Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de vader, bijgestaan door mr. mr. W.E. de Wit-de Witte;
- de moeder, bijgestaan door mr. M.C. Buntsma;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
- de brief van de raad van 6 september 2018, ingekomen bij het hof op 7 september 2018;
- het V8-formulier van 5 oktober 2018 van de zijde van de vader, met daarbij de processen-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 2 maart 2018 en 3 juli 2018;
- de brief van de raad van 8 oktober 2018, ingekomen bij het hof op 9 oktober 2018;
- het V8-formulier van de advocaat van de moeder van 19 november 2018, met daarin de mededeling dat partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de zorgregeling. Tevens is het hof verzocht een uitspraak te doen over de zorgregeling;
- het V-8 formulier van 19 november 2018 van de advocaat van de vader, daarin de mededeling dat partijen inderdaad geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de zorgregeling, met het verzoek aan het hof hierover uitspraak te doen.
3.De beoordeling
- week 1: van vrijdagmiddag tot en met zaterdagavond;
- week 4: van zaterdagmiddag/avond tot en met zondagavond, indien de vader achtervang (van bijvoorbeeld zijn moeder) kan regelen voor het geval hij tijdens zijn bereikbaarheidsdienst opgeroepen wordt;
- week 5: van zaterdagavond tot en met zondagavond, én indien de vader achtervang (van bijvoorbeeld zijn moeder) kan regelen voor het geval hij tijdens zijn bereikbaarheidsdienst opgeroepen wordt, tevens van vrijdagmiddag/avond tot zaterdagavond;
- week 6: van vrijdagmiddag/avond tot en met zondagavond,
- gedurende twee dagen en één nacht in de schoolvakanties van [minderjarige] op de dag(en) dat de vader vrij heeft, in onderling overleg tussen partijen nader te bepalen;
- gedurende twee aaneengesloten weken in de zomervakantie, in onderling overleg tussen partijen nader te bepalen,
De bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. De beoogde studie die de moeder wil gaan volgen brengt vaak bijeenkomsten en overlegafspraken met zich mee in de avonduren. Dat is niet te combineren met de zorg voor [minderjarige] in [plaats 2] . Het is daarvoor dus nodig in [plaats 1] te wonen, waar zij ook meer toekomstmogelijkheden heeft. De nieuwe partner van de moeder kan niet naar [plaats 2] verhuizen omdat hij mede-eigenaar en leidinggevende is van zijn onderneming. Hij moet in de buurt wonen van zijn onderneming om beschikbaar te zijn voor de organisatie en zijn personeel. Hij is tevens stagebegeleider. Werk en sociaal leven loopt in de functie van directeur door elkaar. Tezamen met zijn broer heeft hij bovendien een bouwkavel gekocht waarop een woning gebouwd gaat worden. Verkoop van dit kavel is niet realistisch omdat dit veel financieel nadeel voor hemzelf, en zijn broer zou betekenen. Het is dus voor de moeder en [minderjarige] noodzakelijk te verhuizen.
In aanvulling op hetgeen de rechtbank aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd, overweegt het hof nog het volgende.
verband met zijn werkrooster de zorg voor [minderjarige] niet op zich kan nemen, dient de
moeder [minderjarige] op te vangen;
verband met zijn werkrooster de zorg voor [minderjarige] niet op zich kan nemen, dient de
moeder [minderjarige] op te vangen;
tussen partijen te bepalen;
- gedurende twee weken in overige vakanties en feestdagen, in onderling
- op de afwijzing van het verzoek van de vader om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen.
Nu de hiervoor geformuleerd contactregeling enigszins afwijkt van de contactregeling die door de rechtbank in haar beschikking is vastgesteld, zal het hof de beschikking van de rechtbank op dit punt vernietigen en de hiervoor genoemde regeling vaststellen.
4.De beslissing
verband met zijn werkrooster de zorg voor [minderjarige] niet op zich kan nemen, dient de
moeder [minderjarige] op te vangen;
verband met zijn werkrooster de zorg voor [minderjarige] niet op zich kan nemen, dient de
moeder [minderjarige] op te vangen;
tussen partijen te bepalen;
- gedurende twee weken in overige vakanties en feestdagen, in onderling overleg
tussen partijen te regelen,