ECLI:NL:GHSHE:2018:5450

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 december 2018
Publicatiedatum
27 december 2018
Zaaknummer
200.247.687_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak tot voortduring van uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de zorg voor de opvoeding en ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder van [minderjarige] had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 juli 2018 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van [minderjarige] was verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De moeder stelde dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk was, omdat er geen onveilige situatie meer zou zijn en zij in staat was om voor [minderjarige] te zorgen.

Het hof heeft echter geoordeeld dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] moet voortduren. De moeder heeft in het verleden te maken gehad met persoonlijke problematiek en trauma's, waardoor zij niet in staat is geweest om een veilige en stabiele omgeving voor [minderjarige] te bieden. De moeder heeft weliswaar positieve stappen gezet, zoals het verkrijgen van diploma's en het opbouwen van een sociaal netwerk, maar er zijn nog steeds zorgen over haar stabiliteit en de veiligheid van [minderjarige].

Het hof heeft vastgesteld dat [minderjarige] een bovengemiddelde behoefte heeft aan voorspelbaarheid en veiligheid, en dat de huidige omstandigheden niet voldoende zijn om een veilige terugplaatsing te waarborgen. De moeder ondergaat momenteel een persoonlijkheidsonderzoek, waarvan de resultaten bepalend zullen zijn voor de toekomst van de omgang en de mogelijkheid van een moeder-kindtraject. Totdat er meer duidelijkheid is over de stabiliteit van de moeder en de geschiktheid van de thuissituatie, blijft de uithuisplaatsing noodzakelijk. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 27 december 2018
Zaaknummer : 200.247.687/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/335503/ JE RK 18-938
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.Ph.M. Hamelers,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 10 juli 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, waarbij de ondertoezichtstelling van de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] is verlengd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 oktober 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, naar het hof begrijpt, het inleidend verzoek van de GI af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 november 2018, heeft de GI verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, dan wel het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 december 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Hamelers;
  • [vertegenwoordiger van de GI 1] , [vertegenwoordiger van de GI 2] en [vertegenwoordiger van de GI 3] namens de GI.
2.3.1.
De raad was niet ter zitting aanwezig.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 5 juli 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder met de heer [vader] is geboren:
- [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
De relatie tussen de ouders is inmiddels geëindigd.
De moeder heeft van rechtswege het gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 21 december 2017 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling loopt tot 21 december 2018.
3.3.
[minderjarige] is op 25 juni 2018 met een spoedmachtiging uit huis geplaatst.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de aan de GI verleende machtiging verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling tot
21 december 2018.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De uithuisplaatsing is gegrond op meldingen uit het verleden.
De vader van [minderjarige] is uit beeld en er geldt sinds 4 juli 2018 een straatverbod, zodat er geen sprake meer is van een onveilige situatie. Het is verder onjuist dat [minderjarige] in contact wordt gebracht met diverse partners van de moeder. Er was slechts één andere ex-partner van de moeder in beeld, maar de moeder heeft zowel het contact met hem als met andere mensen, die op haar geen goede invloed hadden, verbroken.
Het is juist dat de moeder een bewogen verleden heeft, maar zij heeft zichzelf herpakt. Ze heeft diploma’s, een inkomen, een eigen woning en een goed sociaal netwerk. Zij is in staat om [minderjarige] goed te verzorgen en hem een veilige en stabiele thuissituatie te bieden. De bezwaren die de moeder aanvankelijk had tegen een kinderdagverblijf stammen uit het verleden.
Voor zover de moeder in het verleden is gevlucht, deed zij dit in het belang van [minderjarige] .
De enige stress die zij ervaart wordt veroorzaakt door het gemis van [minderjarige] .
Zij heeft altijd open gestaan voor de hulpverlening en haar volledige medewerking hieraan verleend. De moeder voert gesprekken bij het GGZ en zij slikt medicijnen ter vervanging van de (medicinale) wiet. Een persoonlijkheidsonderzoek vindt een dezer dagen plaats.
Met de nieuwe gezinsvoogd verloopt de samenwerking beter. Hierdoor is er ook meer zicht gekomen op haar thuissituatie.
Het zorgelijke gedrag dat [minderjarige] laat zien is herkenbaar voor de moeder en is mogelijk genetisch bepaald.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
Het verzoek tot uithuisplaatsing is zorgvuldig tot stand gekomen.
