ECLI:NL:GHSHE:2018:5449

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 december 2018
Publicatiedatum
27 december 2018
Zaaknummer
200.244.205_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder over een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [minderjarige]. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. A.F.M. den Hollander, was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin haar gezag was beëindigd. De vader, die ook betrokken was in de procedure, refereerde zich aan het hoger beroep van de moeder. De Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad], en de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2], gaven advies aan het hof. Het hof heeft de situatie van [minderjarige] beoordeeld, die sinds 9 mei 2016 onder toezicht staat van de GI en sinds 20 februari 2017 in een pleeggezin verblijft. De moeder heeft aangegeven dat zij momenteel geen perspectief kan bieden aan [minderjarige], maar dat zij instemt met het verblijf in het pleeggezin en een omgangsregeling heeft. Ondanks de positieve samenwerking tussen de moeder en de GI, heeft het hof geconcludeerd dat het gezag van de moeder beëindigd moet worden, omdat [minderjarige] in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] is beëindigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 27 december 2018
Zaaknummer : 200.244.205/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/248231 / FA RK 18-1177
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende op een voor het hof bekend geheim adres,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.F.M. den Hollander,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [vader] (hierna te noemen: de vader), wonende te [woonplaats] , bijgestaan door advocaat: mr. M.M.A.F.C. Lienaerts;
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, de gecertificeerde instelling (hierna te noemen: de GI);
- mevrouw [stiefmoeder] (hierna: de stiefmoeder), wonende te [woonplaats] ;
- mevrouw [pleegmoeder 1] en mevrouw [pleegmoeder 2] (hierna te noemen: de pleegouders), wonende op een voor het hof bekend geheim adres.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 juni 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 augustus 2018, en aangevuld ter zitting van het hof, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de raad – om het gezag van de moeder te beëindigen – alsnog af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 november 2018.
Gelijktijdig met deze mondelinge behandeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden die door het hof was bepaald in de zaak geregistreerd met het zaaknummer 200.246.097/01. In deze zaak is de vader in hoger beroep gekomen tegen de voornoemde bestreden beschikking.
In de zaken zal afzonderlijk worden beslist.
2.4.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Den Hollander;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de vader, bijgestaan door mr. Lienaerts;
- de stiefmoeder.
2.4.1.
De pleegouders zijn hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 20 augustus 2018;
  • het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 25 september 2018;
  • de brief met als bijlage het raadsrapport van de advocaat van de moeder d.d. 22 oktober 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder met de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 9 mei 2016 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 9 mei 2019. [minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 20 februari 2017 uit huis geplaatst in het huidige perspectief biedende pleeggezin.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het gezag van de moeder beëindigd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan. Hoewel de moeder thans haar eigen leven weer op de rit heeft en haar gezondheid is verbeterd, erkent zij dat zij op dit moment geen perspectief kan bieden aan [minderjarige] . Zij stemt in met het verblijf van [minderjarige] in het pleeggezin en er is sprake van een goede samenwerking met zowel de GI als het pleeggezin. Verder bestaat er thans een omgangsregeling tussen [minderjarige] en haar van één keer per maand gedurende één uur.
Dit alles maakt dat er volgens de moeder geen reden is om over te gaan tot een beëindiging van haar gezag; de huidige situatie is goed zoals hij nu is.
Bovendien is het de grootste angst van de moeder dat, wanneer haar gezag wordt beëindigd, zij het contact met [minderjarige] verliest en niet meer op de hoogte wordt gehouden over en betrokken wrdt bij beslissingen over [minderjarige] .
3.6.
De raad adviseert het hof ter zitting - kort samengevat - de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen. Hoewel de meewerkende houding van de moeder te prijzen is, is er aan de kant van [minderjarige] sprake van een zwaar onderontwikkelde identiteitsontwikkeling, waarbij hij een tijdlang is geregeerd door de behoefte van de volwassenen om hem heen. Voor [minderjarige] is het van groot belang om duidelijkheid te krijgen over zijn perspectief
.
