ECLI:NL:GHSHE:2018:5462

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
28 december 2018
Zaaknummer
200.245.282_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing en wijziging zorgregeling minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de moeder toestemming is verleend om met hun minderjarige dochter te verhuizen naar een andere plaats. De vader, die het hoofdverblijf van de minderjarige bij zich wil, heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat de moeder geen valide redenen heeft om te verhuizen en dat de verhuizing negatieve gevolgen zal hebben voor de band tussen hem en de minderjarige. De moeder daarentegen stelt dat de verhuizing noodzakelijk is voor haar studie en de opbouw van een nieuw gezinsleven met haar nieuwe partner. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord tijdens de mondelinge behandeling en heeft de belangen van de minderjarige in overweging genomen. Het hof oordeelt dat het belang van de moeder om te verhuizen zwaarder weegt dan het belang van de vader bij het behoud van de huidige situatie. De moeder heeft voldoende aangetoond dat de verhuizing goed doordacht is en dat zij de zorg voor de minderjarige op zich kan nemen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank om de moeder toestemming te verlenen voor de verhuizing en wijzigt de zorgregeling, zodat de vader ook na de verhuizing contact kan houden met de minderjarige. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 20 december 2018
Zaaknummer: 200.245.282/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/338344 FA RK 17-6509
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te
[woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.E. de Wit-de Witte te Goes,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te
[woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.C. Buntsma te Middelburg .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg , van 10 april 2018 en 31 juli 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift d.d. 24 augustus 2018, met producties, ingekomen ter griffie op
27 augustus 2018, heeft de vader verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen en alsnog te bepalen:
- primair: de verzoeken van de moeder tot vervangende toestemming voor een verhuizing van de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] en een wijziging van de zorgregeling af te wijzen;
- subsidiair: het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader te bepalen;
- meer subsidiair: in geval vervangende toestemming wordt verleend voor een verhuizing en het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder blijft, de verhuizing te laten plaatsvinden per 1 augustus 2019 en een zorgregeling te bepalen tussen de vader en [minderjarige] .
2.2.
Bij verweerschrift d.d. 4 oktober 2018 met producties, ingekomen ter griffie op 9 oktober 2018, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader in het beroep ten aanzien van grief 1 tot en met 10 niet ontvankelijk te verklaren, danwel zijn appel te verwerpen en de beschikkingen van de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 april 2018 en 31 juli 2018 te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. mr. W.E. de Wit-de Witte;
  • de moeder, bijgestaan door mr. M.C. Buntsma;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
De vader heeft op de mondelinge behandeling zijn verzoek de beschikking van 10 april 2018 te vernietigen ingetrokken, waarna de moeder haar verzoek de beschikking van 10 april 2018 te bekrachtigen eveneens heeft ingetrokken.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de raad van 6 september 2018, ingekomen bij het hof op 7 september 2018;
  • het V8-formulier van 5 oktober 2018 van de zijde van de vader, met daarbij de processen-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 2 maart 2018 en 3 juli 2018;
  • de brief van de raad van 8 oktober 2018, ingekomen bij het hof op 9 oktober 2018;
  • het V8-formulier van de advocaat van de moeder van 19 november 2018, met daarin de mededeling dat partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de zorgregeling. Tevens is het hof verzocht een uitspraak te doen over de zorgregeling;
  • het V-8 formulier van 19 november 2018 van de advocaat van de vader, daarin de mededeling dat partijen inderdaad geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de zorgregeling, met het verzoek aan het hof hierover uitspraak te doen.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk is geboren de thans nog minderjarige [minderjarige] , op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.2.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] . Het hoofdverblijf van [minderjarige] is bij de moeder.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 mei 2014 is de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 15 september 2014 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand. In het convenant en het ouderschapsplan, gehecht aan voornoemde beschikking, zijn partijen overeengekomen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder zal zijn en dat zij twee dagen per week van 08.00 uur tot 16.30 uur de volgende dag bij de vader zal verblijven. Deze dagen komen partijen maandelijks overeen, rekening houdend met het werkrooster van de vader.