Tijdens het onderzoek van [instelling] - van 11 tot 25 juni 2018 - is er meer duidelijkheid gekomen over de ontwikkelingssituatie van [minderjarige] .
[minderjarige] heeft gezien zijn zeer belaste verleden een meer dan gemiddelde aansturing nodig met bijbehorend pedagogisch klimaat. Er zijn twijfels of de moeder in staat is om hem dit te bieden. Aanvankelijk zou het traject vanuit [instelling] drie weken duren, maar dit is teruggebracht naar twee weken. Niet alleen kon de veiligheid van de medewerkers van [instelling] niet meer worden gegarandeerd vanwege de ex-partner van de moeder, maar er was op dat moment ook voldoende duidelijkheid verkregen over de opvoedsituatie van [minderjarige] en de GI achtte een uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk.
Nadat [minderjarige] uit huis is geplaatst hebben er nog enkele incidenten plaatsgevonden waaruit blijkt dat er nog geen rust in het leven van de moeder is. Vanuit de GGZ, waar de moeder een persoonlijkheidsonderzoek zal ondergaan, is bovendien in september van dit jaar nog vernomen dat de moeder tot tweemaal toe in crisis is geraakt en zij nog veel stress ervaart.
Aan de moeder zijn een aantal voorwaarden gesteld waaraan zij moet voldoen, voordat er van een terugplaatsing van [minderjarige] sprake kan zijn. De moeder heeft al een aantal goede stappen gezet, maar het persoonlijkheidsonderzoek moet meer duidelijkheid geven over de vraag of de moeder voldoende stabiel en psychisch beschikbaar is. Het is in beginsel de bedoeling dat er wordt toegewerkt naar een moeder-kindplaatsing. Enkel op deze wijze kan de veiligheid van [minderjarige] worden gegarandeerd. Er is nu nog geen zicht op waar en wanneer dit traject kan plaatsvinden.
De omgang vindt op dit moment slechts één uur per week begeleid plaats.
In het pleeggezin is de problematiek van [minderjarige] terug te zien. [minderjarige] laat daarbij kenmerken zien van trauma.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.3.
Het hof is van oordeel dat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk was dat er een machtiging uithuisplaatsing werd verleend en dat de uithuisplaatsing thans nog voortduurt. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
3.8.4.
[minderjarige] heeft in zijn prille leven al veel meegemaakt waarbij hij regelmatig getuige is geweest van huiselijk geweld tussen zijn ouders. Hierdoor kon hij langere tijd niet opgroeien in een veilige en stabiele omgeving. Ook nadat de relatie tussen de ouders tot een einde was gekomen, lukte het de moeder niet om voor [minderjarige] de juiste keuzes te maken en hem een veilig en stabiel opvoedklimaat te bieden. De moeder heeft zelf een belast verleden en zij heeft te kampen met persoonlijke problematiek en trauma’s, waardoor er weinig rust in haar leven is. Hierdoor is zij in het verleden voor [minderjarige] onvoldoende emotioneel beschikbaar geweest en kon [minderjarige] niet toekomen aan zijn persoonlijke ontwikkeling.
De hulpverlening die is ingezet heeft in de situatie van [minderjarige] onvoldoende verandering gebracht.
Tijdens het observatietraject bij [instelling] is verder (onder meer) gebleken dat [minderjarige] forse regulatieproblematiek laat zien wanneer hij aan stressvolle en onvoorspelbare situaties wordt blootgesteld. [minderjarige] heeft een bovengemiddelde behoefte aan voorspelbaarheid, veiligheid en rust. Vanwege zijn problematiek is het bovendien noodzakelijk dat het pedagogisch klimaat waarin hij opgroeit toereikend is.
Nu de moeder niet in staat was om [minderjarige] datgene te bieden wat in het kader van zijn ontwikkeling noodzakelijk is, heeft de rechtbank op goede gronden beslist dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] diende te worden verlengd.
De looptijd van de huidige (bestreden) machtiging is bijna verstreken en er is door de GI opnieuw een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aangevraagd, nu er nog niet is voldaan alle voorwaarden, die voor een veilige terugplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk zijn. Op dit moment beperkt de omgang tussen moeder en [minderjarige] zich tot één uur begeleide omgang per week.
Alhoewel de moeder een liefdevolle moeder is en zij een aantal positieve stappen heeft gezet, is het te vroeg om hieraan conclusies te verbinden, temeer nu uit het verweerschrift is gebleken dat er in september en oktober van dit jaar nog zorgelijke incidenten met de ex-partners van de moeder hebben plaatsgevonden en nog recent is gebleken dat er nog veel stress in het leven van de moeder is, hetgeen door de GGZ wordt bevestigd.
Bovendien vindt er een dezer dagen nog een persoonlijkheidsonderzoek van de moeder bij de GGZ plaats, zodat er meer zicht komt op de problematiek en de belastbaarheid van de moeder en haar een passende behandeling kan worden aangeboden.
Pas wanneer de resultaten van het onderzoek bekend zijn en hieruit geen contra-indicaties naar voren komen, kan het moeder-kindtraject in gang worden gezet.
Ook met het oog op het moeder-kindtraject is het noodzakelijk dat de uithuisplaatsing in stand blijft en de resultaten van genoemd traject zullen worden afgewacht, voordat een terugplaatsing van [minderjarige] overwogen kan worden.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 10 juli 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel en J.W.P.N. Hermans en is op 27 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen.