstig als verkoopfactuur van [medeverdachte 3] , telkens aangeduid met ‘F’ en behorende bij de documentensetjes als genoemd in het overzicht 2-D-0234, p. 701300-701301.
84.Overzicht voertuiggegevens [Duitse autofabrikant DC AG] Stuttgart, 0-D-527, p. 601149-601161.
85.Lijst personenauto’s [Duitse leasefirma van auto's E] , 0-D-469, p. 601074-601078.
86.Overzicht voertuigen [Duitse leasefirma van auto's S GmbH & Co.] , 0-D-0453, p. 601046-601048.
87.Overzicht herkomst voertuigen inzake margeleveranties [verdachte] waarvan de leverancier ICL (Z 2) niet bekend is, 2-D-0239, p. 701316-701318.
88.Overzichtproces-verbaal zaak 2, p. 020030 inzake onderzoek door het Kraftfahrzeug Bundesambt en de bijbehorende documenten 2-D-0241, 2-D-0205 tot en met 2-D-0207, 2-D-0210 tot en met 2-D-0214, 2-D-0216 tot en met 2-D-0220 en 2-D-0230 tot en met 2-D-0233, subletters A en B.
89.Zoals genoemd onder ‘Leverancier factuur Z 2 (verkoop)’ in document 2-D-0234, p. 701300-701304.
90.Zoals genoemd onder ‘Afnemer factuur Z 2 (verkoop)’ in document 2-D-0234, p. 701300-701304.
91.Bijlage tot het Belgisch Staatsblad van 1 april 1999, 140-D-0092, p. 900516 en Bijlage tot het Belgisch Staatsblad van 17 mei 2000, 140-D-0093, p. 900517.
92.Proces-verbaal van verhoor getuige [autohandelaar PH] , G89-01, afzonderlijk gevoegd in het procesdossier als aanvullend proces-verbaal in de zaak Marge.
93.Factuur van [Nederlandse werf] te Workum aan [Belgische vennootschap H BVBA] t.a.v. de heer [verdachte] te Tongeren d.d. 3 mei 2001, 2-D-0153, p. 701130-701131. Zie ook het op de factuurgegevens betrekking hebbende faxbericht en notitie, 2-D-0156, p. 701136-701137.
94.Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, derde meervoudige kamer voor strafzaken, van 9 november 2018, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] over de boot ‘Bavaria 300 Sport’.
95.Rekeningafschrift ten name van verdachte [verdachte] , 2-D-0156, p. 701142.
96.Proces-verbaal van ambtshandeling inzake boot ‘Sneek’, 2-AH-11, p. 021033-021038.
97.Factuur van [Nederlandse werf] te Workum aan [Belgische vennootschap H BVBA] t.a.v. de heer [verdachte] te Tongeren d.d. 3 mei 2001, 2-D-0153, p. 701130-701131 in combinatie met het proces-verbaal van ambtshandeling inzake boot ‘Sneek’, 2-AH-11, p. 021033-021038.
98.Proces-verbaal van ambtshandeling inzake boot ‘Sneek’, 2-AH-11, p. 021035.
99.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige HV] , G65-01, p. 060961-060967.
100.Factuur van [Nederlandse werf] te Workum aan [Belgische vennootschap H BVBA] t.a.v. de heer [verdachte] te Tongeren d.d. 3 mei 2001, 2-D-0153, p. 701130-701131.
101.Overzichtsproces-verbaal zaak 2, p. 020022-020027.
102.Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, derde meervoudige kamer voor strafzaken, van 9 november 2018, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] over de gang van zaken met betrekking tot de aankoop van de boot ‘Bavaria 300 Sport’.
103.Bestelbon d.d. 17 augustus 2001, 2-D-1010 Z4 7/15, p. 200191.
104.Bestelbon d.d. 21 augustus 2001, 2-D-1003 Z4 1/6, p. 200091.
105.Bestelbon d.d. 17 augustus 2001, 2-D-1010 Z4 8/15, p. 200192.
106.Overzichtsproces-verbaal zaak 2, p. 20061 en 20062, met de aldaar genoemde documenten, waaronder 2-D-1003 en 2-D-1010, subletters F, Z2 en Z4, alsmede het proces-verbaal van bevindingen inzake vervoer, 2-AH-03, p. 021010-0201013.
107.Overzichtsproces-verbaal zaak 2, p. 20064, met de aldaar genoemde documenten, waaronder 2-D-1029 Z2 en Z4 4/9 alsmede 2-D-0087.
108.Overzichtsproces-verbaal zaak 2, p. 20066, met de aldaar genoemde documenten, waaronder 2-D-1015 Z4 8/10, 2-D-1042 Z4 8/9, 2-D-1015 Z4 8/9, 2D-1015 Z4 10/10.
109.Overzichtsproces-verbaal zaak 2, p. 20068, met de aldaar genoemde documenten, waaronder 2-D-0134 en 2-D-1003 Z4 1/6, alsook het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, derde meervoudige kamer voor strafzaken, van 9 november 2018, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] over zijn relatie destijds met [partner verdachte] .
110.Processen-verbaal van verhoor verdachte [Belgische autohandelaar 1] , V24-002 en V24-003, p. 075589-075601.
