ECLI:NL:GHSHE:2018:5423

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 december 2018
Publicatiedatum
27 december 2018
Zaaknummer
200.248.867_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing uitvoerbaarverklaring bij voorraad in kort geding van door hof bij beschikking gewijzigd hoofdverblijf van kinderen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep in kort geding over de uitvoerbaarheid van een beschikking betreffende het hoofdverblijf van de kinderen van partijen. De vrouw, appellante in het principaal appel, woont in Frankrijk en heeft de kinderen zonder toestemming van de man meegenomen. De man, geïntimeerde in het principaal appel, heeft in incidenteel appel gevorderd dat het gebieds- en contactverbod met de vrouw wordt verlengd. Het hof heeft in een tussenarrest van 4 december 2018 al een comparitie bevolen en de belangen van de kinderen in het oog gehouden. De vrouw heeft in hoger beroep de vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter van 12 oktober 2018 gevorderd, waarin de uitvoerbaarheid van de beschikking van het hof werd geschorst. Het hof oordeelt dat er op dit moment geen verandering in de huidige situatie dient te worden gebracht, gezien de onrust die de kinderen hebben ervaren door de eerdere verhuizingen en de conflicten tussen de ouders. Het hof bekrachtigt de beslissing van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van de man af, omdat er onvoldoende aannemelijke feiten zijn die een verlenging van het verbod rechtvaardigen. De proceskosten worden gecompenseerd, aangezien partijen ex-echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.248.867/01
arrest van 27 december 2018
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] (Frankrijk),
appellante in het principaal appel
geïntimeerde in het incidenteel appel in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna aan te duiden als: de vrouw,
advocaat: mr. M.E.Th. Hogervorst te Maastricht,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel in de hoofdzaak
eiser in incident,
hierna aan te duiden als: de man,
advocaat: mr. R.M.H.H. Tuinstra te Maastricht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 4 december 2018 in het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer C/03/225823 / KG ZA 18/554 gewezen vonnis van 12 oktober 2018.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 4 december 2018;
  • het H-formulier van 9 december 2018 met producties van de advocaat van de vrouw;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel.
Op 17 december 2018 heeft de bij tussenarrest van 4 december 2018 bevolen inlichtingencomparitie plaatsgevonden, waarbij de advocaat van de vrouw een pleitnotitie heeft overgelegd.
Het hof heeft de hierna te noemen [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door een brief te schrijven, die ter comparitie door een vertegenwoordiger van Bureau Jeugdzorg Limburg aan het hof is overhandigd. Tijdens de comparitie heeft de voorzitter de inhoud van de brief weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen om daarop te reageren.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald in de hoofdzaak (en het incident voor wat betreft de beslissing over de proceskosten).

6.Het tussenarrest van 4 december 2018

Bij genoemd tussenarrest heeft het hof, kort samengevat, de vorderingen van de man in het incident afgewezen en de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. In de hoofdzaak heeft het hof voornoemde comparitie gelast.