Hij heeft verder behoefte aan iemand die beslissingen kan nemen en daarbij zijn belang voorop stelt. Het gegeven dat de beëindiging van haar gezag voor de moeder heel zwaar is, mag niet meewegen voor de vraag wat in het belang van [minderjarige] is, aldus de raad.
3.7.
De GI heeft ter zitting benadrukt dat de moeder zich jegens de GI samenwerkend opstelt en dit door de GI als positief wordt ervaren.
Het feit dat de omgang tussen de moeder en [minderjarige] is verminderd na de beëindiging van het gezag staat los van de inzet van de moeder. Er is met name gekeken naar de draagkracht en de draaglast van [minderjarige] .
[minderjarige] is een kwetsbaar kind. Er is door de GI in kaart gebracht wat [minderjarige] nodig heeft om tot ontwikkeling te komen. Daarbij is [instelling] (het expertisecentrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie) betrokken en is in overleg met [instelling] vervolgens de omgangregeling aangepast. Kijkend naar [minderjarige] doet de gezagsbeëindiging recht aan zijn belangen, aldus de GI.
3.8.
De vader refereert zich aan het hoger beroep van de moeder.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn.
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.9.3.
Vast staat dat de bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] bestaat uit ingrijpende levensgebeurtenissen, het ontbreken van passende ontwikkelingsondersteuning en aandacht voor zijn specifieke ontwikkelingsbehoeften. [minderjarige] is daardoor en door zijn jonge leeftijd een kwetsbaar kind, waarbij het hem lange tijd heeft ontbroken aan (emotionele) veiligheid en stabiliteit, zowel bij de moeder als bij de vader en stiefmoeder. [minderjarige] is bovendien een kind met specifieke ontwikkelingsbehoeften. Hij heeft veel onrust en instabiliteit gekend in zijn jonge leven en verkeerde in (emotioneel) onveilige situaties. In een paar jaar tijd heeft hij meerdere opvoedingsomgevingen gekend waarin hij onvoldoende kon toekomen aan zichzelf. Hij heeft veel onveiligheid ervaren door de onenigheid tussen de ouders en tussen de vader en de stiefmoeder. Zijn gevoel van veiligheid is daardoor in gevaar gebracht.
3.9.4.
Uit het raadsonderzoek komt naar voren dat de verwachting gerechtvaardigd is dat de moeder niet in staat is om op een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.
3.9.5.
Het hof begrijpt dat de samenwerking tussen de moeder en de GI positief verloopt en het contact tussen haar en de pleegouders goed is. Zij accepteert bovendien dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij haar, maar bij het pleeggezin ligt.
Desondanks vraagt de huidige situatie, naar het oordeel van het hof, om een beëindiging van het gezag van de moeder.
Er dienen in het belang van [minderjarige] , met inzicht en daadkracht, beslissingen te worden genomen zonder dat de volwassenen om hem heen (de moeder, de vader en de stiefmoeder) daarbij voor onduidelijkheid (kunnen) zorgen. [minderjarige] kan op die manier profiteren van een situatie waarbij alle prioriteit bij zijn behoeften wordt gelegd.
Hoewel de moeder bangdat het contact tussen haar en [minderjarige] verwatert, is duidelijk toegelicht door de GI dat de teruggang van de omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de moeder is gebaseerd op de draaglast en draagkracht van [minderjarige] . Voor hem was er na een lange onrustige periode in zijn leven, met veel verschillende opvoedingsomgevingen, rust nodig om te kijken, mede onder leiding van [instelling] , welke onderzoeken er nodig zijn.
Zoals benadrukt door de GI ter zitting heeft deze teruggang in de omgang niets met de inzet van de moeder te maken en zal er na verloop van de tijd een evaluatie plaatsvinden waarbij een uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [minderjarige] opnieuw zal worden bezien.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, voor zover daarbij het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] is beëindigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 juni 2018, voor zover daarbij het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] is beëindigd;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.N.M. Antens en H. van Winkel en is op 27 december 2018 en door mr. van Winkel uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.