111.Foto verdachte 25, 0-D-0427, p. 601014 in combinatie met het aanvangsproces-verbaal, p. 000010 waaruit naar voren komt dat verdachte 25 [medeverdachte 25] betreft.
112.Proces-verbaal van verhoor verdachte [Belgische autohandelaar 1] , V24-003, p. 075599.
113.Foto verdachte 2, 0-D-0426, p. 601012-601013 in combinatie met het proces-verbaal van verhoor verdachte [Belgische autohandelaar 1] , V24-003, p. 075600 en het aanvangsproces-verbaal, p. 000010 waaruit naar voren komt dat verdachte 2 [verdachte] betreft.
114.Kopie identiteitsbewijs [Belgische autohandelaar 1] , 2-D-1175 Z3 (in het proces-verbaal van verhoor is kennelijk sprake van een verschrijving, aangezien daar is vermeld Z4), p. 202146.
115.Factuur van [Belgische vennootschap W CV] aan [eenmanszaak verdachte] d.d. 9 november 2002, 2-D-1175 F, p. 202137.
116.Overzichtsproces-verbaal zaak 2, p. 020102.
117.Factuur van [Duits autobedrijf AS] aan [Belgische vennootschap W CV] d.d. 29 oktober 2002, 2-D-1175 Z2, p. 202145.
118.Proces-verbaal van verhoor verdachte [Belgische autohandelaar 1] , V24-003, p. 075599.
119.Proces-verbaal van verhoor verdachte [Belgische autohandelaar 1] , V24-003, p. 075596.
120.Overzicht [verdachte] inzake leveringen van [Belgische vennootschap W CV] , 2-D-0073, p. 700724.
121.Proces-verbaal van verhoor verdachte [Belgische autohandelaar 1] , V24-003, p. 075600.
122.Proces-verbaal van verhoor verdachte [Belgische autohandelaar 1] , V24-003, p. 075595.
123.Proces-verbaal van verhoor verdachte [Belgische autohandelaar 1] , V24-003, p. 075594.
124.Übergabeprotokoll van een Mercedes-Benz C 220 CDI d.d. 31 augustus 2001, 2-D-1016 Z4 14/15, p. 20335.
125.Kopie paspoort van [getuige K] , 2-D-1016 Z4 13/15, p. 20334.
126.Proces-verbaal van ambtshandeling, G44-01a, p. 060779 in combinatie met document 2-D-0135 en het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige K] , G44-01, p. 060776-060777.
127.Factuur van [Duits autobedrijf CC] Hamburg aan [Belgische vennootschap H BVBA] d.d. 31 augustus 2001, 2-D-1016 Z2, p. 200321
128.Factuur van [Belgische vennootschap H BVBA] aan [eenmanszaak verdachte] d.d. 7 september 2001 inzake een Mercedes C 220 CDI, 2-D-1016 F, p. 200313.
129.Processen-verbaal van verhoor getuige [getuige K] , G44-01 en G44-02, p. 060776-060778 en p. 060780-060781.
130.Proces-verbaal van ambtshandeling inzake Abmeldebscheinigungen [medeverdachte 3] bij [verdachte] , 2-D-09, p. 021028-021031.
131.Vide de betreffende facturen onder de documentnummers 2-D-2034, 2-D-2045 en 2-D-2049.
132.Vide de betreffende factuur onder documentnummer 2-D-2053.
133.Factuur van [medeverdachte 3] aan [eenmanszaak verdachte] d.d. 1 mei 2003, 2-D-1082 F, p. 201221.
134.Overzichtsproces-verbaal zaak 2, p. 020153-020155 met de daarin genoemde documenten 2-D-0132 en 2-D-0133.
135.Overzichtsverbaal zaak 2, p. 020153-020155.
136.Overzichtsproces-verbaal zaak 2, p. 020127-020128 met de daarin genoemde documenten 2-D-010, 2-D-0106 en 2-D-1173.
137.Aangiften omzetbelasting over het 3e kwartaal 2001 tot en met het 4e kwartaal 2002, 2-D-002 tot en met 2-D-007, p. 700012-700023.
138.Aangiften omzetbelasting over het 1e, 2e en 3e kwartaal 2003, 2-D-008 tot en met 2-D-010, p. 700024-700029.
139.Ambtsedige verklaring omzetbelasting van belastingambtenaar [belastingambtenaar 4] , 2-D-0202, p. 701231-701232.
140.Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, derde meervoudige kamer voor strafzaken, van 30 oktober 2018, voor zover inhoudende de verklaring van getuige [medewerker SBBW 2] inzake een fout in het GISO-systeem.
141.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 mei 2012, ressortsparketnummer 20-000267-11.
142.Rechtbank Maastricht 19 oktober 2010, ECLI:NL:RBMAA:2010:BO0977.
143.Proces-verbaal van getuigenverhoor [getuige P] , G46-01, p. 060796-060798.
144.Proces-verbaal van getuigenverhoor [koper boot] , G57-01, p. 060884-060885.
145.Proces-verbaal van verhoor getuige [belastingambtenaar 1] , G75-01, p. 061185-061190.
146.Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, derde meervoudige kamer voor strafzaken, van 9 november 2018, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] ter zake van de verdenking onder feit 3 op de tenlastelegging.