In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [minderjarige]. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. A.F.M. den Hollander, was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin haar gezag was beëindigd. De vader, die ook betrokken was in de procedure, refereerde zich aan het hoger beroep van de moeder. De Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad], en de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2], gaven advies aan het hof. Het hof heeft de situatie van [minderjarige] beoordeeld, die sinds 9 mei 2016 onder toezicht staat van de GI en sinds 20 februari 2017 in een pleeggezin verblijft. De moeder heeft aangegeven dat zij momenteel geen perspectief kan bieden aan [minderjarige], maar dat zij instemt met het verblijf in het pleeggezin en een omgangsregeling heeft. Ondanks de positieve samenwerking tussen de moeder en de GI, heeft het hof geconcludeerd dat het gezag van de moeder beëindigd moet worden, omdat [minderjarige] in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] is beëindigd.