7.De verdere beoordeling in de hoofdzaak

In principaal en incidenteel appel
7.1.
Partijen zijn gehuwd geweest.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , Frankrijk (hierna: [minderjarige 1] );
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , Frankrijk (hierna [minderjarige 2] );
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , Frankrijk (hierna [minderjarige 3] ), gezamenlijk te noemen: de kinderen.
7.2.
De man woont in Nederland ( [woonplaats] ) en de vrouw woont sinds eind 2014 in Frankrijk ( [woonplaats] ).
7.3.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
7.4.
De kinderen zijn bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht (hierna: de rechtbank), van 14 november 2016 onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna: de GI). De ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is verlengd tot 14 november 2019.
7.5.
Bij beschikking van de rechtbank van 5 april 2017 zijn de kinderen bij wege van voorlopige voorziening tijdens de echtscheidingsprocedure aan de man toevertrouwd.
7.6.
De vrouw heeft de kinderen op 4 maart 2017 zonder toestemming van de man en de GI meegenomen naar Frankrijk. De Franse rechter heeft op 13 juli 2017 onmiddellijke terug geleiding van de kinderen bevolen. De kinderen zijn op 20 augustus 2017 teruggekeerd naar Nederland. Op 30 augustus 2017 heeft de vrouw de kinderen opnieuw zonder toestemming van de man en de GI meegenomen naar Frankrijk.
7.7.
De rechtbank heeft bij beschikking van 6 oktober 2017, voor zover hier van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, het hoofdverblijf van de kinderen bij de man bepaald en een voorlopige zorgregeling vastgesteld.
7.8.
Bij beschikking van 22 december 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank aan de vrouw, kort samengevat, een gebieds- en contactverbod met de man en de kinderen (met uitzondering van de contacten tijdens de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling mits de vrouw ook aan de in die beschikking daaraan gestelde voorwaarden en beperkingen voldoet) opgelegd.
7.9.
De kinderen zijn op 15 maart 2018 teruggekeerd naar Nederland. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven sindsdien bij de man. [minderjarige 1] verblijft sinds 6 april 2018, met instemming van de GI en de man, weer bij de vrouw in Frankrijk.
7.10.
Op 4 oktober 2018 heeft dit hof een beschikking gegeven waarin de beschikking van 6 oktober 2017 van de rechtbank is vernietigd uitsluitend voor wat betreft het hoofdverblijf van de kinderen en de voorlopige zorgregeling. Dit hof heeft opnieuw rechtdoende het hoofdverblijf van de kinderen met ingang van 14 oktober 2018 bij de vrouw bepaald en een zorgregeling vastgesteld.
De man heeft cassatie tegen deze beschikking van het hof ingesteld.
7.11.
Bij het bestreden vonnis van 12 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van voornoemde beschikking van dit hof met onmiddellijke ingang geschorst totdat in cassatie en de daarop volgende verwijzingszaak is beslist met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen. De vordering van de man om het opgelegde gebied- en contactverbod, onder handhaving van de daarin opgenomen sancties en machtiging, te verlengen tot 1 januari 2020 is afgewezen.
7.12.
In hoger beroep vordert de vrouw in principaal appel vernietiging van voornoemd vonnis van de voorzieningenrechter en afwijzing alsnog van de vorderingen van de man, met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties, zulks met de bepaling dat over de proceskostenveroordeling wettelijke rente verschuldigd zal zijn, en met verklaring dat het arrest uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
De grief van de vrouw richt zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de beschikking van dit hof van 4 oktober 2018 een juridische misslag bevat en dat de tenuitvoerlegging daarom dient te worden geschorst. De vrouw betoogt, kort samengevat, dat het toetsingskader voor de schorsing van de tenuitvoerlegging beperkt is. Schorsing kan slechts aan de orde zijn als uitspraak op een kennelijke misslag berust of indien executie misbruik van recht zou opleveren. Daarvan is geen sprake. Bovendien kan het vonnis van de voorzieningenrechter niet in stand blijven vanwege een motiveringsgebrek, aldus de vrouw.
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
7.13.
De man vordert in incidenteel appel voornoemd vonnis van de voorzieningenrechter te vernietigen voor zover daarbij de gevorderde verlenging van het gebieds- en contactverbod is afgewezen, en opnieuw rechtdoende de vordering van de man ter zake alsnog toe te wijzen, en het arrest op dat onderdeel uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De grief van de man richt zicht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de vordering tot verlenging van het gebieds- en contactverbod dient te worden afgewezen als zijnde prematuur. De man betoogt, kort samengevat, dat de verboden inmiddels bijna eindigen. De vrouw heeft onrechtmatig gehandeld, strafbare feiten gepleegd en zij heeft de huidige verboden geschonden. De emoties lopen nog steeds hoog op en het gedrag van de vrouw is niet voorspelbaar.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