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 april 2018 heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – de raad verzocht een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in de beschikking vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren. De behandeling van de verzoeken tot vervangende toestemming voor verhuizing en wijziging van de zorgregeling zijn hiertoe door de rechtbank aangehouden.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank de moeder toestemming verleend om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 1] met ingang van 1 januari 2019. Tevens heeft de rechtbank de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 mei 2014 en het daarvan deel uitmakende ouderschapsplan gewijzigd voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt en met ingang van 1 januari 2019:
bepaalt dat de vader en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar, waarbij de vader op basis van zijn werkrooster de zorg voor [minderjarige] zal hebben:
  • week 1: van vrijdagmiddag tot en met zaterdagavond;
  • week 4: van zaterdagmiddag/avond tot en met zondagavond, indien de vader achtervang (van bijvoorbeeld zijn moeder) kan regelen voor het geval hij tijdens zijn bereikbaarheidsdienst opgeroepen wordt;
  • week 5: van zaterdagavond tot en met zondagavond, én indien de vader achtervang (van bijvoorbeeld zijn moeder) kan regelen voor het geval hij tijdens zijn bereikbaarheidsdienst opgeroepen wordt, tevens van vrijdagmiddag/avond tot zaterdagavond;
  • week 6: van vrijdagmiddag/avond tot en met zondagavond,
alsmede
  • gedurende twee dagen en één nacht in de schoolvakanties van [minderjarige] op de dag(en) dat de vader vrij heeft, in onderling overleg tussen partijen nader te bepalen;
  • gedurende twee aaneengesloten weken in de zomervakantie, in onderling overleg tussen partijen nader te bepalen,
waarbij de moeder [minderjarige] naar de vader brengt en weer bij hem ophaalt.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.1.
De vader voert in het beroepschrift hieromtrent, zoals aangevuld ter zitting, - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De moeder heeft geen valide redenen om te verhuizen. De moeder heeft op de vorige zitting erkend dat het voor het volgen van een studie pedagogiek niet noodzakelijk is om te verhuizen naar [plaats 1] . Bovendien is nagelaten te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn van de nieuwe partner van de moeder om zijn leven op te bouwen in [plaats 2] . Dit moet alsnog gebeuren. De enkele mededeling van de moeder dat het voor haar nieuwe partner lastig is te verhuizen naar Zeeland in verband met zijn koopwoning en zijn bedrijf is onvoldoende. Uit onderzoek op de website van dit bedrijf blijkt namelijk dat hij hier wel flexibel in kan zijn. De noodzaak om te verhuizen is hierdoor niet deugdelijk aangetoond.
De moeder heeft de verhuizing verder niet goed doordacht en voorbereid en dit is ook door de raad beaamd. De vader stelt dat een verhuizing erin zal resulteren dat uitsluitend hij (en niet de moeder) offers moet maken. Hij wil geen vader op afstand zijn en de raad stelt ten onrechte dat hij maar moet proberen een nieuwe baan te vinden. [minderjarige] is geworteld in haar huidige omgeving, omdat zij daar naar school gaat en haar familie daar woont. Het is onbegrijpelijk dat de rechtbank het standpunt heeft ingenomen dat [minderjarige] veerkrachtig is en de draagkracht heeft om te verhuizen, terwijl ze niet is gehoord. De raad heeft aangegeven dat de verhuizing een bron van conflicten kan veroorzaken; vader vreest hier ook voor. Het belang van [minderjarige] verzet zich tegen de verhuizing vanwege het verlies in kwantiteit van het contact met de vader en oma, die ook een belangrijk persoon is in het leven van [minderjarige] . De vader betreurt het zeer dat de raad in eerste instantie voornemens was negatief te adviseren over de verhuizing, maar vervolgens een compleet ander standpunt heeft ingenomen zonder dit overigens met partijen te bespreken.
De door de rechtbank opgestelde zorg- en contactregeling is voorts niet realistisch. De stand-by diensten van de vader hebben geen vrijwillig karakter, zodat hij gedurende die diensten geen omgang kan hebben met [minderjarige] omdat hij dan moet werken. Bovendien is de moeder van de vader zelf nog werkzaam en kan hij niet altijd op haar terugvallen.
Als er al een verhuizing plaats zou moeten gaan vinden, dan zou dat niet eerder kunnen dan augustus 2019 zodat [minderjarige] meer tijd krijgt geïnformeerd te worden. Bovendien kan de vader niet nu al al zijn vrije dagen inplannen. De vader wenst in dat geval dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem wordt vastgesteld.
3.6.2.
De moeder voert in het verweerschrift hieromtrent, zoals aangevuld ter zitting, - zakelijk weergegeven – het volgende aan.
De bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. De beoogde studie die de moeder wil gaan volgen brengt vaak bijeenkomsten en overlegafspraken met zich mee in de avonduren. Dat is niet te combineren met de zorg voor [minderjarige] in [plaats 2] . Het is daarvoor dus nodig in [plaats 1] te wonen, waar zij ook meer toekomstmogelijkheden heeft. De nieuwe partner van de moeder kan niet naar [plaats 2] verhuizen omdat hij mede-eigenaar en leidinggevende is van zijn onderneming. Hij moet in de buurt wonen van zijn onderneming om beschikbaar te zijn voor de organisatie en zijn personeel. Hij is tevens stagebegeleider. Werk en sociaal leven loopt in de functie van directeur door elkaar. Tezamen met zijn broer heeft hij bovendien een bouwkavel gekocht waarop een woning gebouwd gaat worden. Verkoop van dit kavel is niet realistisch omdat dit veel financieel nadeel voor hemzelf, en zijn broer zou betekenen. Het is dus voor de moeder en [minderjarige] noodzakelijk te verhuizen.
[minderjarige] is in staat om de verhuizing goed door te komen en zij is ook al eerder verhuisd. Zo heeft zij eerst in [plaats 2] gewoond, erna in [plaats 3] en vervolgens weer in [plaats 2] . Zij is veerkrachtig en beide ouders hebben dat ook erkend op zitting bij de rechtbank.
De verhuizing is verder goed doordacht en voorbereid door bijvoorbeeld het zoeken van een school, ballet en zwemles. Na ontvangst van de beschikking heeft de moeder de huur opgezegd (per 6 januari 2019) en zijn er afspraken gemaakt met de nieuwe school van [minderjarige] om kennis te maken. Ook is [minderjarige] door de moeder voorbereid op de verhuizing. De moeder betreurt het evenwel dat de vader [minderjarige] belast met emotionele gesprekken over de verhuizing.
Praktisch gezien is de moeder bereid al het vervoer in verband met de verhuizing op zich te nemen.
De huidige contactregeling is voor [minderjarige] erg onduidelijk en zij bevraagt de moeder daar telkens over. Zij heeft overzicht nodig en dat heeft ze nu niet. De situatie is onwerkbaar geworden doordat de moeder telkens om het rooster van de vader moet vragen en de contactregeling op moet stellen.
Het verzoek van de vader het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader vast te stellen is niet realistisch, gezien het werkrooster van de vader. Hij is onvoldoende beschikbaar. Hij heeft nooit laten zien dat hij echt de zorg op zich wilde nemen. Indien ook de vader er zich voor inzet hoeft het contact met [minderjarige] niet minder te worden.
3.6.3.
De raad heeft ter zitting aangevoerd dat de wensen van de beide ouders niet te verenigen zijn. De moeder moet in principe de gelegenheid krijgen om verder te gaan met haar leven, waarbij een belangrijk uitgangspunt is dat moeder de hoofdopvoeder is en het merendeel van de zorgtaken op zich neemt. Het zou goed zijn als de ouders tezamen gaan nadenken over een passende contactregeling.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen ouders geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag aan de rechter voorleggen. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige] van [plaats 2] naar [plaats 1] toestemming van de vader behoeft. Nu de ouders het hierover niet eens zijn, dient de rechter hierover een beslissing te nemen. De rechter neemt een zodanige beslissing die hem in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt. Conform vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient de rechter bij zijn beslissing in dergelijke geschillen alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen.
3.7.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen beoordeling en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het belang van de moeder om met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen zwaarder weegt dan het belang van de vader bij het niet verhuizen.
In aanvulling op hetgeen de rechtbank aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd, overweegt het hof nog het volgende.
[minderjarige] is een jong kind dat voor haar verzorging en opvoeding nog geheel afhankelijk is van haar opvoeder. Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de moeder zowel gedurende het huwelijk van partijen als na het uiteengaan van partijen het grootste deel van de zorg voor [minderjarige] heeft gedragen. De moeder is de stabiele factor in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en [minderjarige] ontwikkelt zich goed bij de moeder. Hoewel de band tussen de vader en [minderjarige] goed is en de contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] goed verlopen, is de vader gelet op zijn werkrooster niet in staat aan [minderjarige] eenzelfde opvoedingsomgeving te bieden als de moeder. Het hof is dan ook van oordeel dat het in het belang van de verdere ontwikkeling van [minderjarige] is, dat zij haar hoofdverblijf bij de moeder houdt.