7.14.
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.
7.15.
Het spoedeisend belang is tussen partijen niet in geschil en volgt uit de aard van de aard van de zaak.
Tenuitvoerlegging beschikking gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 oktober 2018
7.16.
Het hof komt tot het volgende oordeel.
Daargelaten de vraag of voornoemde beschikking van dit hof op een kennelijke misslag berust, in aanmerking nemende de belangen van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] dient er op dit moment geen verandering te worden gebracht in de huidige situatie totdat de Hoge Raad of het verwijzingshof heeft beslist over het hoofdverblijf van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
Daartoe wordt het volgende overwogen.
Er is al jarenlang sprake van een ex-partnerstrijd die ten koste gaat van de kinderen. Partijen hebben geen vertrouwen in elkaar en kunnen niet met elkaar communiceren. De afgelopen periode is zeer onrustig verlopen voor de kinderen. De vrouw heeft de kinderen twee keer een half jaar, met een onderbreking van 10 dagen, meegenomen naar Frankrijk, zonder toestemming van de man en de GI, hetgeen zijn weerslag heeft gehad op de kinderen. Na terugkomst van de kinderen in Nederland in het gezin van de man in maart 2018 zijn de eerste weken zeer zorgelijk en belastend voor de kinderen verlopen. Er was vanuit de kinderen een groot verzet, - naar stelling van de man en de GI - ingegeven door [minderjarige 1] , tegen de man en het feit dat de kinderen weer terug naar Nederland, naar de man, moesten. Sinds het vertrek van [minderjarige 1] naar de vrouw in Frankrijk is de situatie rustiger. Inmiddels is er in het kader van de ondertoezichtstelling begeleiding via [instelling] ingezet in het gezin van de man en dat verloopt goed. [minderjarige 2] , die kampt met kindeigen problematiek, had moeite met de nieuwe situatie. Hij was boos, had conflicten met andere kinderen op school, en hij was verder gesloten. Die situatie is genormaliseerd. Het lukt de hulpverlener van [instelling] steeds beter om met [minderjarige 2] in contact te komen en het gaat goed op school. Ook [minderjarige 3] draait, na even te hebben moeten wennen, goed mee op school.
De relatieve rust die inmiddels is ontstaan dient in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor dit moment behouden te blijven en de benodigde hulpverlening dient te worden gecontinueerd. Een verhuizing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op dit moment met de eventuele mogelijkheid dat zij na de uitspraak van de Hoge Raad of het verwijzingshof over hun hoofdverblijfplaats weer moeten terugkeren naar Nederland acht het hof strijdig met de belangen van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Zij mogen gegeven de hiervoor geschetste omstandigheden niet aan meer veranderingen worden blootgesteld dan nodig.
Het hof zal derhalve, onder verbetering van gronden, de door de voorzieningenrechter getroffen voorziening dan ook bekrachtigen.
Gebieds- en contactverbod
7.17.
Het hof overweegt hierover als volgt. Een straatverbod vormt een inbreuk op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen.
Ook voor een contactverbod met de kinderen en de man dient een zwaarwichtige reden aannemelijk te zijn.
7.18.
Op grond van hetgeen de man ter onderbouwing van zijn verzoek heeft gesteld is onvoldoende aannemelijk geworden dat nog steeds sprake is van dusdanige feiten en omstandigheden die op dit moment een zo verregaande maatregel als het gevorderde gebieds- en contactverbod rechtvaardigen. De door de man gestelde schendingen van het verbod zijn, gelet op de betwisting door de vrouw, onvoldoende komen vast te staan en ook overigens is het verzoek met onvoldoende concrete feiten onderbouwd. Daarbij wordt overigens uitdrukkelijk overwogen dat het hof de vrouw er wel op wijst dat zij zich uiteraard dient te onthouden van onrechtmatige gedragingen jegens de man en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Uiteraard staat het de man vrij om opnieuw een dergelijk verbod te vorderen als daartoe aanleiding zou ontstaan. De grief van de man slaagt derhalve niet.
7.19.
Al het voorgaande leidt tot een bekrachtiging van het bestreden vonnis onder verbetering van gronden (voor wat betreft de schorsing) en aanvulling van gronden (voor wat betreft het straat- en contactverbod). De proceskosten in het principaal en incidenteel appel en in het incident zullen tussen partijen worden gecompenseerd nu zij ex-echtgenoten zijn. De overige vorderingen zullen worden afgewezen.

8.De uitspraak

Het hof:
In principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt, onder verbetering en aanvulling van gronden, het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 12 oktober 2018;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, zowel in de hoofdzaak als het incident, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.N.M. Antens, S.M.A.M. Venhuizen en E.L. Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 december 2018.
griffier rolraadsheer