3.7.3.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is voorts gebleken dat de moeder een belang heeft om met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen. Zij heeft aangegeven dat zij een nieuw gezinsleven wil opbouwen met haar nieuwe partner (die voor zijn werk gebonden is aan de omgeving van [plaats 1] ) en dat zij zich – onder meer door een studie te gaan volgen aan de Universiteit van Tilburg – verder wil ontwikkelen.
3.7.4.
Dat de moeder belang heeft om te verhuizen en een nieuw leven op te bouwen, is op zichzelf nog niet voldoende. Bij een verhuizing waarbij ook een kind zal meeverhuizen, zal de verhuizende ouder ook de belangen van andere betrokkenen dienen te betrekken. Daarbij is in ieder geval van belang dat de verhuizende ouder de banden van een kind met de andere ouder zoveel mogelijk waarborgt.
Wanneer er negatieve gevolgen voor een kind of ouder worden geconstateerd of worden verwacht – in de contacten met de ouder of op een ander vlak – dan dient er gezocht te worden naar een passende oplossing of compensatie voor deze (te verwachten) negatieve gevolgen.
De vervangende toestemming kan door de rechter worden geweigerd, indien deze passende oplossing of compensatie niet gevonden kan worden.
Het hof stelt vast dat door de verhuizing de mogelijkheden van contact tussen [minderjarige] en de vader worden beperkt. Het hof stelt tevens vast dat de oorzaak daarvan in overwegende mate is gelegen in (arbeids)omstandigheden aan de zijde van de vader, waardoor volledige compensatie van de beperking van het contact niet te realiseren valt. Het hof licht dit als volgt toe.
3.7.5.
De door de moeder voorgenomen verhuizing van [minderjarige] naar [plaats 1] heeft gevolgen voor de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] , nu de huidige doordeweekse contacten tijdens de reguliere schoolweken niet langer mogelijk zijn. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er ook na een verhuizing inhoud kan worden gegeven aan de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] . De frequentie van het contact zal weliswaar afnemen en het contact zal op een andere wijze vormgegeven moeten worden. Aan de inhoud ervan hoeft naar het oordeel van het hof niet zodanig te worden afgedaan dat dit een verhuizing van de moeder met [minderjarige] in de weg staat.
Het hof acht het van belang dat er na de verhuizing ruimte is voor een solide contactregeling tussen [minderjarige] en de vader, waarbij een frequent en onverminderd contact tussen [minderjarige] en haar vader gewaarborgd blijft. De regeling zoals die door de rechtbank is vastgesteld, komt het hof redelijk voor, nu deze regeling een basis biedt voor een regelmatig contact tussen [minderjarige] en haar vader. Hoewel de vader heeft aangegeven dat hij op dit moment iedere stand-by dienst moet werken, heeft de vader tijdens de mondelinge behandeling bij het hof eveneens te kennen gegeven dat de frequentie van de oproepdiensten afhankelijk is van de drukte in de scheepvaart. Dit betekent dat in periodes van meer rust op het werk de vader dan mogelijk niet hoeft te werken tijdens die diensten en dat hij dan zelf invulling kan geven aan het contactmoment. Het hof verwacht van de vader dat hij dit dan met de moeder bespreekt en de moeder zich in die gevallen flexibel zal opstellen, zodat partijen hierover zelf nadere afspraken kunnen maken. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling van het hof aangegeven dat hij een groot aantal vrije dagen heeft. Het ligt op de weg van de vader zich er voor in te zetten dat hij (een gedeelte van) die dagen gebruikt om invulling te geven aan de contactregeling met [minderjarige] .
Gelet op het vorenstaande zal het hof – in navolging van de regeling van de rechtbank en rekening houdend met de opmerkingen van de vader in zijn beroepschrift - de hierna volgende contactregeling tussen de vader en [minderjarige] vaststellen. De regeling omvat de tijdstippen waarop de vader en [minderjarige] recht op contact met elkaar hebben. Of er feitelijk in verband met het rooster van de man ook contact kan plaatsvinden, dienen de ouders in onderling overleg te regelen. Indien de vader op een contactmoment in verband met zijn werk niet kan, is het aan de moeder om [minderjarige] op die momenten op te vangen.
De vader zal - op basis van zijn werkrooster - de zorg voor [minderjarige] hebben op:
- week 1: van vrijdagmiddag na school tot en met zaterdagavond 18.00 uur;
- week 2 : geen omgang mogelijk;
- week 3 : van woensdagmiddag na school tot 18.00 uur;
- week 4 : van zaterdagmiddag tot en met zondagavond 18.00 uur; indien de vader in
verband met zijn werkrooster de zorg voor [minderjarige] niet op zich kan nemen, dient de
moeder [minderjarige] op te vangen;
- week 5 : van zaterdagmiddag tot zondagavond 18.00 uur; indien de vader in
verband met zijn werkrooster de zorg voor [minderjarige] niet op zich kan nemen, dient de
moeder [minderjarige] op te vangen;
- week 6: van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 18.00 uur,
alsmede:
- gedurende twee aaneengesloten weken in de zomervakantie, in onderling overleg
tussen partijen te bepalen;
- gedurende twee weken in overige vakanties en feestdagen, in onderling
overleg tussen partijen te regelen,
waarbij, zowel rond de reguliere als de vakantie contacten, de moeder [minderjarige] naar de man brengt en weer bij hem ophaalt.
3.7.6.
Het hof heeft verder geconstateerd dat overige mogelijk negatieve gevolgen door de moeder zijn weggenomen en de verhuizing in zoverre voldoende is doordacht.
De moeder heeft veel initiatief getoond om de verhuizing voor te bereiden, te bespreken met de vader en de gevolgen daarvan voor [minderjarige] en de vader te minimaliseren. Zo heeft zij diverse voorstellen aangedragen om het contact tussen [minderjarige] en de vader zo optimaal mogelijk te houden. De vader heeft naar het oordeel van het hof echter onvoldoende oog voor de situatie van de moeder en wenst de situatie bij voorkeur – in al zijn aspecten - te behouden zoals die was. De vader biedt daardoor onvoldoende flexibiliteit om tot een oplossing te komen. Het hof is van oordeel dat de moeder de kans moet krijgen haar leven verder vorm te geven en zich te ontwikkelen. De wens van de moeder bij haar partner te wonen, een studie te volgen en [minderjarige] in gezinsband op te laten groeien acht het hof realistisch. Het belang van [minderjarige] verzet zich, mede gezien haar nog jonge leeftijd, in dat opzicht niet tegen de verhuizing.
3.8.
Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigen, voor zover deze ziet op:
- de vervangende toestemming aan de moeder om met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen, en
- op de afwijzing van het verzoek van de vader om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen.
Nu de hiervoor geformuleerd contactregeling enigszins afwijkt van de contactregeling die door de rechtbank in haar beschikking is vastgesteld, zal het hof de beschikking van de rechtbank op dit punt vernietigen en de hiervoor genoemde regeling vaststellen.
De wens van de vader om de verhuizing niet eerder dan 1 augustus 2019 te laten plaatsvinden wordt door het hof niet gevolgd. Nu er thans duidelijkheid is over de verhuizing, acht het hof het van belang dat hier ook op dit moment verder gevolg aan kan worden gegeven. Een verder uitstel is niet in het belang van [minderjarige] . Bovendien geeft het [minderjarige] de gelegenheid om aan haar nieuwe school te wennen, ruim voordat zij na de zomervakantie van 2019 naar groep drie zal gaan.
3.9.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg , van 31 juli 2018, voor zover het de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft;
en opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 mei 2014 en het daarvan deel uitmakende ouderschapsplan voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt en met ingang van 1 januari 2019:
bepaalt dat de vader en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar, waarbij de vader op basis van zijn werkrooster de zorg voor [minderjarige] zal hebben:
- week 1: van vrijdagmiddag na school tot en met zaterdagavond 18.00 uur;
- week 2 : geen omgang mogelijk;
- week 3 : van woensdagmiddag na school tot 18.00 uur;
- week 4 : van zaterdagmiddag tot en met zondagavond 18.00 uur; indien de vader in
verband met zijn werkrooster de zorg voor [minderjarige] niet op zich kan nemen, dient de
moeder [minderjarige] op te vangen;
- week 5 : van zaterdagmiddag tot zondagavond 18.00 uur; indien de vader in
verband met zijn werkrooster de zorg voor [minderjarige] niet op zich kan nemen, dient de
moeder [minderjarige] op te vangen;
- week 6: van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 18.00 uur,
alsmede:
- gedurende twee aaneengesloten weken in de zomervakantie, in onderling overleg
tussen partijen te bepalen;
- gedurende twee weken in overige vakanties en feestdagen, in onderling overleg
tussen partijen te regelen,
waarbij, zowel rond de reguliere als de vakantie contacten, de moeder [minderjarige] naar de man brengt en weer bij hem ophaalt.
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 31 juli 2018 voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, L.Th.L.G. Pellis en C.A.R.M. van Leuven en is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.